ECLI:NL:RBOVE:2024:4971

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
ak_24_2672
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit SVB inzake AOW-pensioen en duurzaam gescheiden leven

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 26 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) behandeld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een gehuwdenpensioen, omdat hij van mening is dat hij recht heeft op een ongehuwdenpensioen, aangezien hij duurzaam gescheiden leeft van zijn ex-partner. De rechtbank oordeelt dat de SVB onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke omstandigheden van het contact tussen eiser en zijn ex-partner, en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank stelt vast dat de SVB niet heeft aangetoond dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, ondanks dat eiser en zijn ex-partner elkaar slechts sporadisch zien en geen gezamenlijke financiële verplichtingen hebben. De rechtbank vernietigt het besluit van de SVB en draagt hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank benadrukt dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar zowel het onderlinge contact als de financiële verstrengeling. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden, maar het griffierecht moet door de SVB aan eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2672

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB),

(gemachtigde: mr. C. A. van der Vlist).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 14 mei 2024 van de SVB op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarin is besloten dat eisers gehuwdenpensioen niet wijzigt naar een ongehuwdenpensioen. De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de SVB. Mevrouw [naam] was ook aanwezig.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser heeft op 5 maart 2023 een pensioen aangevraagd. Met het besluit van
7 maart 2023 is aan eiser een gehuwdenpensioen toegekend met ingang van 4 juli 2023. Op 25 juli 2023 heeft hij bij de SVB gemeld dat hij vanaf [datum] duurzaam gescheiden leeft van zijn ex-partner mevrouw [naam] . Vervolgens heeft de SVB via een vragenformulier om meer informatie gevraagd bij hem en mevrouw [naam] . Beide hebben daarop aangevinkt dat zij niet meer op één adres wonen, omdat zij een latrelatie hebben. Vervolgens heeft de SVB met het besluit van 22 augustus 2023 besloten dat de hoogte van de AOW-uitkering van eiser niet wijzigt, omdat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
2.1.
Op 18 januari 2024 heeft eiser telefonisch contact opgenomen en gevraagd waarom hij nog steeds een AOW-uitkering voor gehuwden ontvangt. Hij en ook mevrouw [naam] hebben de feiten en omstandigheden toegelicht. Door de SVB is geantwoord dat zij de wederzijdse zorg verder moeten onderzoeken. Daarom zijn op 19 januari 2024 opnieuw formulieren naar eiser en mevrouw [naam] gestuurd. Op deze formulieren hebben beide meer informatie gegeven over hun situatie. Met het besluit van 9 februari 2024 heeft de SVB de hoogte van het pensioen niet gewijzigd, omdat er geen sprake is van een duurzaam gescheiden leven. Tegen deze beslissing heeft eiser bezwaar gemaakt, waarna het bestreden besluit van 14 mei 2024 is genomen.

Standpunt SVB

3. Volgens de SVB voldoet de feitelijke leefsituatie van eiser niet aan de voorwaarden om als duurzaam gescheiden levend te worden aangemerkt. Er is niet gebleken dat hij en mevrouw [naam] een afzonderlijk leven leiden alsof er geen huwelijk is. Volgens de SVB bellen en bezoeken zij elkaar nog wekelijks. Ook heeft mevrouw [naam] een sleutel van eisers woning en zal zij voor hem zorgen als hij ziek wordt.

Standpunt eiser

4. Eiser vindt dat hij alleenstaande is en recht heeft op een ongehuwdenpensioen. Hiertoe voert hij aan dat hij op het eerste formulier per ongeluk heeft ingevuld dat zij nog een latrelatie hebben, omdat hij dacht dat dat inhield dat partners dan nog normaal met elkaar kunnen omgaan. Zij hebben echter geen latrelatie, geen liefdesrelatie, liggen niet meer bij elkaar in bed en gaan niet meer samen op vakantie. Zij zien elkaar nooit, behalve als zij even bij hem komt. Zij leiden een afzonderlijk leven alsof er geen huwelijk is. Iedereen in hun omgeving ziet hen als ex-partners.
4.1.
Verder voert eiser aan dat mevrouw [naam] en zijn kinderen hem hebben verlaten. Mevrouw [naam] komt alleen maximaal een half uurtje per week om hem te helpen met dingen die hij zelf niet meer kan, zoals bankzaken, de belasting en gedoe met de televisie. Hij komt nooit bij haar en zij gaan ook nooit samen ergens naar toe. Mevrouw [naam] heeft alleen de sleutel van zijn huis voor noodgevallen, zoals wanneer hij ziek wordt. Tijdens de zitting heeft mevrouw [naam] toegelicht dat eiser niet vanuit geloofsovertuiging niet wil scheiden, zoals door de medewerker in de telefoonnotitie is vermeld, maar uit principe niet wil scheiden.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat de SVB onvoldoende onderzoek heeft gedaan en het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank licht dat als volgt toe.
5.1.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
5.2.
Voor gevallen waarin geen sprake is van een gewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit.
In de jurisprudentie van de Hoge Raad, waar de CRvB bij aansluit, is bepaald dat van duurzaam gescheiden leven sprake is indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat,
ten minste één van hen de huwelijkse samenleving wil verbreken;
ieder van hen afzonderlijk een eigen leven leidt alsof hij of zij niet met de ander gehuwd is, en;
ten minste één van hen deze situatie als blijvend bedoelt. [1]
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Gezichtspunten die daarbij kunnen worden gehanteerd zijn onder andere de aard en frequentie van het contact tussen de echtelieden en in hoeverre er sprake is van financiële verstrengelingen. [2] Dat de echtelieden niet meer samenwonen, is op zich beschouwd niet voldoende, omdat de huwelijkse samenleving ook kan voortbestaan zonder dat de echtelieden samenwonen. [3] Bepalend is het al dan niet verbroken zijn van de echtelijke samenleving, waarbij aldus veel gewicht toekomt aan de mate van financiële verstrengeling en de aard en frequentie van contact.
5.3.
De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat de SVB onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het onderlinge contact. De SVB heeft, anders dan een korte vragenlijst waar niet veel uit blijkt, geen nader onderzoek gedaan naar de aard en frequentie van het onderlinge contact van de echtelieden, terwijl zij deze zelf als vrij gering presenteren. De rechtbank geeft daarbij alvast mee dat elkaar één keer per week een halfuur zien en af en toe elkaar bellen onvoldoende is om geen duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Als de echtelieden ieder afzonderlijk een eigen leven leiden, met een eigen huishouden en elkaar slechts een keer per week een half uur zien en af en toe bellen, dan kan bezwaarlijk worden gesteld dat zij niet ieder afzonderlijk hun eigen leven leiden als ware zij niet met elkaar gehuwd. De aard van de relatie is dan immers meer vergelijkbaar met die van vrienden, kennissen, of buurtgenoten die naar elkaar omkijken, maar zeker niet die van gehuwden.
5.4.
De rechtbank is in de tweede plaats van oordeel dat nader onderzoek gedaan moet worden naar de financiële verstrengeling. Tijdens de zitting is desgevraagd mondeling toegelicht dat onder huwelijkse voorwaarden is getrouwd en dat geen sprake is van een financiële verstrengeling. Zo heeft mevrouw [naam] toegelicht dat zij haar maandelijkse huur betaalt en eiser maandelijks de hypothecaire schuld aflost. Op het vragenformulier is verder opgemerkt dat zij niet gezamenlijk onroerend goed bezitten. In zoverre lijkt er vooralsnog geen sprake te zijn van een financiële verstrengeling. De rechtbank merkt daarbij wel op dat bij het onderzoek naar de financiële verstrengeling niet alleen van belang is of eiser de hypotheeklasten draagt, maar ook of mevrouw [naam] al dan niet medeschuldenaar is van de hypothecaire lening.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit van 14 mei 2024. De rechtbank ziet geen reden om zelf een beslissing te nemen, omdat er onvoldoende informatie beschikbaar is en daarom nader onderzoek gedaan moet worden door de SVB.
6.1.
De rechtbank bepaalt dat de SVB een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft hiervoor een termijn van zes weken.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de SVB het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 14 mei 2024;
- draagt de SVB op om binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de SVB het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7267, r.o. 3.3.2 en CRvB 22 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2156, r.o. 4.2.
2.Vgl. bijvoorbeeld: CRvB 17 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1585, i.h.b. r.o. 2 en r.o. 4.5 en CRvB 26 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:867, r.o. 4.8.
3.Vgl. CRvB 26 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:867, r.o. 4.7.