ECLI:NL:RBOVE:2024:4554

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
C/08/300462 / HA ZA 23-284
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake vermeende steekpenningen en onrechtmatige daad in bouwprojecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 augustus 2024 een tussenbeschikking gewezen in een civiele procedure tussen [eiser] B.V. en [gedaagden], waarbij de eiser, een bouwregisseur, stelt dat de gedaagden steekpenningen hebben bedongen en ontvangen van leveranciers in ruil voor opdrachten op verschillende bouwprojecten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er vermoedens zijn van onrechtmatige daad en heeft de eiser in de gelegenheid gesteld om nader bewijs te leveren. De procedure omvatte verschillende getuigenverklaringen en bewijsbeslagen die door de eiser zijn gelegd. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere behandeling op 21 augustus 2024. De gedaagden hebben de beschuldigingen ontkend en stellen dat de verklaringen van de getuigen onjuist zijn en onder druk zijn afgelegd. De rechtbank heeft de gedaagden in de gelegenheid gesteld om hun verweer te voeren en heeft de zaak naar de rolzitting verwezen voor verdere bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/300462 / HA ZA 23-284
Vonnis van 7 augustus 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eisende partij,
advocaten: mr. F.H.A. ter Huurne en mr. S. Remers te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 3] ,
gedaagde partijen,
advocaten: mr. R. Amelink en mr. V. Sol te Hilversum.
Eiseres zal hierna [eiser] worden genoemd, gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] worden genoemd en ieder afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.Inleiding en samenvatting

[gedaagde 1] heeft als bouwregisseur werkzaamheden verricht in opdracht van [eiser] . In geschil is of [gedaagden] steekpenningen hebben bedongen en gekregen van enkele leveranciers in ruil voor het krijgen van opdrachten op meerdere bouwprojecten van [eiser] en of ten behoeve van de betaling van de steekpenningen offertes en door [eiser] betaalde facturen van die leveranciers kunstmatig zijn opgehoogd in overleg met [gedaagden] De rechtbank zal [eiser] ter zake in de gelegenheid stellen om nader bewijs te leveren.

2.De procedure

2.1.
Op 27 maart 2024 heeft de rechtbank eindvonnis in het incident en een tussenvonnis in de hoofdzaak gewezen. Daarna zijn de volgende stukken gewisseld:
- de conclusie van repliek, tevens houdende vermeerdering van eis;
- de conclusie van dupliek;
- de akte uitlating producties aan de zijde van [eiser] ;
- de akte uitlating producties aan de zijde van [gedaagden]
2.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
In [eiser] is het vastgoed ondergebracht van een groep vennootschappen, die handelt onder de naam [bedrijf 1] . Deze vennootschappen zijn opgericht door mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] en houden zich bezig met de productie en verkoop van zuivelproducten (onder merknamen als [bedrijf 2] en [bedrijf 3] ).
3.2.
[gedaagde 2] is enig middellijk aandeelhouder en middellijk bestuurder van [gedaagde 1] .
3.3.
Vanaf 2017 tot eind juni 2023 is [gedaagde 1] als bouwregisseur in opdracht van [eiser] betrokken geweest bij meerdere (bouw)projecten op basis van (een) mondelinge opdracht(en). Deze projecten betreffen:
- [project 1] ;
- [project 2] ;
- [project 3] ;
- [project 4] ;
- [project 5] ;
- [project 6] ;
- [project 7] ;
- [project 8] ;
- [project 9] ;
- [project 10] ;
- [project 11] .
[gedaagde 1] verrichtte haar werkzaamheden voor € 95,- per uur exclusief btw. De werkzaamheden die [gedaagde 1] uitvoerde bestonden in elk geval, voor zover voor deze zaak relevant, uit i) het doen van calculaties, ii) het bijwonen van vergaderingen, iii) het zijn van contactpersoon van aannemers, iv) het opstellen van bouw-tekeningen, v) het controleren van geleverde materialen, vi) het verzamelen van offertes, vii) het voeren van onderhandelingen, viii) het voorbereiden van opdrachtbevestigingen en ix) het verzamelen van facturen om deze voor te leggen aan de heer [naam 2] / [eiser] .
3.4.
[eiser] heeft de opdracht met [gedaagde 1] beëindigd toen haar signalen bereikten dat zij aan leveranciers voor één of meer van die projecten betalingen had gevraagd in ruil voor het verkrijgen van opdrachten.
3.5.
Op 16 april 2023 heeft de heer [naam 4] van [bedrijf 4] B.V. en [bedrijf 5] B.V. (hierna: [bedrijf 6] ) onder meer aan [eiser] geschreven:
“(…)
Ik zal maar meteen met de deur in huis vallen
(…)
Als we zaken doen met [gedaagde 2] moeten we er voor betalen en flink ook !!!
Wij hebben bij alle werken voor u
enkele honderden duizenden euro’s in contantenaan [gedaagde 2] moeten betalen om het werk te krijgen
Bij de aanvraag werden de aanvragen gemanipuleerd naar u toe waardoor het niet opviel voor u ,
Vervolgens moesten wij een groot deel afstaan aan [gedaagde 2] in contanten , (…)”
3.6.
Naar aanleiding van deze e-mail heeft [eiser] [bedrijf 7] ingeschakeld. [bedrijf 7] heeft op 9 mei 2023 in aanwezigheid van de heer [naam 5] van [eiser] (hierna: [naam 5] ) met [naam 4] gesproken. In het gespreksverslag staat onder meer:
“(…)
 [naam 4] zei altijd smeergeld te hebben betaald:
° [project 1] € 5.000,- of € 10.000,-;
° [project 2] € 10.000,-;
° [project 3] ca. € 80.000,- a € 90.000,- cash, 1e termijn;
° [project 4] 2e klus ca. € 70.000,-;
° [project 8] was € 50.000,- afgesproken maar werd € 80.000,-;
(…)
[naam 4] factureerde altijd aan [naam 2] via [mailadres] , maar facturen gingen feitelijk naar [naam 2] ;
(…)
[naam 4] kon smeergeld betalen omdat hij heel veel werk op Urk doet. En in Urk werkt het zo dat er altijd een aanzienlijk deel zwart betaald wordt, anders krijg je het werk niet. (…)”
3.7.
Op vrijdag 2 juni 2023 heeft [bedrijf 7] in aanwezigheid van [naam 5] een tweede gesprek gevoerd met [naam 4] . In het daarvan opgemaakte verslag staat onder meer:
“(…)
Op het moment dat ik [naam 2] een factuur stuurde en daar zat een deel voor hem bij, dan hield hij mijn factuur gewoon vast. Dat deed hij soms wel twee tot vier maanden, totdat ik hem betaalde. Zo hield hij ons onder druk.
(…)
Eergisteren hoorde ik van anderen ook dat als je met [naam 2] werkte, er betaald moest worden. Dat was voor het eerst dat ik dat hoorde. Van wie ik dat hoorde? [naam 6] .
(…)
U vraagt mij hoeveel ik bij het tweede project aan steekpenningen heb betaald. Dat weet ik zo niet meer. Ik dacht iets van 35.000 euro. [naam 7] , toevoeging rechtbank] was in dat gedeelte nog betrokken, zoals u mij vraagt.
(…)
En als ik zou weigeren om [naam 2] te betalen in ruil voor opdrachten? Dan ging het werk gelijk naar een ander. (…)
Waren de prijzen die zijn betaald marktconform? Absoluut, [naam 2] manipuleerde ze. Hoe hij dat deed? Hij vroeg bij mij, bijvoorbeeld, een project aan voor 1.000 meter panelen en bij een ander voor 800 meter aan panelen. Hij vergeleek inderdaad appels met peren om die offertes te drukken. Ik heb alle offertes van anderen. Ik vergeleek die dan met mezelf.
(…)
Of ik dat geld altijd zelf bracht? Ja. Een keer heeft [naam 7] het gebracht, dat was de eerste keer. Een of twee keer heb ik gebracht met de toenmalige eigenaar van [bedrijf 8] BV, een collega van mijn zwager was dat, gebracht. Waar ik het heen bracht? Naar [naam 2] thuis. Niet altijd bracht ik het bij [naam 2] thuis, we hadden vijf of zes plekken waar we afspraken om het geld te geven.
Of zijn vrouw ook thuis was? Hij nam een keer zijn vrouw mee en haalde het geld toen bij ons op. (…) Wanneer ik geld bij [naam 2] thuis bracht? Dat was in de zomer van 2016 of 2017. Ik maakte bundeltjes van het geld en gaf dat zo aan [naam 2] . In mijn hoofd hebben we in twee weken twee keer 25.000 betaald. Dat deden we in delen, omdat ik dan in de tussentijd van [naam 2] betaald kreeg.
(…)
Toen ik hoorde dat [naam 7] werkzaamheden ging verrichten, terwijl [naam 2] tegen mij zei dat er geen werk meer was, was voor mij de maat vol.
(…)
Wat ik kan vertellen over het derde project waarvoor ik [gedaagde 2] contant geld betaalde? Dat was Oldenzaal volgens mij. Hoeveel contant geld ik [gedaagde 2] betaalde bij het derde project? Zo uit mijn hoofd gezegd, ook rond de 35, 40, 45 duizend.
(…)
Of er bewijs is van transacties? Nee, we pinden wel vaker. Dat was een rond bedrag. Maar het wil niet per se zeggen dat ik dat bedrag aan [naam 2] heb gegeven.
(…)
Of ik [naam 2] betaalde in coupures van € 500,-? Ik betaalde [naam 2] niet in briefjes van 500. Altijd in briefjes van 50 (…).
Er zijn geen harde bewijzen waaruit bleek dat het geld naar [naam 2] ging nee, zoals u mij vraagt. Het enige bewijs zijn inderdaad de WhatsAppberichten. Er zijn geen pintransacties gedaan op de bankrekening die ik nu gebruik.
(…)
Alleen bij het laatste werk heeft [naam 2] het geld vooraf gehad, dat was die € 50.000,-. (…)”
3.8.
[bedrijf 7] heeft op 12 juni 2023 aan [eiser] een tussentijds rapport uitgebracht. Daarin staat onder meer:
“(…)
3.1.3.
Tweede gesprek met de heer [naam 4] op vrijdag 2 juni 2023
Tijdens het tweede gesprek gaf de heer [naam 4] aan dat de WhatsAppberichten betrekking hadden op contante betalingen die hij deed aan de heer [gedaagde 2] , in ruil voor opdrachten bij [naam 2] .
Volgens de heer [naam 4] betaalde hij de heer [gedaagde 2] meestal in coupures van € 50 of kleiner. Voor het overhandigen van het contante geld werd volgens de heer [naam 4] vaak afgesproken bij [hotel] Hengelo. Volgens de heer [naam 4] betaalde hij de heer [gedaagde 2] de afgelopen jaren honderdduizenden euro’s contant, in ruil voor opdrachten bij [naam 2] .
De omvang van de contante betaling werd volgens de heer [naam 4] door de heer [gedaagde 2] bepaald. Volgens de heer [naam 4] werd hem bij verschillende projecten gevraagd een lage offerte uit te brengen, zodat er ‘ruimte’ ontstond om de heer [gedaagde 2] contant te betalen. Hierdoor betaalde [naam 2] een hoger bedrag voor opdrachten die uitgevoerd werden. Volgens de heer [naam 4] zou de vrouw van de heer [gedaagde 2] ook op de hoogte zijn van contante betalingen die hij aan de heer [gedaagde 2] deed.
(…)
Volgens de heer [naam 4] betaalde hij een groot gedeelte contant en nam hij daarnaast nog een aantal keer geld op bij de bank. De bankafschriften waarop deze opnames zichtbaar zouden moeten zijn, zijn volgens de heer [naam 4] niet langer beschikbaar.
Volgens de heer [naam 4] zou er naast de eerder aangeleverde WhatsAppberichten ook e-mail-correspondentie met de heer [gedaagde 2] zijn, waaruit zou blijken dat offertes werden aangepast.
(…)
3.1.4.1. Offerte en opdrachtbevestiging [project 8]
Volgens de heer [naam 4] (…) stelde hij een offerte op met een totaalbedrag van: € 724.010. Hierna zou de heer [naam 4] een opdrachtbevestiging hebben ontvangen van de heer [gedaagde 2] met een totaalbedrag van € 800.000. Volgens de heer [naam 4] betaalde hij de heer [gedaagde 2] € 50.000 contant in ruil voor de opdracht bij [naam 2] .
3.1.4.2. [project 8]
Voor de [project 8] zou de heer [naam 4] een offerte hebben opgesteld met een totaalbedrag van € 24.780. De werkzaamheden op de offerte zouden volgens de heer [naam 4] daarna voor een totaalbedrag van € 28.250 aan [naam 2] zijn gefactureerd. Het verschil ten bedrage van € 3.500 zou de heer [naam 4] contant hebben betaald aan de heer [gedaagde 2] .
(…)
3.1.4.4. [project 8]
(…)
Volgens de heer [naam 4] betaalde hij de heer [gedaagde 2] € 2.500 contant voor het verkrijgen van deze opdracht.
3.1.4.5. Offerte vriesschuifdeur [project 4]
Voor de levering van een vriesceldeur bij [project 4] werd volgens de heer [naam 4] een bedrag van € 10.750 in de offerte opgenomen. Op de factuur die daarna werd opgesteld werd een bedrag van € 11.750 opgenomen.
3.1.4.6. Project [project 4] herstelwerkzaamheden
Volgens de heer [naam 4] stelde hij voor het uitvoeren van herstelwerkzaamheden een prijsopgave op ten bedrage van € 28.250. Uit de e-mail die de heer [naam 4] op 16 juli 2021 van de heer [gedaagde 2] ontving, met daarin de bevestiging van de opdracht, wordt aangegeven dat er een bedrag van
€ 49.780 in rekening gebracht dient te worden.
(…)”
3.9.
[eiser] heeft op 28 juni 2023 conservatoir bewijsbeslag laten leggen alsmede conservatoir verhaalsbeslag ten laste van [gedaagden] op onroerende zaken en bankrekenin-gen. Op 4 augustus 2023 heeft zij conservatoir verhaalsbeslag laten leggen ten laste van [gedaagde 2] . Tot slot heeft zij op 29 december 2023 ten laste van [gedaagde 1] conservatoir verhaalsbeslag laten leggen.
3.10.
Op 28 juni 2023 heeft [bedrijf 7] in aanwezigheid van [naam 5] een gesprek gevoerd met de heer [naam 8] van [bedrijf 9] B.V. (hierna: [bedrijf 9] ). In het daarvan opgemaakte verslag staat onder meer:
“(…)
U zegt dat uit onderzoek bevindingen bekend werden die erop duiden dat [gedaagde 2] steekpenningen vroeg in ruil voor opdrachten bij [naam 2] . U zegt ook dat het niet direct de intentie is voor de familie om de relatie met [bedrijf 9] te beëindigen. Of ik geld betaald heb aan [naam 2] ? Ja, ik denk wel dat het onder steekpenningen valt. Je maakt een prijs en daar komt een afronding in. [naam 2] heeft betaald gekregen voor de bemiddeling die hij deed. Ja, tussen mij en de [naam 2] . In overleg met [naam 2] werd een prijsopgave van mij aangepast. Klopt, u geeft een voorbeeld van € 10.000,-. Deze werd dan opgehoogd naar € 10.500,-. Dat geld, die € 500,-, heeft [naam 2] dan opgestreken voor gedane moeite.
Ik diende de factuur in voor € 10.500,-. Wat er met de € 500,- gebeurde? Daar stuurde [naam 2] een factuur voor. [naam 2] zat er dan tussen. De bedragen maakte hij dan zelf op.
(…)
Hoe vaak het is gebeurd dat [naam 2] een opslag vroeg op een werd van [bedrijf 9] ? Dat gebeurde niet bij elk ding. In totaal gebeurde dat zo’n vijf á zes keer. (…) Wat het totaalbedrag is geweest van deze facturen? Misschien € 50.000,- of € 60.000,-.
(…)
Hoe de communicatie ging? Dat ging mondeling. (…) Of ik [naam 2] wel eens contant heb betaald? Nee.
(…)
Op welke projecten [naam 2] dit deed? De grotere projecten. Welke? De grote verbouwing hier in Twekkelo, de aanbouw van alles in 2020 en 2021. Oldenzaal misschien, met de zonnepanelen. In Oldenzaal met het kantoor, dat zal nummer drie zijn geweest.
(…)
Wat ik kan vertellen over de ‘reguliere’ facturatie. Ik stuurde [gedaagde 2] de factuur, die ging via [gedaagde 2] naar [bedrijf 2] . (…)”
3.11.
Op 30 juni 2023 heeft [bedrijf 7] in aanwezigheid van [naam 5] een gesprek gevoerd met de heer [naam 9] , werkzaam bij [bedrijf 10] (hierna: [bedrijf 10] ). In het daarvan opgemaakte verslag staat onder meer:
“(…)
Ik ben 1 augustus 2019 begonnen bij [bedrijf 10] (…)
Ik heb daarvoor 4,5 jaar voor [bedrijf 6] Gewerkt, daar wil ik niets over zeggen. Ik ben daar heel naar weg gekomen.
(…)
Hoeveel facturen van [naam 2] er in onze administratie zitten? (…) Ik denk dat het 8 facturen zijn. Of voor al die facturen ook daadwerkelijk werkzaamheden zijn verricht. Tegen een aantal facturen zeker. Hoeveel niet vraagt u? Ongeveer 5, daar is geen werk voor verricht.
Wat daarvoor totaal betaald is door [bedrijf 10] ? Ik denk dat er gemiddeld genomen ongeveer € 12.000,- a € 15.000,- is betaald aan [gedaagde 2] per factuur.
Wie het bedrag bepaalde dat op de factuur stond? Als wij een order hadden afgerond stond mijn bedrag vast. [naam 2] vertelde mij altijd wel van te voren voor welk bedrag hij mij een factuur zou sturen. Bij kleinere opdrachten stuurde hij mij niets. Bij opdrachten van € 20.000,- of € 30.000,- stuurde [naam 2] geen factuur. Boven de € 100.000,- stuurde hij mij wel een factuur.
(…)
U vraagt hoe ik het zelf noem, het betalen van facturen van [gedaagde 2] waarvoor geen werkzaamheden zijn verricht? Ik zou dit een provisie voor [naam 2] noemen.
U vraagt wie de provisie betaalde (…)? Als de provisie € 7.000,- was, en mijn order was € 100.000,-, dan werd de order € 107.000,-. Klopt, de familie betaalde provisie van [naam 2] .
(…)
U vraagt wat er zou gebeuren als ik niet zou betalen aan [naam 2] ? Dan denk ik dat ik de opdracht ook wel had gekregen, maar ik kan dat niet goed inschatten. (…)”
3.12.
Op 30 juni 2023 heeft [bedrijf 7] in aanwezigheid van [naam 5] een gesprek gevoerd met de heer [naam 10] van [bedrijf 11] B.V. (hierna: [bedrijf 11] ). In het daarvan opgemaakte verslag staat onder meer:
“(…)
[naam 2] is mijn contactpersoon en de facturen gaan naar [eiser] .
(…)
Bij de woningen moest in de wanden 60 kg wapening per kuub. Hij zei dat hij wilde voorkomen om weer om extra geld te moeten vragen aan [naam 2] . Dat zou meer worden. Ik heb de klus aangenomen voor € 700.000,-. [naam 2] kwam uiteindelijk met een contract waar een prijs van € 742.000,- in stond. Ik dacht dat hij dat gebruikte voor de eventuele meerwerken, zodat hij niet weer naar [naam 2] moest om extra geld. Ik heb zelf geen factuur gehad van € 42.000,- in ieder geval. (…)”
3.13.
Op 24 juli 2023 heeft [bedrijf 7] haar eindrapport uitgebracht.
3.14.
[gedaagden] hebben een schriftelijke verklaring van [naam 9] overgelegd, gedateerd 7 september 2023, waarin onder meer staat:
“De verklaring die ik op 30 juni 2023 heb afgelegd bij [bedrijf 1] in Hengelo tegenover medewerkers van [bedrijf 7] , trek ik in.
Deze verklaring heb ik niet in vrijheid afgelegd: de verklaring is tot stand gekomen onder psychische druk en er zijn mij woorden in de mond gelegd. Het opgestelde en door mij ondertekende verslag gespreksverslag bevat namelijk zaken die ik niet heb verklaard en die onjuist zijn.
(…)
Het is onjuist dat [gedaagde 1] of [gedaagde 2] facturen aan [bedrijf 10] (of mij) stuurde zonder dat daar werkzaamheden voor zijn verricht. Dit heb ik nooit verklaard. Bij mijn weten is dat ook nooit gebeurd.
(…)
Ik heb nooit “onder de tafel” bedragen aan [naam 2] betaald (niet namens [bedrijf 5] , niet namens [bedrijf 10] , en niet namens mezelf of anderen).”
3.15.
[gedaagden] hebben een schriftelijke verklaring overgelegd van de directeur van [bedrijf 10] , de heer [naam 11] , gedateerd 11 september 2023, waarin onder meer staat:
“(…)
[bedrijf 10] schakelt [gedaagde 1] regelmatig in voor ontwerp en tekenwerk, calculatie, bouwfysica en bouwbegeleiding. Bij mijn weten is het in het algemeen onjuist dat wij steekpenningen hebben betaald aan [gedaagde 1] B.V. of [gedaagde 2] .
Bij mijn weten is het ook onjuist dat er facturen door ons of in overleg met ons zijn opgehoogd of verzonnen. Wij hebben [gedaagde 1] alleen betaald voor verricht werk. (…)
Ik kan bevestigen dat [bedrijf 10] B.V. opdrachten heeft uitgevoerd voor onder andere [bedrijf 12] te Usselo (…) en dat wij daarbij gebruik hebben gemaakt van de diensten van [gedaagde 1] .”
3.16.
Bij vonnis in kort geding van 18 september 2023 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank inzake het bewijsbeslag de gerechtelijk bewaarder gemachtigd een selectie te maken van gegevens, bestaande uit alle digitale documenten en/of correspondentie tussen [gedaagden] enerzijds en [bedrijf 9] , [bedrijf 10] , [bedrijf 11] en [bedrijf 6] anderzijds uit de periode 2017 tot eind juni 2023 en [gedaagden] veroordeeld tot afgifte van alle bankafschriften voor zover daarop betalingen te zien zijn van/aan [bedrijf 9] , [bedrijf 10] , [bedrijf 11] en [bedrijf 6] en van alle facturen die zij in de periode van 2017 tot eind juni 2023 aan die vennootschappen hebben gezonden.
Een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom, met uitvoerbaar bij voorraad-verklaring van het vonnis en onder afwijzing van het meer of anders gevorderde.
3.17.
Omdat [eiser] meende dat [gedaagden] op grond van voormeld vonnis een bedrag van € 70.000,- aan dwangsommen had verbeurd en Coöperatieve Rabobank U.A. op verzoek van de deurwaarder ter zake € 69.977,45 aan de deurwaarder had afgedragen, hebben [gedaagden] [eiser] in kort geding betrokken en gevorderd dat [eiser] geboden wordt de executie van het vonnis van 18 september 2023 te staken en veroordeeld wordt het geïncasseerde bedrag ad € 69.977,45 terug te betalen. De voorzieningenrechter in deze rechtbank heeft [eiser] bij vonnis van 5 december 2023 geboden de executie van het vonnis van 18 september 2023 te staken en gestaakt te houden voor zover het betreft de executie wegens schending van het sub 3.5. van voormeld vonnis bepaalde en de vordering tot terugbetaling afgewezen op de grond dat [eiser] bevoegd is tot verrekening.
3.18.
Op 11 januari 2024 heeft [bedrijf 7] in aanwezigheid van [naam 5] weer een gesprek gevoerd met [naam 4] . In het daarvan opgemaakte verslag staat onder meer:
“(…)
[naam 12] is aanwezig geweest bij de contante betalingen aan de heer [gedaagde 2] . (…) [naam 12] is bij één betaling geweest. (…) In totaal wilde de heer [gedaagde 2] € 50.000,- en dat heb ik ook betaald. Dat bedrag moest vooraf betaald worden. (…) Dat was bij de heer [gedaagde 2] thuis, boven in zijn kantoor. We hebben het contante geld in meerdere delen betaald.
Voor welk project deze contante betaling was? De contante betaling had betrekking op het project [bedrijf 2] .
(…)
Oh ja, wij hebben samen een WhatsApp groepschat. Ik en [naam 12] . Daarin wordt gesproken over contante betalingen die we deden.
(…)
Of de vrouw van de heer [gedaagde 2] wist van de contante betalingen? Ja, die weet dat. Dat is 100% zeker. We zaten achter thuis bij mij op het terras toen ik aan de heer [gedaagde 2] betaalde. Zij heeft het geld gezien. Zijn vrouw was ook bij toen er contant geld werd overhandigd in een meubelzaak. (…) Het was in de buurt van Tilligte. Een meubelzaak aan de linkerkant van de snelweg. (…) Dat was tien of vijftienduizend euro.
(…)
De heer [gedaagde 2] stuurde mij e-mails met offertes van andere leveranciers. Deze gebruikte ik om vervolgens een offerte te maken. (…) Ik heb deze e-mails nog en zal kijken of ik deze naar jullie kan sturen.
(…)
Uiteindelijk vond ik dat de heer [gedaagde 2] te ver ging. Ze gingen materialen bij mij bestellen voor dat werk, waarvoor ik niet de opdracht kreeg. (…) Dat was voor mij de druppel. Daarna heb ik de bewuste e-mail naar de heer [naam 2] gestuurd en heb hem geïnformeerd over de handelswijze van de heer [gedaagde 2] .
(…)”
3.19.
Bij e-mailbericht van 13 maart 2024 aan de advocaat van [eiser] heeft [naam 8] geschreven:
“(…)
En ik heb inderdaad de diverse kosten voor [gedaagde 2] prive projecten geboekt op de projecten van [naam 2] , [bedrijf 2] , [eiser] .
(…) vervolgens zijn deze kosten allemaal geboekt onder het [project 12] (project code: [code] ) (…)”
3.20.
[eiser] heeft een schriftelijke verklaring van [naam 8] , gedateerd 21 maart 2024, overgelegd, waarin onder meer staat:
“(…)
Zoals ik eerder heb verklaard, heb ik steekpenningen aan de heer [gedaagde 2] moeten betalen in ruil voor het verkrijgen van opdrachten voor [eiser] .
(…)
Zoals ik eerder heb verklaard, heeft de heer [gedaagde 2] gedurende mijn samenwerking met hem in totaal zes facturen naar mij gestuurd. Vier van deze facturen hebben betrekking op steekpenningen die ik ten koste van [eiser] aan de heer [gedaagde 2] heb moeten betalen. Dit betreft factuur [nummer 1] (
€ 15.536,40), factuur [nummer 2] (€ 16.081,01), factuur [nummer 3] (€ 10.696,40) en factuur [nummer 4] (€ 59.713,50). (…)
Ik heb gelezen dat de heer [gedaagde 2] het standpunt heeft ingenomen dat de heer [gedaagde 2] mij zou hebben geholpen bij verschillende bouwprojecten en dat dit de reden is waarom hij mij deze facturen heeft gestuurd. Ik heb al eerder verklaard dat het niet waar is wat de heer [gedaagde 2] zegt. Er waren wel eens vragen van mij aan de heer [gedaagde 2] over ontwikkelingen en het kopen van een pand et cetera, maar dat betrof misschien een telefoongesprek van 5 minuten, korte e-mailtjes heen en weer en misschien ooit een gesprek bij de gemeente, maar dit heeft de heer [gedaagde 2] al met al nog geen twee uur in beslag genomen en hier is ook nooit iets uitgekomen.
(…) In ruil voor het verkrijgen van opdrachten voor [eiser] heb ik in de periode vanaf circa 2018 tot en met 2023 de woning van de heer [gedaagde 2] moeten verbouwen en werkzaamheden moeten verrichten bij zijn bedrijfspand en werkzaamheden bij zijn verhuurpand in Enschede, zonder dat ik daarvoor van hem betaald heb gekregen. De totale kosten (…) hiervan bedragen € 54.191,83 exclusief btw. (…) Ook hiervoor heb ik offertes aan de heer [gedaagde 2] ten behoeve van [eiser] moeten ophogen.
(…)”
3.21.
Bij incidenteel vonnis van 27 maart 2023 heeft de rechtbank onder meer de beslagen ten laste van [gedaagde 2] op twee onroerende zaken opgeheven en het beslag ten laste van [gedaagde 1] onder Coöperatieve Rabobank U.A. opgeheven voor zover dat beslag het bedrag van € 685.400,- overtreft.

4.Het geschil

de vordering
4.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 458.106,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
[gedaagde 1] veroordeelt tot terugbetaling van € 546.201,91, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de onderzoekskosten ad € 64.994,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de beslagkosten ad € 67.705,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na betekening van het te wijzen vonnis tot de dag van volledige betaling, en de nakosten.
het standpunt van [eiser]
4.2.1.
Volgens [eiser] was tussen haar en [gedaagde 1] sprake van een overeenkomst van opdracht. In het kader daarvan moest [gedaagde 1] de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen en handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mocht worden verwacht. [gedaagde 1] had onder meer de taak de beste offertes te selecteren en afspraken met aannemers te maken. De offertes, voorzien van advies, werden met [eiser] besproken. [eiser] volgde dat advies altijd op. De opdrachtbevestigingen werden door [gedaagde 1] zelf mede namens [eiser] aan de geselecteerde onderaannemers en leveranciers gezonden. Deze opdrachtbevestigingen werden niet inhoudelijk met [eiser] besproken. [gedaagde 1] controleerde de door de (onder)aannemers en leveranciers verzonden facturen. Die facturen werden na goedkeuring vervolgens aan [eiser] voorgelegd ter tekening, waarna [gedaagde 1] aan de administratie van [eiser] de opdracht gaf de factuur te betalen. [eiser] heeft [gedaagde 1] betaald voor haar werkzaamheden. [gedaagde 1] heeft echter blijkens de verklaringen van [naam 4] , [naam 9] en [naam 8] en de overgelegde stukken daarnaast van [bedrijf 6] , [bedrijf 9] en [bedrijf 10] financiële bijdragen voor zichzelf bedongen in ruil voor het door hen krijgen van opdrachten op bouwprojecten van [eiser] . Door steekpenningen aan te nemen en de offertes en facturen van [bedrijf 6] , [bedrijf 9] en [bedrijf 10] kunstmatig op te hogen, zodat de betaling van die steek-penningen ten laste van [eiser] zou komen, is zij tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiser] . Bovendien hebben [gedaagden] onrechtmatig gehandeld: het betreft hier niet-ambtelijke omkoping. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (onrechtmatige daad), artikel 7:403, lid 2 BW (winstafdracht), artikel 6:212 BW (ongerechtvaardigde verrijking) en/of artikel 6:104 BW (winstafdracht) is [gedaagde 1] gehouden om het aan steekpenningen ontvangen bedrag aan [eiser] terug te betalen. Voor zover [gedaagde 2] de steekpenningen zelf heeft ontvangen, rust deze verplichting tot terugbetaling op hem. Voor zover hij de steekpenningen niet zelf heeft ontvangen, is hij desalniettemin hoofdelijk aansprakelijk, omdat hij als bestuurder van [gedaagde 1] de betaling van steekpenningen feitelijk heeft bedongen. [gedaagden] zijn op grond van artikel 6:83 BW van rechtswege in verzuim.
4.2.2.
[gedaagden] hebben van [bedrijf 6] € € 255.000,- (zie 3.6.), van [bedrijf 9] € 156.219,14 (zie 3.20.) en van [bedrijf 10] € 46.887,50 (het totaalbedrag van de facturen die [naam 9] na zijn verklaring van 30 juni 2023 heeft overhandigd, productie 23 bij dagvaarding) ontvangen aan steekpenningen, derhalve in totaal € 458.106,64.
4.2.3.
[eiser] maakt op grond van artikel 7:427 juncto artikel 7:417 BW aanspraak op terugbetaling van een deel van het honorarium dat zij [gedaagde 1] heeft betaald. De overeenkomst van partijen kwalificeert als bemiddeling ex artikel 7:425 BW. Het betreft een doorlopende overeenkomst, er zijn niet steeds separate opdrachten verstrekt.
Op grond van artikel 7:427 juncto artikel 7:417 BW mocht [gedaagde 1] niet ‘twee heren dienen’ door zich én door [eiser] én door de leveranciers te laten betalen voor haar werkzaamheden. Dat heeft zij toch gedaan. [gedaagde 1] heeft in de periode van 2017 tot eind juni 2023 € 2.184.807,62 aan [eiser] gefactureerd. Op basis van een schatting gaat [eiser] er vanuit dat 25% daarvan rechtstreeks verband houdt met bemiddelingswerkzaamheden. Aldus dient € 546.201,91 als onverschuldigd betaald aan [eiser] te worden terugbetaald. Voor zover de rechtbank het percentage van 25% te hoog acht, verzoekt zij de rechtbank het percentage naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen.
4.2.4.
De kosten van [bedrijf 7] belopen een bedrag van € 64.994,67. Deze kosten komen ex artikel 6:96 lid 2 sub a BW voor vergoeding in aanmerking. Ter zake zijn [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk. De beslagkosten (kosten van de beslagexploten, de betekeningsexploten, de kosten van overbetekening en de kosten van de gerechtelijk bewaarder) bedragen € 67.705,22. Deze kosten komen ex artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor toewijzing in aanmerking. [gedaagden] zijn ook hier hoofdelijk aansprakelijk. De vordering van [eiser] tot vergoeding van beslagkosten is bij vonnis in kort geding van 18 september 2023 weliswaar afgewezen, maar dat staat er niet aan in de weg dat deze kosten in deze procedure alsnog ten laste van [gedaagden] worden gebracht.
4.2.5.
Volgens [eiser] vloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voort dat de bewijslast moet worden omgedraaid. Zij legt daaraan ten grondslag dat [gedaagden] tot op heden hebben geweigerd openheid van zaken te geven en in strijd met artikel 21 Rv hebben gehandeld door op essentiële punten de waarheid te verdraaien en te trachten de rechtbank op het verkeerde been te zetten.
het standpunt van [gedaagden]
4.3.1.
Volgens [gedaagden] is [gedaagde 1] niet als bemiddelaar betrokken geweest bij de bouwprojecten van [eiser] . Zij had slechts een ondersteunende rol. Zij heeft steeds op uitdrukkelijke en specifieke instructie van [eiser] en de heer [naam 2] gehandeld. Die instructies kreeg zij via het bouwoverleg. De heer [naam 2] bepaalde welke stappen er genomen moesten worden, verdeelde de taken en gaf instructies. De ingekomen facturen werden door [gedaagde 1] beoordeeld om te kijken of het bedrag overeenkwam met de gemaakte afspraken, of de gefactureerde werkzaamheden werkelijk waren verricht of de werkzaamheden al gefactureerd mochten worden. Vervolgens werden zij besproken en goed- of afgekeurd door de heer [naam 2] . Op instructie van [eiser] heeft [gedaagde 1] offertes verzameld en, nadat [eiser] had beslist met wie in zee gegaan zou worden, opdrachtbevestigingen opgesteld. Er is niet één doorlopende overeenkomst tussen partijen geweest, het ging steeds om individuele opdrachten. Het loon van [gedaagde 1] was niet afhankelijk van het al dan niet tot stand komen van overeenkomsten tussen [eiser] en derden. Het was niet zo dat [eiser] de enige klant van [gedaagde 1] was, zij deed ook zaken voor [bedrijf 9] , [bedrijf 11] en [bedrijf 10] .
De in deze procedure overgelegde facturen die [gedaagde 1] aan deze andere partijen heeft gestuurd, betroffen werkzaamheden voor deze klanten.
4.3.2.
[bedrijf 7] heeft geen onderzoek verricht, maar enkel verklaringen afgenomen. Er is evenmin sprake van een onafhankelijk onderzoek. Een deugdelijke analyse van de door [naam 4] ter beschikking gestelde WhatsAppcorrespondentie is niet gemaakt. Er is geen hoor en wederhoor toegepast.
4.3.3.
De verklaringen van [naam 4] zijn onjuist en afgelegd uit rancune, omdat [naam 9] , met wie hij gewerkt had bij [bedrijf 6] , via [bedrijf 10] met [bedrijf 6] ging concurreren om opdrachten van [eiser] en [bedrijf 6] geen opdrachten meer kreeg. Daarnaast had [naam 4] kennelijk het gevoel dat [gedaagde 2] ervoor verantwoordelijk was dat [bedrijf 6] vaak meerwerk niet uitbetaald kreeg van [eiser] . Zijn verklaringen zijn volledig verzonnen. Het verschil tussen de aanneemsom en de offerte op het bouwproject in Twekkelo wordt verklaard door het feit dat in de opdrachtbevestiging aanzienlijk meer en andere materialen zijn opgenomen. Ook bij andere projecten was van steekpenningen geen sprake, maar ging het om verschillen in offertes/opdrachtbevestigingen, incomplete offertes en bandbreedtes omdat het aantal uren en te gebruiken materialen nog onduidelijk waren. De WhatsAppcorrespondentie bevat geen enkele aanwijzing dat daarin over steekpenningen wordt gesproken. Dat de verklaringen verzonnen zijn, blijkt uit het feit dat [naam 4] in zijn verklaringen wisselende bedragen noemt die hij aan steekpenningen zou hebben betaald. Bovendien kan hij geen bewijs tonen van pintransacties, noch afgezien van het feit dat ook dan nog niet blijkt dat de gepinde bedragen aan [gedaagde 2] zijn afgedragen. De WhatsAppberichten worden verdraaid: zo wordt een discussie over een Rc-waarde (dat is resistance construction) voorgesteld als ware het een discussie over steekpenningen. Berichten die op de juiste context wijzen, zijn weggelaten. Ook zijn WhatsAppberichten aangehaald die niets met projecten van [eiser] te maken hebben. [gedaagde 1] heeft geen offertes van andere aannemers aan [bedrijf 6] gestuurd, bewijs daarvan is ook niet overgelegd.
4.3.4.
De facturen van [gedaagde 1] aan [bedrijf 9] betreffen honorarium voor werkzaamheden voor [bedrijf 9] , verschotten en een doorbelaste vloerafwerking van een pand. De verklaringen van [naam 8] zijn aantoonbaar onjuist. [gedaagden] wijzen er daarbij op dat [bedrijf 9] financieel afhankelijk is van [eiser] en dat opvalt dat [eiser] [bedrijf 9] niet (mede) aansprakelijk heeft gesteld en de relatie met [bedrijf 9] niet heeft beëindigd. Het klopt dat [bedrijf 9] in de periode tot 2023 kleine werkzaamheden voor [gedaagde 2] heeft verricht of producten aan hem heeft geleverd. De kosten daarvan zijn echter niet ten laste van [eiser] gebracht. De overgelegde werkbonnen bewijzen niet dat de kosten van de werkzaamheden ten laste van [eiser] zijn gebracht en/of dat dat in overleg met [gedaagden] is gebeurd. Deze werkbonnen sluiten niet aan op de facturen, via welke de werkzaamheden bij [eiser] in rekening zouden zijn gebracht. Uit de e-mailcorrespondentie blijkt niet dat aan [bedrijf 9] is gevraagd offertes op te hogen. Het gaat namelijk om wijzigingen in de werkzaamheden en materialen, die tot wijziging van de offertes hebben geleid.
4.3.5.
[gedaagden] betwisten dat [bedrijf 10] bedragen heeft betaald om opdrachten te krijgen van [eiser] . [naam 9] heeft zijn verklaring ingetrokken. De overgelegde facturen zien op werkzaamheden die [gedaagde 1] voor [bedrijf 10] heeft verricht voor een project bij [restaurant] in Sliedrecht, de verbouwing van een supermarkt in Overdinkel, de verbouwing van een bedrijfspand in Eindhoven, een project in Zevenaar, de bouw van een bedrijfshal in Zwolle en een project van [bedrijf 13] .
4.3.6.
De vordering tot terugbetaling van honorarium is geen schadevordering, zodat de schade niet geschat kan worden, maar concreet per opdracht moet worden onderbouwd. Dat heeft [eiser] niet gedaan. Bovendien kan toewijzing van schadevergoeding ter zake van steekpenningen en toewijzing van de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling ertoe leiden dat [eiser] in een voordeliger positie komt te verkeren dan dat zij zou hebben verkeerd als de gestelde normschending wordt weggedacht.
4.3.7.
Gelet op de ondeugdelijkheid van het onderzoek van [bedrijf 7] en het gebrek aan onderbouwing moet de vordering tot betaling van de onderzoekskosten worden afgewezen. De kosten kunnen de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan. De vordering ter zake van de beslagkosten moet hetzelfde lot treffen. [eiser] heeft niet aan haar stelplicht voldaan. Bovendien zijn de beslagen onnodig en onrechtmatig gelegd en is de vordering ter zake bij vonnis in kort geding van 18 september 2023 al afgewezen.

5.De beoordeling

5.1.
Niet ter discussie staat dat tussen [eiser] en [gedaagde 1] sprake is geweest van (een) overeenkomst(en) van opdracht, waarbij [gedaagde 1] zich jegens [eiser] anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst verbonden heeft om werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het (doen) vervoeren van personen of zaken (artikel 7:400 BW). [gedaagde 1] diende bij haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen (artikel 7:401 BW). Niet ter discussie staat verder dat, indien [gedaagde 1] steekpenningen bedongen heeft bij leveranciers in ruil voor het krijgen van opdrachten en de steekpenningen ten laste van [eiser] zijn gebracht, zij alsdan niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen en wanprestatie heeft gepleegd.
5.2.
Voor het antwoord op de vraag of artikel 7:417 leden 2 en 3 BW van toepassing zijn, in welk geval [gedaagde 1] geen recht op loon heeft voor zover zij twee heren heeft gediend (dat daarvoor door [eiser] toestemming is gegeven, is gesteld noch gebleken), is van belang of de overeenkomst(en) van partijen kan/kunnen worden aangemerkt als overeenkomst(en) van lastgeving of bemiddeling.
Van een overeenkomst van lastgeving is sprake als de ene partij zich jegens de andere partij verbindt om voor rekening van de lastgever een of meer rechtshandelingen te verrichten (artikel 7:414 lid 1 BW). Van een bemiddelingsovereenkomst is sprake als de ene partij zich jegens de andere partij verbindt om tegen loon als tussenpersoon werkzaam te zijn bij het tot stand brengen van een of meer overeenkomsten tussen de opdrachtgever en derden.
Overeenkomst van lastgeving doet zich hier niet voor, omdat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] bevoegd was rechtshandelingen (dat wil zeggen: het sluiten van overeenkomsten) voor rekening van [eiser] te verrichten.
Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van (een) bemiddelingsovereenkomst(en). [gedaagde 1] verrichtte namelijk in opdracht van [eiser] tegen loon (dat wil zeggen € 95,- per uur) werkzaamheden bij het tot stand brengen van overeenkomsten tussen [eiser] en derden. Uit de feiten volgt dat [gedaagde 1] aannemers en leveranciers selecteerde, contacten met hen onderhield, de nodige offertes opvroeg, de onderhandelingen voerde en de opdrachtbevestigingen opstelde. Daarmee verrichtte zij alle werkzaamheden om te komen tot een overeenkomst tussen [eiser] en derden.
Dat de uiteindelijke beslissing en tekenbevoegdheid bij [eiser] lag, ligt in lijn met de overeenkomst van bemiddeling (anders was het lastgeving geweest).
[gedaagde 1] heeft erop gewezen dat artikel 7:426 lid 1 BW bepaalt dat de tussenpersoon recht heeft op loon als de overeenkomst tussen de opdrachtgever en de derde tot stand is gekomen en dat, in afwijking daarvan, hier een uurtarief was overeengekomen, waarvan de betaling niet afhankelijk is gesteld van de totstandkoming van overeenkomsten.
Artikel 7:426 lid 1 BW is echter van regelend recht, zodat het partijen vrij heeft gestaan om daarvan af te wijken. De rechtbank gaat, bij gebreke van aanwijzingen dat dit niet zo is, er vanuit dat dat hier is gebeurd.
5.3.
Vervolgens ligt de vraag voor of [gedaagde 2] (Bouwmanagement) aan [bedrijf 6] , [bedrijf 9] en/ of [bedrijf 10] om betalingen heeft gevraagd in ruil voor het verkrijgen van opdrachten ter zake van projecten van [eiser] en of die betalingen door [bedrijf 6] , [bedrijf 9] en/of [bedrijf 10] ten laste van [eiser] zijn gebracht.
5.4.
Het bewijs dat door [eiser] in deze procedure is aangedragen steunt met name op de verklaringen van [naam 4] , [naam 8] en [naam 9] en de stukken, die zij aan [eiser] en [bedrijf 7] hebben verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat de stukken zonder de verklaringen van [naam 4] , [naam 8] en [naam 9] onvoldoende duidelijk zijn om hieruit de conclusie te kunnen trekken dat [gedaagde 1] betaling van steekpenningen heeft bedongen. De correspondentie is vaak voor meerderlei uitleg vatbaar en op de facturen staat (uiteraard) niet dat het om steekpenningen gaat. [naam 4] , [naam 8] en [naam 9] hebben hun verklaringen bij [bedrijf 7] afgelegd in het bijzijn van [eiser] en hun schriftelijke verklaringen zijn op verzoek van [eiser] opgesteld. Dat kan van invloed zijn geweest op de inhoud van hun verklaringen. Bovendien zijn de verklaringen van [naam 4] , [naam 8] en [naam 9] in de loop der tijd gewijzigd: zo noemt [naam 4] wisselende bedragen die zouden zijn betaald, heeft [naam 8] het aanvankelijk over zes facturen met steekpenningen, waar er later vier van overblijven en heeft [naam 9] zijn verklaring ingetrokken. Gelet ook op de gemotiveerde betwisting van hun verklaringen door [gedaagden] , acht de rechtbank [eiser] vooralsnog niet geslaagd in het bewijs, dat de in 5.3. opgeworpen vraag bevestigend moet worden beantwoord.
5.5.
De rechtbank acht geen gronden aanwezig om de bewijslast, die overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv op [eiser] rust, om te draaien. Dat [gedaagden] niet naar wens hebben verklaard, betekent niet dat zij niet naar waarheid hebben verklaard of feiten hebben achtergehouden. Of dat wel zo is, zal bij de bewijslevering blijken.
5.6.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank [eiser] in de gelegenheid stellen te bewijzen dat [gedaagden] een of meer betaling(en) van steekpenningen van [bedrijf 6] , [bedrijf 9] en/ of [bedrijf 10] hebben bedongen in ruil voor het verkrijgen van opdrachten van [eiser] voor een of meer van haar bouwprojecten en tot welk bedrag.
5.7.
Indien en voor zover [eiser] slaagt in het leveren van het bewijs, komt de vraag aan de orde welk bedrag aan honorarium [gedaagde 1] moet terugbetalen. Nu het gaat om terugbetaling, zal [eiser] concreet moeten onderbouwen welke bedragen [gedaagde 1] ter zake van welke projecten, waarbij door [bedrijf 6] , [bedrijf 9] en/of [bedrijf 10] steekpenningen zijn betaald, als honorarium voor haar werkzaamheden in rekening heeft gebracht.
5.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
stelt [eiser] in de gelegenheid om te bewijzen dat [gedaagden] een of meer betaling(en) van steekpenningen van [bedrijf 6] , [bedrijf 9] en/of [bedrijf 10] hebben bedongen in ruil voor het verkrijgen van opdrachten van [eiser] voor een of meer van haar bouwprojecten en tot welk bedrag;
6.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 21 augustus 2024 voor opgave van de verhinderdata van partijen, hun advocaten en de te horen getuigen in de maanden oktober, november en december 2024, alsmede van het aantal te horen getuigen, waarna dag en uur van het verhoor zullen worden bepaald;
6.3.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. K.J. Haarhuis, die bij deze als rechter-commissaris wordt aangewezen, in het gerechtsgebouw aan de Egbert Gorterstraat 5 te Almelo;
6.4.
bepaalt dat, als [eiser] in het kader van de bewijslevering nadere stukken wil overleggen waarover zij de getuigen wil bevragen, zij deze stukken uiterlijk tien werkdagen voor aanvang van het eerste verhoor in het geding moet brengen;
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis, mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en
mr. J.A.M. Egberink en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.