6.3.De rechtbank is van oordeel dat eiser in deze zaak de rechtmatigheid van het vervallen van zijn recht om de titel van tandarts te dragen aan de orde kan stellen. De rechtbank kan toetsen of het besluit waarmee de minister uitvoering heeft gegeven aan de Wet BIG leidt tot een beperking van de rechten die eiser heeft op grond van bepalingen van internationaal recht en, zo ja, of deze beperking evenredig is. Daarnaast kan de rechtbank het wettelijk systeem van de Wet BIG in deze beroepsprocedure (in beperkte mate) exceptief toetsen. Zij zal dit hierna toelichten.
6.3.1.In artikel 3, eerste lid, van de Wet BIG is bepaald dat er registers worden ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage worden ingeschreven als (onder meer) tandarts.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet BIG is aan degene die in een register ingeschreven staat het recht voorbehouden de in artikel 3, eerste lid, aan de hoedanigheid waarin zij ingeschreven wordt, gegeven benaming als titel te voeren. Op grond van het tweede lid is het degene wie het recht tot het voeren van een in deze wet geregelde titel niet toekomt op grond van het eerste lid, verboden deze titel te voeren.
In artikel 8, eerste lid, van de Wet BIG is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur (amvb) wordt bepaald dat de inschrijving in een bij de amvb aangewezen register wordt doorgehaald indien na de in het tweede lid bedoelde datum een bij de amvb aangegeven periode is verstreken. In het tweede lid is geregeld op welke datum de in het eerste lid bedoelde periode begint.
6.3.2.Deze amvb is het Bpr BIG. In artikel 2, eerste lid, van het Bpr BIG is het register van tandartsen aangewezen voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de Wet BIG. Op grond van het tweede lid wordt de inschrijving in het register voor tandartsen doorgehaald indien na de in artikel 8, tweede lid, van de wet BIG bedoelde datum een periode van vijf jaren is verstreken.
6.3.3.Vaststaat dat eiser niet binnen de gestelde termijn (en ook niet daarna) een aanvraag tot herregistratie heeft ingediend. Dat betekent dat de inschrijving van eiser als tandarts in het BIG-register op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet BIG en artikel 2 van het Bpr BIG moet worden doorgehaald.
6.3.4.De Wet BIG is een wet in formele zin. Deze wet bevat geen voorschrift op grond waarvan de minister bevoegd is om de inschrijving in het BIG-register niet door te halen als een register is aangewezen als register waarvoor een herregistratieplicht geldt en de periode waarbinnen de herregistratie moet plaatsvinden is verstreken. Hieruit volgt dat sprake is van een gebonden bevoegdheid.
6.3.5.Eiser heeft aangevoerd dat (de uitvoering van) de Wet BIG een beperking oplevert van een aantal rechten die worden beschermd door (het Eerste Protocol bij) het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (het IVBPR). Op grond van artikel 94 van de Grondwet kunnen wetten in formele zin worden getoetst aan eenieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Daarnaast kunnen deze wetten worden getoetst aan rechtstreeks werkend unierecht.De rechtbank kan dus toetsen of de Wet BIG en het besluit waarmee de minister daaraan uitvoering heeft gegeven leiden tot een beperking van de rechten die eiser heeft op grond van de door hem aangevoerde bepalingen van internationaal recht en, zo ja, of deze beperking evenredig is.
6.3.6.Daarnaast richt het beroep van eiser zich tegen het hiervoor beschreven wettelijk systeem. Dit wettelijk systeem is ingevoerd bij de Wet BIG en dit is verder uitgewerkt in het Bpr BIG. De rechtbank legt eisers gronden van beroep zo uit dat hij zich op het standpunt stelt dat de toepassing van dit wettelijk systeem in zijn geval niet alleen in strijd is met bepalingen van internationaal recht, maar ook met een aantal algemene rechtsbeginselen, te weten het evenredigheidbeginsel en het rechtzekerheidsbeginsel.
6.3.7.Tegen een wet in formele zin, zoals de Wet BIG, kan geen beroep worden ingesteld. Ook staat het toetsingsverbod uit artikel 120 van de Grondwet eraan in de weg dat een (bepaling in een) wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. De rechter heeft echter wel de mogelijkheid om een bepaling uit een wet in formele zin buiten toepassing te laten op de grond dat toepassing van die bepaling in verband met daarin niet verdisconteerde omstandigheden in strijd zou komen met een fundamenteel rechtsbeginsel, zoals het evenredigheidsbeginsel en het rechtzekerheidsbeginsel. Dit wordt ook wel contra-legemtoepassing genoemd. Als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, kan aanleiding bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval indien die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Het kan hierbij gaan om omstandigheden die zijn gelegen in het handelen van het bestuursorgaan bij de uitvoering of de toepassing van de wettelijke bepaling, maar ook om gevolgen van de toepassing van de wettelijke bepaling die niet stroken met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien.
6.3.8.Bij de vraag of ruimte bestaat voor contra-legemtoepassing van algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht hoeft niet altijd eerst te worden nagegaan of sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle in de afweging van de wetgever zijn verdisconteerd. Als direct al duidelijk is dat de door de belanghebbende gestelde bijzondere omstandigheden niet meebrengen dat toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege dient te blijven, hoeft niet eerst de vraag te worden beantwoord of die omstandigheden wel of niet (volledig) door de wetgever zijn verdisconteerd.
6.3.9.Voor zover eiser zich beroept op een schending van algemene rechtsbeginselen, zal de rechtbank zijn beroepsgronden hierna beoordelen aan de hand van dit toetsingskader. Maar de rechtbank zal eerst beoordelen of er sprake is van een schending van de door eiser aangehaalde internationaalrechtelijke bepalingen.
Is het Handvest in deze zaak van toepassing?
7. Eiser beroept zich op een aantal bepalingen van het Handvest. Hij stelt dat het Handvest in deze zaak van toepassing is, omdat de minister door het toepassen van de Wet BIG en het Bpr BIG uitvoering geeft aan Unierecht en deze nationale regelingen binnen het toepassingsgebied van het Unierecht vallen. Dit is volgens eiser van belang omdat de bepalingen van het Handvest waarop hij zich beroept niet (steeds) corresponderen met de bepalingen van het EVRM en het EP EVRM, waar hij zich eveneens op beroept, en de bepalingen van het Handvest een grotere mate van bescherming bieden.