ECLI:NL:RBOVE:2024:3803

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
ak_23_1834
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering persoonsgebonden budget op grond van de Wet langdurige zorg na eerdere beëindiging door zorgkantoor

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiseres tegen de weigering van het zorgkantoor om haar een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) te verstrekken. De aanvraag van eiseres werd afgewezen op 25 april 2023, en het zorgkantoor handhaafde deze afwijzing in het bestreden besluit van 28 juli 2023. Eiseres, die ernstig gehandicapt is, had eerder een pgb ontvangen, maar dit was beëindigd op 30 april 2021 vanwege het niet naleven van administratieve verplichtingen en de kwaliteit van de geleverde zorg. Eiseres diende op 16 maart 2023 een nieuwe aanvraag in, maar het zorgkantoor weigerde deze op basis van artikel 3.3.3 van de Wlz, dat bepaalt dat een pgb moet worden geweigerd als de verzekerde eerdere verplichtingen niet is nagekomen.

Tijdens de zitting op 9 februari 2024 werd besproken dat partijen gezamenlijk zouden proberen tot een oplossing te komen, maar na een schorsing van het onderzoek werd de behandeling op 28 juni 2024 hervat. De rechtbank oordeelde dat het zorgkantoor terecht de nieuwe aanvraag om pgb had geweigerd, omdat eiseres niet had aangetoond dat de eerdere beëindiging van het pgb onterecht was. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de wet rechtvaardigden, en dat het zorgkantoor niet verplicht was om eiseres een pgb te verstrekken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde het bestreden besluit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1834

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres, tot [geboortedatum] 2024 wettelijk vertegenwoordigd door
[naam 1],
gemachtigde: mr. L.J. Krijgsman,
en

Stichting Zorgkantoor Menzis.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van het zorgkantoor om eiseres een persoonsgebonden budget op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) te verstrekken.
Het zorgkantoor heeft de aanvraag met het besluit van 25 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 juli 2023 op het bezwaar van eiseres is het zorgkantoor bij de afwijzing gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2024 op zitting behandeld. Namens eiseres waren aanwezig haar gemachtigde, haar vader, [naam 2] en H. Malwand Baraki (tolk). Namens verweerder waren aanwezig [naam 3] en [naam 4].
Op de zitting is in overleg met partijen afgesproken dat zij zich gezamenlijk zullen inspannen om te komen tot een passende oplossing voor eiseres. Om die reden heeft de rechtbank het onderzoek geschorst. Omdat de inspanningen van partijen niet tot resultaat hebben geleid is de behandeling van het beroep hervat op 28 juni 2024. Dezelfde partijen verschenen op de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
[eiseres] (geboren op [geboortedatum] 2006) is ernstig gehandicapt en heeft vanaf 1 maart 2014 een indicatie voor zorg (VG6). Aanvankelijk is die indicatie verleend vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en vanaf 2015 op grond van de Wlz. De indicatie is verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.2.
In 2020 is het zorgkantoor een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de bestedingen van het pgb. De resultaten hiervan zijn eiseres meegedeeld in een brief van 17 februari 2021. In deze brief is toegelicht dat volgens de stukken de zorg aan eiseres wordt verleend door haar broers. Zij declareren de zorg bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). In de gesprekken die zijn gevoerd met de broers en de ouders van eiseres zijn echter tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de feitelijke zorgverlening. Ook is geen administratie bijgehouden.
1.3.
Met de beslissing van het zorgkantoor van 3 maart 2021 is het pgb van eiseres beëindigd per 30 april 2021. In het besluit is overwogen dat niet is voldaan aan de verplichting een administratie bij te houden. Ook was het zorgkantoor van mening dat geen zorg van goede kwaliteit werd geleverd. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Namens eiseres is op 16 maart 2023 een nieuwe aanvraag om een pgb gedaan, die op 21 maart 2023 volledig was. Eiseres heeft om een pgb verzocht vanaf 1 februari 2023. De vader van eiseres is vermeld als gewaarborgde hulp. Vervolgens is het zorgkantoor gekomen tot de besluitvorming die is vermeld in de inleiding van deze uitspraak.
Het standpunt van het zorgkantoor
2.1.
Het zorgkantoor heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit artikel 3.3.3, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wlz volgt dat een pgb moet worden geweigerd, als de verzekerde de bij een eerdere verstrekking opgelegde verplichtingen niet is nagekomen. Die situatie is volgens het zorgkantoor aan de orde. In de bezwaarprocedure tegen het besluit van 25 april 2023 heeft het zorgkantoor opnieuw de bijgehouden administratie over de periode van juni 2020 tot en met november 2020 opgevraagd. De toen ingeleverde stukken waren al bij het zorgkantoor bekend en gaven nog steeds geen inzicht in de vragen wie wanneer welke zorg had geleverd, hoe de zorg was vormgegeven en wat de werkzaamheden van de zorgverleners concreet inhielden. De eerdere besluitvorming was dus juist. Het zorgkantoor heeft erop gewezen dat artikel 3.3.3, vijfde lid van de Wlz dwingend van aard is en dat er geen discretionaire ruimte voor het zorgkantoor bestaat om, ondanks de eerdere beëindiging wegens het niet nakomen van de verplichtingen, de nieuwe aanvraag om pgb te honoreren.
2.2.
Volgens het zorgkantoor is het te wijten aan de houding van de familie van eiseres dat het tot nu toe niet is gekomen tot een passende plek in natura. De eerste zorgboerderij waar een kennismaking plaatsvond was inderdaad niet passend voor eiseres. Van het gesprek dat daar plaatsvond heeft het zorgkantoor een (ongedateerde) gespreksnotitie overgelegd. Uit de notitie blijkt ook dat deze zorgaanbieder twee andere, meer passende zorgaanbieders voor eiseres heeft voorgesteld en ook de gegevens van een ambulant begeleider heeft verstrekt die voor [eiseres] passende zorg zou kunnen bieden. De familie heeft echter niemand benaderd en er is niets meer gebeurd. Het zorgkantoor heeft correspondentie overgelegd waaruit dat volgens het zorgkantoor blijkt. De vader van eiseres heeft namens de familie op 23 mei 2024 laten weten niet meer met het zorgkantoor te willen overleggen en mail van het zorgkantoor niet te beantwoorden.
Het standpunt van eiseres
2.3.
Namens eiseres is aangevoerd dat het zorgkantoor verplicht is ervoor te zorgen dat eiseres de zorg krijgt die zij nodig heeft en haar daarin moet ondersteunen. In dit geval moet die ondersteuning aan haar vader als wettelijk vertegenwoordiger worden geboden. Omdat het zorgkantoor in plaats daarvan alleen belemmeringen opwerpt ontvangt eiseres geen zorg. Zij wordt door de familie verzorgd zonder dat er, ondanks de indicatie, enige vergoeding tegenover staat. Vanwege ongefundeerde verdenking van uitkeringsfraude zijn de vader van eiseres en haar twee broers in januari 2021 gearresteerd en verhoord. Dit heeft traumatische gevolgen gehad voor het gezin. Als gevolg hiervan is er niet aan gedacht om tijdig bezwaar te maken tegen het besluit van 3 maart 2021. Eiseres vindt het niet juist dat het zorgkantoor nu stelt dat de rechten zijn verspeeld. Het zorgkantoor gaat er volgens eiseres ten onrechte aan voorbij dat de vermeende fraude niets te maken had met het pgb.
2.4.
Namens eiseres is gesteld dat het absoluut onmogelijk is om de zorg voor eiseres in natura vorm te geven. Om die reden moet de zorg door de familie worden geleverd, waar dan een pgb tegenover moet staan. In een notitie van 19 maart 2024 is namens eiseres en haar familie toegelicht waarom zij zich in de steek gelaten, bedreigd en gediscrimineerd voelen door het Nederlandse zorgstelsel.

Het oordeel van de rechtbank

3.1.
Partijen zijn het erover eens dat eiseres zorg op grond van de Wlz nodig heeft. Tussen partijen is in geschil of de zorg kan worden verleend op basis van een pgb.
3.2.
In artikel 3.3.3, vijfde lid, onder a van de Wlz is het volgende bepaald:
“Het persoonsgebonden budget wordt in ieder geval geweigerd indien:
a. de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen (…)”.
3.3.
Met het besluit van 3 maart 2021 heeft het zorgkantoor het eerder ten behoeve van eiseres toegekende pgb beëindigd. Volgens het zorgkantoor was onder meer de administratie niet op orde en was dus niet voldaan aan de aan het ontvangen van een pgb verbonden verplichtingen. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt. Op 16 maart 2023 is namens eiseres een nieuwe aanvraag om een pgb ingediend.
Toetsingsmaatstaf
3.4.
In een situatie als deze mogen de feiten en omstandigheden die aan de eerdere beëindiging van het pgb ten grondslag lagen weer in volle omvang aan de orde worden gesteld als het zorgkantoor deze de betrokkene bij een nieuwe aanvraag tegenwerpt. Het is immers het beëindigingsbesluit zelf dat in rechte vaststaat, en niet feiten en omstandigheden die daaraan ten grondslag lagen. Het is vervolgens aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het eerdere besluit ten onrechte is beslist dat de verplichtingen niet naar behoren zijn nagekomen [1] . Het zorgkantoor heeft eiseres om die reden in bezwaar terecht opnieuw in de gelegenheid gesteld een sluitende en adequate administratie over het jaar 2020 over te leggen. De vervolgens namens eiseres ingediende stukken zijn nog steeds niet in orde bevonden. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit volgt dat de eerdere beëindiging van het pgb niet juist was. Hieruit vloeit voort dat het zorgkantoor de nieuwe aanvraag om een pgb in verband met het bepaalde in artikel 3.3.3, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wlz terecht heeft geweigerd.
Het evenredigheidsbeginsel
3.5.
De gronden van beroep legt de rechtbank ook uit als een beroep op het evenredigheidsbeginsel, omdat eiseres verzoekt in weerwil van de geldende regeling in haar situatie toch over te gaan tot het verstrekken van een pgb. Artikel 3.3.3, vijfde lid onder a is een bepaling uit de Wlz, een wet in formele zin. Het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat er bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling aan in de weg dat een dergelijke bepaling wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht [2] . Als een besluit berust op een gebonden bevoegdheid in een wet in formele zin, heeft een beroep op het evenredigheidsbeginsel alleen kans van slagen als er zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en die leiden tot gevolgen die niet stroken met wat de wetgever kan hebben bedoeld en voorzien. Van dergelijke omstandigheden is in deze zaak niet gebleken.
Zorg in natura
3.6.
Tot slot overweegt de rechtbank nog het volgende. Het is duidelijk dat eiseres een grote zorgbehoefte heeft en dat het niet eenvoudig is de zorg waarvoor zij geïndiceerd is (deels) in natura te leveren. Voor de rechtbank staat echter niet vast dat het vinden van passende zorg in natura feitelijk onmogelijk is. Op de zitting is in dit verband besproken dat het ongelukkig is geweest dat het eerste overleg van het zorgkantoor met de familie op 4 april 2024 via beeldbellen en niet persoonlijk heeft plaatsgevonden. Bij dit overleg is wel de zorgbehoefte van eiseres aan de orde geweest. Dit heeft er vervolgens toe geleid dat het zorgkantoor in het kader van diens bemiddelende taak contact heeft gelegd met diverse zorgaanbieders die zich in beginsel bereid toonden de gevraagde zorg aan eiseres te bieden. De namen en contactgegevens van deze zorgaanbieders zijn aan (de ouders van) eiseres verstrekt. Het is vervolgens aan (de ouders van) eiseres om met de zorgaanbieders in contact te treden om gezamenlijk te onderzoeken of de zorgvraag en het -aanbod daadwerkelijk op elkaar aansluiten en zo nee, wat hiervan de reden is. Nadat het contact met één van de aanbieders niet tot resultaat heeft geleid, heeft de familie van eiseres de zoektocht gestaakt. Andere, mogelijk méér geschikte zorgaanbieders zijn niet meer benaderd. Dat de familie van eiseres de e-mails met de gegevens van die zorgaanbieders nooit heeft ontvangen, zoals op de zitting is gezegd, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Duidelijk is immers dat op eerdere e-mails aan hetzelfde mailadres wel is gereageerd. In het licht van de genoemde gang van zaken staat voor de rechtbank niet vast dat passende zorg in natura voor eiseres feitelijk niet beschikbaar is. Ook hierin kan dus geen aanleiding worden gevonden om alsnog tot verlening van een pgb over te gaan.

Conclusie en gevolgen

4. Uit het voorgaande volgt dat het zorgkantoor terecht een pgb heeft geweigerd.
5. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, voorzitter, en mr. W.M.B. Elferink en mr. M. van Loenen , leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van beroep van 12 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:455.
2.Zie de uitspraak van 1 maart 2023 van de (grote kamer van de) Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2023:772, de uitspraak van de (grote kamer van het) College van Beroep voor het bedrijfsleven van 27 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190 en 191, en de uitspraak van deze rechtbank van 27 juli 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:2987.