4.1.[eiser] vordert na wijziging van eis - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 458.106,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
[gedaagde 1] veroordeelt tot terugbetaling van € 546.201,91, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de onderzoekskosten ad € 64.994,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de beslagkosten ad € 67.705,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na betekening van het te wijzen vonnis tot de dag van volledige betaling, en de nakosten.
het standpunt van [eiser]
4.2.1.Volgens [eiser] was tussen haar en [gedaagde 1] sprake van een overeenkomst van opdracht. In het kader daarvan moest [gedaagde 1] de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen en handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mocht worden verwacht. [gedaagde 1] had onder meer de taak de beste offertes te selecteren en afspraken met aannemers te maken. De offertes, voorzien van advies, werden met [eiser] besproken. [eiser] volgde dat advies altijd op. De opdrachtbevestigingen werden door [gedaagde 1] zelf mede namens [eiser] aan de geselecteerde onderaannemers en leveranciers gezonden. Deze opdrachtbevestigingen werden niet inhoudelijk met [eiser] besproken. [gedaagde 1] controleerde de door de (onder)aannemers en leveranciers verzonden facturen. Die facturen werden na goedkeuring vervolgens aan [eiser] voorgelegd ter tekening, waarna [gedaagde 1] aan de administratie van [eiser] de opdracht gaf de factuur te betalen. [eiser] heeft [gedaagde 1] betaald voor haar werkzaamheden. [gedaagde 1] heeft echter blijkens de verklaringen van [naam 4] , [naam 9] en [naam 8] en de overgelegde stukken daarnaast van [bedrijf 6] , [bedrijf 9] en [bedrijf 10] financiële bijdragen voor zichzelf bedongen in ruil voor het door hen krijgen van opdrachten op bouwprojecten van [eiser] . Door steekpenningen aan te nemen en de offertes en facturen van [bedrijf 6] , [bedrijf 9] en [bedrijf 10] kunstmatig op te hogen, zodat de betaling van die steek-penningen ten laste van [eiser] zou komen, is zij tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiser] . Bovendien hebben [gedaagden] onrechtmatig gehandeld: het betreft hier niet-ambtelijke omkoping. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (onrechtmatige daad), artikel 7:403, lid 2 BW (winstafdracht), artikel 6:212 BW (ongerechtvaardigde verrijking) en/of artikel 6:104 BW (winstafdracht) is [gedaagde 1] gehouden om het aan steekpenningen ontvangen bedrag aan [eiser] terug te betalen. Voor zover [gedaagde 2] de steekpenningen zelf heeft ontvangen, rust deze verplichting tot terugbetaling op hem. Voor zover hij de steekpenningen niet zelf heeft ontvangen, is hij desalniettemin hoofdelijk aansprakelijk, omdat hij als bestuurder van [gedaagde 1] de betaling van steekpenningen feitelijk heeft bedongen. [gedaagden] zijn op grond van artikel 6:83 BW van rechtswege in verzuim.
4.2.2.[gedaagden] hebben van [bedrijf 6] € € 255.000,- (zie 3.6.), van [bedrijf 9] € 156.219,14 (zie 3.20.) en van [bedrijf 10] € 46.887,50 (het totaalbedrag van de facturen die [naam 9] na zijn verklaring van 30 juni 2023 heeft overhandigd, productie 23 bij dagvaarding) ontvangen aan steekpenningen, derhalve in totaal € 458.106,64.
4.2.3.[eiser] maakt op grond van artikel 7:427 juncto artikel 7:417 BW aanspraak op terugbetaling van een deel van het honorarium dat zij [gedaagde 1] heeft betaald. De overeenkomst van partijen kwalificeert als bemiddeling ex artikel 7:425 BW. Het betreft een doorlopende overeenkomst, er zijn niet steeds separate opdrachten verstrekt.
Op grond van artikel 7:427 juncto artikel 7:417 BW mocht [gedaagde 1] niet ‘twee heren dienen’ door zich én door [eiser] én door de leveranciers te laten betalen voor haar werkzaamheden. Dat heeft zij toch gedaan. [gedaagde 1] heeft in de periode van 2017 tot eind juni 2023 € 2.184.807,62 aan [eiser] gefactureerd. Op basis van een schatting gaat [eiser] er vanuit dat 25% daarvan rechtstreeks verband houdt met bemiddelingswerkzaamheden. Aldus dient € 546.201,91 als onverschuldigd betaald aan [eiser] te worden terugbetaald. Voor zover de rechtbank het percentage van 25% te hoog acht, verzoekt zij de rechtbank het percentage naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen.
4.2.4.De kosten van [bedrijf 7] belopen een bedrag van € 64.994,67. Deze kosten komen ex artikel 6:96 lid 2 sub a BW voor vergoeding in aanmerking. Ter zake zijn [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk. De beslagkosten (kosten van de beslagexploten, de betekeningsexploten, de kosten van overbetekening en de kosten van de gerechtelijk bewaarder) bedragen € 67.705,22. Deze kosten komen ex artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor toewijzing in aanmerking. [gedaagden] zijn ook hier hoofdelijk aansprakelijk. De vordering van [eiser] tot vergoeding van beslagkosten is bij vonnis in kort geding van 18 september 2023 weliswaar afgewezen, maar dat staat er niet aan in de weg dat deze kosten in deze procedure alsnog ten laste van [gedaagden] worden gebracht.
4.2.5.Volgens [eiser] vloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voort dat de bewijslast moet worden omgedraaid. Zij legt daaraan ten grondslag dat [gedaagden] tot op heden hebben geweigerd openheid van zaken te geven en in strijd met artikel 21 Rv hebben gehandeld door op essentiële punten de waarheid te verdraaien en te trachten de rechtbank op het verkeerde been te zetten.
het standpunt van [gedaagden]
4.3.1.Volgens [gedaagden] is [gedaagde 1] niet als bemiddelaar betrokken geweest bij de bouwprojecten van [eiser] . Zij had slechts een ondersteunende rol. Zij heeft steeds op uitdrukkelijke en specifieke instructie van [eiser] en de heer [naam 2] gehandeld. Die instructies kreeg zij via het bouwoverleg. De heer [naam 2] bepaalde welke stappen er genomen moesten worden, verdeelde de taken en gaf instructies. De ingekomen facturen werden door [gedaagde 1] beoordeeld om te kijken of het bedrag overeenkwam met de gemaakte afspraken, of de gefactureerde werkzaamheden werkelijk waren verricht of de werkzaamheden al gefactureerd mochten worden. Vervolgens werden zij besproken en goed- of afgekeurd door de heer [naam 2] . Op instructie van [eiser] heeft [gedaagde 1] offertes verzameld en, nadat [eiser] had beslist met wie in zee gegaan zou worden, opdrachtbevestigingen opgesteld. Er is niet één doorlopende overeenkomst tussen partijen geweest, het ging steeds om individuele opdrachten. Het loon van [gedaagde 1] was niet afhankelijk van het al dan niet tot stand komen van overeenkomsten tussen [eiser] en derden. Het was niet zo dat [eiser] de enige klant van [gedaagde 1] was, zij deed ook zaken voor [bedrijf 9] , [bedrijf 11] en [bedrijf 10] .
De in deze procedure overgelegde facturen die [gedaagde 1] aan deze andere partijen heeft gestuurd, betroffen werkzaamheden voor deze klanten.
4.3.2.[bedrijf 7] heeft geen onderzoek verricht, maar enkel verklaringen afgenomen. Er is evenmin sprake van een onafhankelijk onderzoek. Een deugdelijke analyse van de door [naam 4] ter beschikking gestelde WhatsAppcorrespondentie is niet gemaakt. Er is geen hoor en wederhoor toegepast.
4.3.3.De verklaringen van [naam 4] zijn onjuist en afgelegd uit rancune, omdat [naam 9] , met wie hij gewerkt had bij [bedrijf 6] , via [bedrijf 10] met [bedrijf 6] ging concurreren om opdrachten van [eiser] en [bedrijf 6] geen opdrachten meer kreeg. Daarnaast had [naam 4] kennelijk het gevoel dat [gedaagde 2] ervoor verantwoordelijk was dat [bedrijf 6] vaak meerwerk niet uitbetaald kreeg van [eiser] . Zijn verklaringen zijn volledig verzonnen. Het verschil tussen de aanneemsom en de offerte op het bouwproject in Twekkelo wordt verklaard door het feit dat in de opdrachtbevestiging aanzienlijk meer en andere materialen zijn opgenomen. Ook bij andere projecten was van steekpenningen geen sprake, maar ging het om verschillen in offertes/opdrachtbevestigingen, incomplete offertes en bandbreedtes omdat het aantal uren en te gebruiken materialen nog onduidelijk waren. De WhatsAppcorrespondentie bevat geen enkele aanwijzing dat daarin over steekpenningen wordt gesproken. Dat de verklaringen verzonnen zijn, blijkt uit het feit dat [naam 4] in zijn verklaringen wisselende bedragen noemt die hij aan steekpenningen zou hebben betaald. Bovendien kan hij geen bewijs tonen van pintransacties, noch afgezien van het feit dat ook dan nog niet blijkt dat de gepinde bedragen aan [gedaagde 2] zijn afgedragen. De WhatsAppberichten worden verdraaid: zo wordt een discussie over een Rc-waarde (dat is resistance construction) voorgesteld als ware het een discussie over steekpenningen. Berichten die op de juiste context wijzen, zijn weggelaten. Ook zijn WhatsAppberichten aangehaald die niets met projecten van [eiser] te maken hebben. [gedaagde 1] heeft geen offertes van andere aannemers aan [bedrijf 6] gestuurd, bewijs daarvan is ook niet overgelegd.
4.3.4.De facturen van [gedaagde 1] aan [bedrijf 9] betreffen honorarium voor werkzaamheden voor [bedrijf 9] , verschotten en een doorbelaste vloerafwerking van een pand. De verklaringen van [naam 8] zijn aantoonbaar onjuist. [gedaagden] wijzen er daarbij op dat [bedrijf 9] financieel afhankelijk is van [eiser] en dat opvalt dat [eiser] [bedrijf 9] niet (mede) aansprakelijk heeft gesteld en de relatie met [bedrijf 9] niet heeft beëindigd. Het klopt dat [bedrijf 9] in de periode tot 2023 kleine werkzaamheden voor [gedaagde 2] heeft verricht of producten aan hem heeft geleverd. De kosten daarvan zijn echter niet ten laste van [eiser] gebracht. De overgelegde werkbonnen bewijzen niet dat de kosten van de werkzaamheden ten laste van [eiser] zijn gebracht en/of dat dat in overleg met [gedaagden] is gebeurd. Deze werkbonnen sluiten niet aan op de facturen, via welke de werkzaamheden bij [eiser] in rekening zouden zijn gebracht. Uit de e-mailcorrespondentie blijkt niet dat aan [bedrijf 9] is gevraagd offertes op te hogen. Het gaat namelijk om wijzigingen in de werkzaamheden en materialen, die tot wijziging van de offertes hebben geleid.
4.3.5.[gedaagden] betwisten dat [bedrijf 10] bedragen heeft betaald om opdrachten te krijgen van [eiser] . [naam 9] heeft zijn verklaring ingetrokken. De overgelegde facturen zien op werkzaamheden die [gedaagde 1] voor [bedrijf 10] heeft verricht voor een project bij [restaurant] in Sliedrecht, de verbouwing van een supermarkt in Overdinkel, de verbouwing van een bedrijfspand in Eindhoven, een project in Zevenaar, de bouw van een bedrijfshal in Zwolle en een project van [bedrijf 13] .
4.3.6.De vordering tot terugbetaling van honorarium is geen schadevordering, zodat de schade niet geschat kan worden, maar concreet per opdracht moet worden onderbouwd. Dat heeft [eiser] niet gedaan. Bovendien kan toewijzing van schadevergoeding ter zake van steekpenningen en toewijzing van de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling ertoe leiden dat [eiser] in een voordeliger positie komt te verkeren dan dat zij zou hebben verkeerd als de gestelde normschending wordt weggedacht.
4.3.7.Gelet op de ondeugdelijkheid van het onderzoek van [bedrijf 7] en het gebrek aan onderbouwing moet de vordering tot betaling van de onderzoekskosten worden afgewezen. De kosten kunnen de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan. De vordering ter zake van de beslagkosten moet hetzelfde lot treffen. [eiser] heeft niet aan haar stelplicht voldaan. Bovendien zijn de beslagen onnodig en onrechtmatig gelegd en is de vordering ter zake bij vonnis in kort geding van 18 september 2023 al afgewezen.