ECLI:NL:RBOVE:2023:2700

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
08.120061.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verkrachting en ontuchtige handelingen met minderjarigen

Op 13 juli 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van verkrachting en ontuchtige handelingen met meerdere minderjarige slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij ernstige seksuele misdrijven tegen kwetsbare meisjes, waarbij de slachtoffers niet in staat waren om zich te verzetten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en contactverboden met de slachtoffers. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, waarbij de immateriële schade van de slachtoffers is vastgesteld op bedragen variërend van €500 tot €10.000, afhankelijk van de ernst van de schade en de impact van de misdrijven op hun leven. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar en consistent beoordeeld, en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met inachtneming van zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid door psychische stoornissen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.120061.21 (P)
Datum vonnis: 13 juli 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2001 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 15 december 2022, 16 februari 2023, 20 en 29 juni 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.M. Venselaar en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. U. Yildirim, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van:
- de door [slachtoffer 1] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens haar door mr. [naam 1] ter toelichting van haar vordering tot schadevergoeding is aangevoerd;
- de namens [slachtoffer 2] door mr. [naam 1] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat ter toelichting van haar vordering is aangevoerd;
- de namens [slachtoffer 3] en haar vader door mr. [naam 2] voorgedragen slachtofferverklaringen en van wat ter toelichting van haar vordering tot schadevergoeding is aangevoerd;
- wat namens [slachtoffer 4] door mr. [naam 3] ter toelichting van haar vordering tot schadevergoeding is aangevoerd;
- de namens de ouders van [slachtoffer 5] door mr. [naam 3] voorgedragen slachtofferverklaring
.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 20 juni 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 6 december 2020 samen met een ander of anderen [slachtoffer 2] heeft verkracht;
feit 2:op 6 december 2020 samen met een ander of anderen ontucht heeft gepleegd met de vijftienjarige [slachtoffer 1] ;
feit 3:op 24 en/of 25 oktober 2020 samen met een ander of anderen de veertienjarige
[slachtoffer 3] heeft verkracht, dan wel dat hij samen met een ander of anderen ontucht heeft gepleegd met haar;
feit 4:op 12 januari 2021 ontucht heeft gepleegd met de vijftienjarige [slachtoffer 6] ;
feit 5:in de periode van december 2020 tot en met mei 2021, ontucht heeft gepleegd met de veertien-/vijftienjarige [slachtoffer 4] ;
feit 6:op 18 en/of 19 september 2021 samen met een ander of anderen [slachtoffer 5] heeft verkracht, dan wel dat hij seksueel bij haar is binnengedrongen, terwijl zij in verminderde staat van bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde;
feit 7:in de periode van 11 juli 2020 tot en met 10 juli 2021 ontucht heeft gepleegd met
de vijftienjarige [slachtoffer 7] , dan wel dat hij seksueel bij haar is binnengedrongen, terwijl zij in verminderde staat van bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 6 december 2020 te Zwolle,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/ of bedreiging met geweld of
een
andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen in groepsverband,
- aan te geven een mes te hebben en/ of
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of
meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
te weten het in haar vagina en/of mond brengen van zijn/hun penis(sen);
2
hij op of omstreeks 6 december 2020 te Zwolle,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2005, die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
het aanraken/betasten van en/ of wrijven over haar buik, borsten, tussen
haar benen en/ of haar vagina;
3
hij op of omstreeks 24 oktober 2020 en/ of 25 oktober 2020 en/ of
8 november 2020 te Zwolle,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/ of bedreiging met geweld of
een andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen in groepsverband en/ of\
- negeren van door haar geuitte signalen van verzet,
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten
- het in haar vagina en/of mond brengen van zijn/hun penis(sen),
- het in haar vagina brengen van zijn/hun vinger(s) en/of
- het betasten van haar borsten, billen en/ of benen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 oktober 2020 en/ of 25 oktober 2020 en/ of
8 november 2020 te Zwolle, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2006, die de leeftijd van
twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 3] , te weten
- het in haar vagina en/of mond brengen van zijn/hun penis(sen),
- het in haar vagina brengen van zijn/hun vinger(s) en/of
- het betasten van haar borsten, billen en/ of benen;
4
hij op of omstreeks 12 januari 2021 te Zwolle,
met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum 4] 2005, die de leeftijd van
twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit
of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 6] ,
te weten het in haar vagina brengen van zijn penis;
5
hij in of omstreeks de periode van de maand december 2020 tot en met
de maand mei 2021 te Zwolle,
met [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum 5] 2006, die de leeftijd van twaalf
jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 4] ,
te weten het in haar mond brengen van zijn penis en/ of het betasten van
haar borsten;
6
hij op of omstreeks 18 september 2021 en/of 19 september 2021 te
Zwolle,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/ of bedreiging met geweld of
een
andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen in groepsverband,
- door in een staat van onmacht te brengen en/ of
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 5] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 september 2021 en/of 19 september 2021 te
Zwolle,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met [slachtoffer 5] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van
bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht
verkeerde,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 5]
;
7
hij in of omstreeks de periode van 11 juli 2020 tot en met 10 juli 2021 te
Zwolle,
met [slachtoffer 7] , geboren op [geboortedatum 6] 2005, die de leeftijd van
twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 7] ,
te weten het tussen haar schaamlippen brengen van zijn penis;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 11 juli 2020 tot en met 10 juli 2021 te
Zwolle,
met [slachtoffer 7] , geboren op [geboortedatum 6] 2005, van wie hij, verdachte,
wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke
onmacht verkeerde,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 5]
,
te weten het tussen haar schaamlippen brengen van zijn penis.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

In dit hoofdstuk schetst de rechtbank, na een korte beschrijving van het onderzoek Ghost, algemene beschouwingen over de betrouwbaarheid van verklaringen en de kaders van de leerstukken van het bewijsminimum, ontucht en het medeplegen.
In de hoofdstukken daarna bespreekt de rechtbank per feit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, waardeert deze en stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting per ten laste gelegd feit de feiten en omstandigheden vast. De vastgestelde feiten die niet ter discussie staan of zijn betwist behoeven en krijgen – uitzonderingen daargelaten – geen nadere motivering dan de in de bijlage opgenomen en voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen. Voor het overige wordt volstaan met een verwijzing naar passages uit het dossier waaraan de rechtbank van belang zijnde feiten en omstandigheden ontleent.
De rechtbank overweegt ten slotte, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van die feiten en omstandigheden tot conclusies komt en gaat vervolgens over tot de beantwoording van de bewijsvraag. De rechtbank zal voor de leesbaarheid en de begrijpelijkheid van het vonnis bij de bespreking van de feiten zowel verdachte als de medeverdachten als de aangeefsters hierna telkens met hun voornaam aanduiden. De medeverdachten betreffen: [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ),
[medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ). De aangeefsters betreffen:
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] , feit 1), [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] , feit 2), [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] , feit 3), [slachtoffer 6] (hierna: [slachtoffer 6] , feit 4), [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] , feit 5), [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] , feit 6) en [slachtoffer 7] (hierna: [slachtoffer 7] , feit 7).
4.1
Achtergrond onderzoek Ghost
In 2020 en in 2022 zijn bij het Team Zeden van de Dienst Regionale Recherche van de politie-eenheid Oost-Nederland meerdere meldingen binnengekomen van seksueel misbruik van verschillende (minderjarige) meisjes. Dit betreffen veelal kwetsbare meisjes. Het misbruik zou zijn gepleegd door meerdere jongens tegelijk, telkens in wisselende samenstelling. Naar aanleiding hiervan is het politieonderzoek ‘Ghost’ opgestart en zijn vijf (minderjarige en meerderjarige) jongens aangehouden. Verdachte is één van hen.
4.2
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters
Uit de wettelijke bepalingen en de jurisprudentie met betrekking tot het bewijsrecht in strafzaken is geen algemeen, in alle strafzaken geldend, toetsingskader voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen af te leiden.
Wel kunnen uit de jurisprudentie criteria worden afgeleid die bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen betrokken kunnen worden. In de eerste plaats komt belang toe aan de consistentie, gedetailleerdheid en volledigheid van de betreffende verklaringen. Daarnaast kan getoetst worden aan uit overige objectieve bronnen verkregen informatie of gegevens én kan meewegen of de inhoud van de afgelegde verklaringen gegeven de vastgestelde omstandigheden plausibel is. Ook kan daarbij worden betrokken of er omstandigheden aannemelijk zijn geworden die mogelijk van beslissende invloed zijn op de (betrouwbaarheid van de) verklaringen. Daarbij valt te denken aan de psychische belasting van de betrokkene, de mogelijke eigen rol of betrokkenheid bij het ten laste gelegde feitencomplex, de beïnvloedbaarheid of een belang dan wel een motief – persoonlijk, financieel of anderszins – om niet overeenkomstig de waarheid dan wel een daardoor gekleurde, voor de verdachte (in dit geval) belastende verklaring af te leggen.
4.3
Het bewijsminimum
Per feit zal de rechtbank beoordelen of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de verwijten die verdachte worden gemaakt. Het wettelijk kader daarvoor laat zich voor zover in deze zaak van belang als volgt samenvatten.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Bij seksueel misbruikzaken – waar het veelal gaat om zaken waarin slechts twee (of een beperkt aantal) personen aanwezig zijn geweest en het niet zelden het woord is van de aangeefster tegen dat van de verdachte(n) – is het niet vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
4.4.
Ontucht
De wetgever heeft met artikel 245 Sr de seksuele integriteit van personen willen beschermen die, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Dit artikel beschermt deze jeugdige personen ook tegen verleiding die mede van henzelf kan uitgaan. De leeftijd van de minderjarige vormt in dit wetsartikel, juist vanwege deze bescherming, een geobjectiveerd bestanddeel en opzet of schuld is in dat verband dus niet vereist. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden het ontuchtig karakter kan ontbreken aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben. De wetgever heeft bij de totstandkoming van art. 245 Sr in dit opzicht als maatstaf voor ogen gestaan of de desbetreffende seksuele handeling(en) algemeen als sociaal-ethisch is (of zijn) aanvaard. (vgl. ECLI:NL:HR:2018:1884).
4.5
Het medeplegen
Eveneens per feit zal de rechtbank beoordelen of van het ten laste gelegde medeplegen sprake is geweest. Het toetsingskader voor medeplegen, zoals vastgesteld in wet en rechtspraak en voor zover hier van belang, is als volgt gegeven in HR 16 december 2004, ECLI:NL:HR:2014:3637:
“3.2.1
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. (…) Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde "in vereniging plegen" van geweld eist dat de verdachte "een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld" heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407).
3.2.2.
Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
(…)
3.2.3.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. (…)
Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding”.

5.Feit 1 en feit 2

Aan verdachte is het medeplegen van verkrachting van [slachtoffer 2] (feit 1) en het medeplegen van ontucht met [slachtoffer 1] (feit 2) tenlastegelegd. De rechtbank zal de feiten 1 en 2 gezamenlijk bespreken, nu dit een samenhangend feitencomplex betreft.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Daarnaast bevat het dossier voldoende ondersteunend bewijs voor hun aangiftes, zodat de feiten 1 (met uitzondering van het dreigen met een mes) en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van de feiten 1 en 2 bepleit, omdat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] onbetrouwbaar zijn. Hun verklaringen bevatten tegenstrijdigheden, verschillen op essentiële onderdelen en zijn in strijd met andere verklaringen. Indien de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] wel betrouwbaar acht, moet verdachte alsnog worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2, omdat er geen steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Indien die vraag bevestigend kan worden beantwoord, dient de rechtbank te beoordelen of de verklaring van aangeefsters voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Bij de vraag of de rechtbank op basis van voldoende wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging komt dat verdachte zich aan de feiten 1 en 2 heeft schuldig gemaakt, zullen aan de hand van de daarvoor relevante vastgestelde feiten, de dwang (feit 1), het ontuchtig karakter (feit 2) en het medeplegen (feiten 1 en 2) besproken worden.
5.3.1
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters
De rechtbank geeft hierna allereerst de verklaring van [slachtoffer 2] genummerd weer, omdat zij de gehele avond in aanwezigheid is geweest van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Daarna volgt de verklaring van [slachtoffer 1] . Omdat [slachtoffer 1] op enig moment de slaapkamer heeft verlaten om buiten te gaan roken, is haar verklaring niet doorlopend genummerd. De nummering van haar verklaring komt overeen met de nummering van de onderdelen van de verklaring van [slachtoffer 2] , daar waar [slachtoffer 1] verklaring steun biedt aan [slachtoffer 2] verklaring (en daarmee ook omgekeerd). Daarna volgen de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 1] . De cijfers tussen haakjes achter hun verklaring verwijzen telkens naar de hierna genummerde onderdelen van de verklaringen van de aangeefsters.
[slachtoffer 2]
heeft op 9 december 2020 in een informatief gesprek en op 2 februari 2021 in haar aangifte bij de politie onder meer het volgende verklaard:
1. Zij heeft op 6 december 2020 met [slachtoffer 1] afgesproken.
2. [verdachte] , een ex-vriend van [slachtoffer 2] , heeft hen uitgenodigd om langs te komen bij [medeverdachte 1] thuis aan de [adres].
3. In de woning van [medeverdachte 1] zijn zij direct naar de slaapkamer gegaan.
4. [medeverdachte 3] was daar ook.
5. In het begin was het gezellig en hebben ze met elkaar gepraat.
6. [verdachte] zoende [slachtoffer 2] , terwijl zij dit niet wilde. Zij heeft dit tegen hem gezegd en heeft hem weggeduwd.
7. [slachtoffer 1] werd gezoend door [medeverdachte 1] .
8. [slachtoffer 1] is opgestaan en naar buiten gegaan om te roken.
9. Tegen [slachtoffer 2] is gezegd dat zij haar broek uit moest trekken waarbij door [medeverdachte 1] met een mes is gedreigd.
10. Alle drie de jongens deden hun broek en onderbroek naar beneden.
11. [slachtoffer 2] zei niets en klapte dicht. Zij werd op handen en knieën op het bed geduwd.
12. [verdachte] kwam voor [slachtoffer 2] liggen op het bed. Hij zei tegen haar dat zij hem moest pijpen. Dit heeft zij geprobeerd, maar omdat
13. [medeverdachte 1] achter haar kwam staan en haar vaginaal penetreerde, raakte [slachtoffer 2] in shock en bevroor zij.
14. [medeverdachte 3] stond naast het bed te kijken.
15. De penis van [medeverdachte 1] was op een gegeven moment slap. Toen kregen [verdachte] en [medeverdachte 3] een discussie over wie eerst mocht. Dit werd [verdachte] . Toen zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] van positie gewisseld; [medeverdachte 1] ging voor [slachtoffer 2] liggen, zodat zij hem kon pijpen en [verdachte] ging achter [slachtoffer 2] staan om haar vaginaal te penetreren. Dat lukte maar half, omdat zijn penis niet meer stijf genoeg was.
16. Toen [slachtoffer 1] klaar was met roken, is zij weer naar de slaapkamer van [medeverdachte 1] gegaan. Daar is zij op de bank gaan zitten, terwijl [slachtoffer 2] nog altijd op handen en knieën op het bed zat met [verdachte] achter haar en [medeverdachte 1] voor haar.
17. Korte tijd later stopte het, omdat [verdachte] zijn penis niet meer hard kreeg. [medeverdachte 3] stond nog steeds te kijken.
18. De jongens gingen porno kijken om hun penis weer stijf te krijgen. Dat was volgens [slachtoffer 2] haar kans om weg te komen. Zij is met [slachtoffer 1] naar buiten gegaan en hadden de deur achter zich dichtgetrokken. [slachtoffer 1] was haar tas vergeten. Daarop heeft één van de jongens de sleutel naar beneden gegooid. Nadat [slachtoffer 1] haar tas heeft gepakt, zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] weggegaan.
[slachtoffer 1]
heeft op 21 december 2020 in een informatief gesprek en op 19 juli 2022 in haar aangifte bij de politie onder meer het volgende verklaard:
1. Zij heeft op 6 december 2020 met [slachtoffer 2] afgesproken.
2. [slachtoffer 2] vroeg haar of zij bij wat vrienden thuis wilde chillen. Dat wilde zij wel. Bij de woning deed [verdachte] de deur open.
3. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn direct doorgelopen naar de slaapkamer op de eerste verdieping.
4. Daar waren nog twee jongens aanwezig. [slachtoffer 1] kende deze jongens niet. Zij stelden zich aan haar voor. Het bleken [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] te zijn.
5. In het begin was het gezellig en werd er gekletst en muziek geluisterd.
6. [medeverdachte 3] zou [slachtoffer 1] aan haar buik en haar borsten aan hebben geraakt en daarna zou hij naar beneden zijn gegaan met zijn hand en zou hij haar tussen haar benen en aan haar vagina hebben aangeraakt. [slachtoffer 1] zei stop, maar de jongen bleef doorgaan. [slachtoffer 2] werd gezoend door [verdachte] . [medeverdachte 1] raakte [slachtoffer 1] aan bij haar borsten en tussen haar benen. Zij heeft ‘stop’ tegen hem gezegd, maar hij stopte niet. [verdachte] heeft [slachtoffer 1] ook over haar borsten en tussen haar benen gewreven. Ook tegen hem heeft ze ‘stop’ gezegd, maar ook hij stopte niet.
8. [slachtoffer 1] bevroor daarop en op het moment dat ze weer bij haar positieven kwam, is ze opgestaan om naar buiten te gaan om te roken. Zij zag nog dat [medeverdachte 1] een pakje condooms uit een inpandige kast haalde en dat de jongens bezig waren een condoom om te doen.
15. [verdachte] zou seks hebben met [slachtoffer 2] , maar hij kreeg zijn penis niet stijf. [medeverdachte 3] zou na [verdachte] seks hebben met [slachtoffer 2] .
16. Nadat [slachtoffer 1] gerookt heeft en de slaapkamer weer binnenkwam, zag zij [slachtoffer 2] op handen en knieën op het bed zitten. [verdachte] stond achter haar om haar te penetreren.
18. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn naar buiten gegaan om weg te gaan. [slachtoffer 1] was haar weekendtas vergeten. Daarop heeft één van de jongens de sleutel naar beneden gegooid. Zij heeft haar weekendtas opgehaald en daarna is zij samen met [slachtoffer 2] weggegaan.
[verdachte]
heeft op 20 september 2022 bij de politie het volgende verklaard:
  • [slachtoffer 2] is een ex-vriendin. Hij heeft een keer met haar afgesproken bij [medeverdachte 1] thuis. Daar was ook een vriendin van [slachtoffer 2] bij, genaamd [slachtoffer 1] . (2)
  • [medeverdachte 3] was daar ook. (4)
  • [verdachte] heeft met [slachtoffer 2] gezoend. (6)
  • [medeverdachte 1] heeft met [slachtoffer 1] gezoend. (7)
  • [slachtoffer 2] deed haar kleren uit door iets wat [medeverdachte 1] tegen haar zei. Zij ging met haar knieën op het bed zitten, waarna [medeverdachte 1] haar vaginaal heeft gepenetreerd. (9, 11, 13)
  • Het zou kunnen dat [verdachte] achter [slachtoffer 2] heeft gezeten. Hij heeft geprobeerd zijn penis in haar vagina te krijgen, maar dat lukte maar half, omdat hij zijn penis niet hard kreeg. (15, 17)
  • Omdat hij hem niet meer hard kreeg, zei hij ‘ [medeverdachte 1] , ga jij maar’ en daarop is [verdachte] weer met [slachtoffer 1] gaan zoenen. (16)
  • [verdachte] weet nog dat hij [slachtoffer 1] over haar borsten heeft gewreven. (16)
  • [medeverdachte 1] kreeg zijn penis op een gegeven moment niet meer hard. Toen heeft [verdachte] met [medeverdachte 1] van plek geruild. (15)
[medeverdachte 1]
heeft op 20 september 2022 bij de politie en ter terechtzitting van 17 mei 2023 het
volgende verklaard:
  • [slachtoffer 2] was op 6 december 2020 met [slachtoffer 1] bij [medeverdachte 1] thuis. (2)
  • [verdachte] en [medeverdachte 3] waren daar ook. (2, 4)
  • Zij waren op [medeverdachte 1] ’s slaapkamer. (3)
  • [medeverdachte 1] kende [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet. (4)
  • [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn op een gegeven moment samen naar beneden gegaan en toen zijn zij ineens weggegaan. (18)
De rechtbank acht de verklaringen van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] betrouwbaar.
De verklaringen van aangeefsters zijn in hoofdlijnen consistent en gedetailleerd wat betreft verdachte is ten laste gelegd. Bovendien zijn hun verklaringen authentiek. Zo beschrijft [slachtoffer 2] niet alleen wat haar feitelijk is overkomen, maar ook wat dat op dat moment met haar deed (bijvoorbeeld dat ze bevroor en in shock was). Dat geldt ook voor [slachtoffer 1] . Aan de betrouwbaarheid draagt ook bij de omstandigheid dat [slachtoffer 2] zich al op
9 december 2020 (drie dagen na de bewuste avond) bij de politie heeft gemeld en in een informatief gesprek heeft verteld wat haar is overkomen. Bovendien vinden de voor de bewezenverklaring te bezigen verklaringen van aangeefsters op relevante onderdelen – ook waar die niet direct zien op het tenlastegelegde, maar op de door aangeefsters geschetste context daarvan – verankering in elkaars verklaring, in de verklaring van [verdachte] , maar ook in de verklaring van [medeverdachte 1] zelf. Dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] tijdens het informatief gesprek niet helemaal overeenkomen met hun verklaring tijdens de aangifte, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van wat zij hebben verklaard. Het informatief gesprek zeden heeft een ander karakter dan het aangiftegesprek. In de aangifte wordt namelijk veel gedetailleerder gevraagd naar wat er is gebeurd en wordt daarvan ook uitgebreider verslag gelegd door de politie. Op hoofdlijnen zijn de verklaringen consistent gebleven.
Dat er vervolgens inconsistenties en tegenstrijdigheden te vinden zijn tussen de verklaringen afgelegd bij de politie en de verklaring afgelegd door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris doet naar het oordeel van de rechtbank niets af aan de betrouwbaarheid van de eerder afgelegde verklaringen. Verschillen tussen verklaringen kunnen immers worden veroorzaakt door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop. Ook het reeds volgen van therapie en het verwerkt hebben van de gebeurtenissen – zoals door [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris is verklaard – kan daarbij een rol hebben gespeeld. Dit betekent niet dat de betrouwbaarheid van de verklaringen daardoor volledig is aangetast, maar het is wel een aspect dat onduidelijkheden en verschillen op detailniveau kan verklaren. Daar komt bij dat uit het dossier geen enkele aanwijzing volgt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hun verhaal hebben verzonnen.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging op dit punt.
5.3.2
Het bewijsminimum
De rechtbank heeft hiervoor reeds uiteen gezet dat de voor de bewijsbeslissing te bezigen verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] betrouwbaar zijn. De vraag die de rechtbank, gelet op het hiervoor onder 4.3 geschetste kader, dient te beantwoorden is of de verklaringen van aangeefsters, gelet op het bewijsminimum (in zedenzaken), ook voldoende is ingebed in een concrete context die bovendien bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
Op grond van de hiervoor onder 5.3.1 genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op de voor de tenlasteleggingen relevante onderdelen kwantitatief en kwalitatief in voldoende mate worden ondersteund door elkaars verklaring, maar ook door de verklaring van [verdachte] en [medeverdachte 1] zelf. Zo hebben zij beiden verklaard over het samenzijn met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op de kamer van [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft voorts verklaard dat seksuele handelingen op de kamer hebben plaatsgevonden met [slachtoffer 2] en seksuele handelingen met [slachtoffer 1] .
Daarnaast wordt de verklaring van [slachtoffer 1] nog ondersteund door getuige [getuige]. Zij heeft verklaard dat zij ten tijde van het tenlastegelegde als sociaal pedagogisch hulpverlener dan wel groepsleiding werkzaam was bij de Vloeddijk van Vitree in Kampen. [slachtoffer 1] verbleef daar op dat moment. Op 6 december 2020 was [slachtoffer 1] om 22.00 uur nog niet aanwezig op de groep, reden waarom [getuige] [slachtoffer 1] rond dat tijdstip gebeld heeft die avond. [slachtoffer 1] heeft toen direct verteld dat [slachtoffer 2] bijna was verkracht. Toen [slachtoffer 1] terug was op de groep heeft [getuige] [slachtoffer 1] meegenomen naar kantoor voor een gesprek. [slachtoffer 1] vertelde toen dat zij met drie vrienden was en dat het eerst gezellig was. Daarna wilden deze jongens seks met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarop zij ‘nee’ hadden gezegd. De jongens kregen hun penis niet stijf, waarop [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn gaan roken en vervolgens naar het station zijn gegaan. [slachtoffer 1] vertelde dat zij door de jongens was aangeraakt en dat ze bij [slachtoffer 2] verder waren gegaan dan bij haar.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat sprake zou zijn van onvoldoende steunbewijs.
- [medeverdachte 3]
[slachtoffer 1] heeft tijdens het informatieve gesprek bij de politie niets gezegd over seksuele handelingen die [medeverdachte 3] bij haar zou hebben verricht. Dat gesprek heeft zo’n twee weken na de bewuste avond plaatsgevonden. Pas op 19 juli 2022 heeft [slachtoffer 1] in haar aangifte verklaard dat ook [medeverdachte 3] haar zou hebben betast. [medeverdachte 3] heeft dit consequent ontkend. Door [slachtoffer 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] is hier ook niet over verklaard. Bij deze stand van zaken vindt de verklaring van [slachtoffer 1] wat [medeverdachte 3] betreft geen bevestiging in ander bewijsmateriaal, zodat de rechtbank [medeverdachte 3] zal vrijspreken. Gelet hierop zal de rechtbank bij de verdere bespreking van feit 2 [medeverdachte 3] ook niet meer benoemen.
5.3.3
De beantwoording van de bewijsvraag
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 5.3.1 en 5.3.2 aan verklaringen heeft uiteengezet stelt de rechtbank vast dat [verdachte] en [medeverdachte 1] het lichaam van [slachtoffer 2] seksueel zijn binnengedrongen en dat [slachtoffer 1] is betast aan haar borsten en tussen haar benen door [verdachte] en [medeverdachte 1] .
5.3.3.1 De dwang onder feit 1
De vraag die de rechtbank ten aanzien van [slachtoffer 2] moet beantwoorden is of de seksuele handelingen onder dwang zijn verricht. Van dwang in de zin van artikel 242 Sr is sprake wanneer de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen haar wil verricht of heeft ondergaan. Doorslaggevend bij die vraag is of het slachtoffer heeft gedaan of toegestaan wat zij zonder de dwang niet zou hebben gedaan of toegestaan. Hierbij gaat het om de totale bedreigende situatie die mede door de daad van de verdachte wordt geschapen. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat er sprake is geweest van geweld dan wel bedreiging met geweld, uitgeoefend door [verdachte] en/of [medeverdachte 1] .
Blijft over de vraag of sprake is van dwang bestaande in (bedreiging met) andere feitelijkheden om aangeefster te bewegen tot het ondergaan van handelingen die onder meer hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Voor de beantwoording van de vraag of hieraan in dit geval is voldaan, is het volgende relevant.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de tenlastegelegde seksuele handelingen met [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] onder dwang hebben plaatsgevonden.
[verdachte] heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] vrijwillige seks met [slachtoffer 2] heeft gehad.
De feitelijkheden hebben, blijkens de verklaringen van [slachtoffer 2] , bestaan uit de omstandigheden dat [verdachte] haar op enig moment op het bed heeft gezoend. Zij heeft tegen hem gezegd dat zij dat niet wilde en heeft hem weggeduwd. De rechtbank heeft op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting niet kunnen vaststellen dat [slachtoffer 2] vervolgens wel heeft ingestemd met de vergaande seksuele handelingen die daarna hebben plaatsgevonden. Op enig moment werd tegen [slachtoffer 2] gezegd dat zij haar broek moest uittrekken, omdat de jongens een mes hadden, terwijl alle drie de jongens ook hun broek lieten zakken. Vervolgens hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] gelijktijdig seks met haar gehad en stond [medeverdachte 3] er naast het bed met zijn broek uit naar te kijken. De jongens hadden de regie; zij bepaalden welke seksuele handelingen werden verricht, met wie en in welke positie. [slachtoffer 2] was omringd door drie jongens die hun broek uit en condooms om hadden gedaan. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij in shock was, nadat zij op het bed werd geduwd en op het moment dat [medeverdachte 1] haar vaginaal penetreerde en zij gelijktijdig [verdachte] moest pijpen, dat zij om die reden verstijfde en zich verbaal en fysiek niet (meer) heeft verzet en de handelingen heeft ondergaan. Het enkele feit dat [slachtoffer 2] zich verbaal en fysiek niet meer heeft verzet, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de seks daarom vrijwillig heeft plaatsgevonden. Dit geldt temeer nu [slachtoffer 2] reeds tegen [verdachte] had gezegd dat zij niet wilde dat hij haar zoende en zij hem had weggeduwd. Het laat zich moeilijk voorstellen dat zij vervolgens wel zou instemmen met het hebben van seks met niet alleen [verdachte] , maar ook met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en ook nog eens tegelijkertijd.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie dat zowel [medeverdachte 1] , als [verdachte] als [medeverdachte 3] heeft veroorzaakt dat [slachtoffer 2] de seksuele handelingen tegen haar wil heeft verricht en ondergaan en dat dus sprake is geweest van dwang.
5.3.3.2 Het ontuchtig karakter onder feit 2
De vraag die de rechtbank ten aanzien van [slachtoffer 1] dient te beantwoorden is of de seksuele handelingen als ontuchtig zijn aan te merken.
De rechtbank stelt allereerst vast dat er ten tijde van de seksuele handelingen met [slachtoffer 1] sprake was van een leeftijdsverschil van een klein jaar tussen haar (15 jaar) en [medeverdachte 1] (16 jaar) en van vier jaren tussen haar en [verdachte] (19 jaar). Naar het oordeel van de rechtbank is het verschil in leeftijd tussen een vijftienjarige en een zestienjarige in dit geval aan te merken als een gering leeftijdsverschil. Feitelijk is [medeverdachte 1] zo’n tien maanden ouder. Dat ligt anders voor het verschil in leeftijd tussen [slachtoffer 1] en [verdachte] . Het verschil in leeftijd tussen een vijftienjarige en een negentienjarige is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een gering leeftijdsverschil op grond waarvan de seksuele integriteit van het slachtoffer geen bescherming (meer) zou behoeven. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een vijftienjarige zich in een levensfase bevindt (pubertijd) waarin de seksuele ontwikkeling nog volop gaande is, en een negentienjarige al een jongvolwassene is, die in het geval van [verdachte] ook al de nodige seksuele ervaring had.
Hoewel het verschil in leeftijd enkel tussen [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] als gering is aan te merken, is de rechtbank van oordeel dat de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden tussen [slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [verdachte] allen een ontuchtig karakter hadden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking – los van het al dan niet geringe leeftijdsverschil – dat [slachtoffer 1] [medeverdachte 1] voor die bewuste avond helemaal niet kende. Er is geen sprake van een affectieve relatie met een van de jongens. Daar komt bij dat [slachtoffer 1] te kennen heeft gegeven dat de handelingen met de jongens niet vrijwillig hebben plaatsgevonden. Zij heeft verklaard dat zij ‘stop’ heeft gezegd tegen [verdachte] en [medeverdachte 1] op het moment dat zij haar begonnen te zoenen en te betastten, maar dat zij toch doorgingen. Gegeven die omstandigheden kunnen de seksuele handelingen die door [medeverdachte 1] – ook al was er geen groot leeftijdsverschil – en [verdachte] zijn verricht niet als algemeen sociaal-ethisch aanvaard worden gezien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ontuchtig karakter aan de feitelijke situatie in deze zaken niet is komen te ontvallen en dat zij daarmee de handelingen als ontuchtig aanmerkt.
5.3.3.3 Het medeplegen
De vraag die de rechtbank ten slotte nog dient te beantwoorden is of de delicten door [verdachte] en [medeverdachte 1] (feiten 1 en 2) en [medeverdachte 3] (feit 1) in nauwe en bewuste samenwerking zijn begaan.
- [slachtoffer 2]
De rechtbank overweegt dat [medeverdachte 1] samen met [verdachte] en [medeverdachte 3] aanwezig was in de slaapkamer van [medeverdachte 1] . Daarmee hebben zij allereerst tezamen een fysiek en numeriek overwicht veroorzaakt. [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn ten tijde van het gebeuren de hele tijd samen in de slaapkamer gebleven. [slachtoffer 2] werd gezoend door [verdachte] en op dat moment werd [slachtoffer 1] gezoend en betast door [medeverdachte 1] . Op het moment dat [slachtoffer 1] de slaapkamer heeft verlaten om te gaan roken, richtten de drie jongens zich op [slachtoffer 2] . Zij moest haar broek uitdoen en werd op handen en knieën op het bed gepositioneerd. Alle drie de jongens deden hun broek en onderbroek naar beneden en waren met condooms in de weer. Op het moment dat [slachtoffer 2] door [medeverdachte 1] vaginaal werd gepenetreerd, moest zij [verdachte] pijpen. Op enig moment zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] van positie gewisseld, maar niet nadat door [verdachte] een discussie was beslecht met [medeverdachte 3] over wie [slachtoffer 2] eerst vaginaal mocht penetreren. [medeverdachte 3] heeft daarop zijn beurt afgewacht. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] bewust en nauw hebben samengewerkt ten aanzien van [slachtoffer 2] , zodat medeplegen bewezen kan worden.
- [slachtoffer 1]
Dit ligt anders ten aanzien van [slachtoffer 1] . Uit hetgeen zich feitelijk heeft voorgedaan, zoals hiervoor reeds weergegeven, kan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden getrokken dat [verdachte] en [medeverdachte 1] bewust en nauw hebben samengewerkt tijdens het verrichten van de ontuchtige handelingen bij [slachtoffer 1] , zodat vrijspraak ten aanzien van het medeplegen moet volgen.
5.3.3.4 De conclusie
Al hetgeen hiervoor is overwogen, brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zich samen aan verkrachting van [slachtoffer 2] en dat [verdachte] zich aan het plegen van ontucht met [slachtoffer 1] heeft schuldig gemaakt.

6.Feit 3

Het gaat bij dit feit om de seksuele handelingen die zijn gepleegd met [slachtoffer 3] .
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 3] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Daarnaast bevat het dossier voldoende ondersteunend bewijs voor haar aangifte van verkrachting, zodat feit 3 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak van het primair tenlastgelegde bepleit. Op basis van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [verdachte] kan weliswaar worden vastgesteld dat [slachtoffer 3] en [verdachte] in het weekend van 24 en 25 oktober 2020 en op 8 november 2020 seks met elkaar hebben gehad, maar uit niets blijkt dat die seks onder dwang heeft plaatsgevonden, zodat dit juridisch niet te kwalificeren is als verkrachting. Ook blijkt uit niets dat sprake is geweest van seks in groepsverband. Er is dus geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat verdachte van de subsidiair tenlastegelegde ontucht moet worden vrijgesproken, omdat tussen verdachte en [slachtoffer 3] sprake was van een band vergelijkbaar met een relatie. Daarnaast is er geen sprake van een aanzienlijk leeftijdsverschil. Daar komt bij dat [slachtoffer 3] telkens zelf is teruggekeerd naar de jongens, zodat niet is komen vast te staan dat het tegen haar wil is, en waarmee het ontuchtig karakter aan de seksuele handelingen is komen te ontvallen. Het gaat hier om een seksuele verkenningstocht in het kader van een vrijwillig seksueel contact tussen jongeren die in geringe mate in leeftijd verschillen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de verklaringen van [slachtoffer 3] voldoende betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Indien die vraag bevestigend kan worden beantwoord, dient de rechtbank te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer 3] voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Bij de vraag of de rechtbank op basis van voldoende wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging komt dat [verdachte] zich aan feit 3 heeft schuldig gemaakt, zullen aan de hand van de daarvoor relevante vastgestelde feiten, de dwang en het medeplegen besproken worden.
6.3.1
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 3]
De rechtbank geeft hierna allereerst de verklaring van [slachtoffer 3] weer. Daarna volgen de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] .
[slachtoffer 3]
heeft op 1 november 2021 een informatief gesprek zeden bij de politie gehad, waarna op 30 september 2022 haar aangifte is gevolgd. Op 31 maart 2023 is [slachtoffer 3] gehoord door de rechter-commissaris. Samengevat heeft [slachtoffer 3] op 1 november 2021 en 30 september 2022 over de feiten onder meer het volgende verklaard.
Zaterdag 24 oktober 2020
Op 24 oktober 2020 heeft de toen 14-jarige [slachtoffer 3] met [medeverdachte 1] en [verdachte] afgesproken. [verdachte] heeft haar in de middag opgehaald vanaf station Zwolle en zij zijn naar [medeverdachte 1] ’s woning aan de [adres] gegaan. Naast [medeverdachte 1] was [medeverdachte 4] daar ook. Op enig moment begonnen [medeverdachte 4] en [verdachte] [slachtoffer 3] over haar kleding heen aan te raken aan haar benen, billen, borsten en geslachtsdeel. Zij heeft toen aangegeven dat zij dit niet wilde en zij heeft dit meerdere keren gezegd. [medeverdachte 4] heeft vervolgens haar broek uitgetrokken. [medeverdachte 4] en [verdachte] hebben daarna afwisselend aan [slachtoffer 3] ’s borsten en billen gezeten. [slachtoffer 3] heeft aangegeven dat zij dit niet wilde en heeft [medeverdachte 4] van het bed getrapt. [medeverdachte 1] begon [slachtoffer 3] te zoenen en haar string ging uit. [medeverdachte 4] of [verdachte] heeft [slachtoffer 3] gevingerd. Daarna hebben [medeverdachte 4] en [verdachte] de kamer verlaten en heeft [slachtoffer 3] seks met [medeverdachte 1] gehad. Daarna zijn [verdachte] en [medeverdachte 4] teruggekomen. Op dat moment lag [slachtoffer 3] onder de dekens. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben de dekens van haar afgetrokken. [verdachte] en [medeverdachte 4] gingen zichzelf aftrekken en hebben [slachtoffer 3] daarna – elkaar afwisselend – vaginaal gepenetreerd. Ze zeiden steeds tegen elkaar: ‘
Nu mag ik erin’. Ook heeft [slachtoffer 3] [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] gepijpt. Zij was verstijfd en wist niet wat zij moest doen. Zij heeft de jongens meerdere keren weggeduwd en meer dan vijf keer gezegd: ‘
Het doet pijn’, ‘
Ik wil stoppen’. De jongens gingen door. Alles was onveilig, zo verklaart [slachtoffer 3] .
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij geen mogelijkheid had om weg te gaan. Zij heeft verklaard dat zij verstijfd was en niet meer zo goed door had wat er aan de hand was. Ook heeft zij verklaard dat zij wist dat zij niet veel kon beginnen tegen de jongens.
Zondag 25 oktober 2020
De volgende ochtend heeft [slachtoffer 3] gevraagd aan [verdachte] of zij langs kon komen. [slachtoffer 3] is toen in de ochtend weer naar Zwolle gegaan. [verdachte] heeft haar opgehaald van het station en weer naar de woning van [medeverdachte 1] gebracht. Zij heeft – om en om – met zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] seks gehad. [slachtoffer 3] heeft ook met [verdachte] gedoucht.
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij op de avond van 24 oktober 2020 dronken was en veel te laat thuis was gekomen. Zij wist niet hoe zij dat aan haar ouders moest uitleggen en haar ouders waren heel boos op haar. Zij heeft daarom op de ochtend van 25 oktober 2020 zo vroeg mogelijk tegen hen gezegd: ik ben weg. Omdat [verdachte] een soort van vertrouwenspersoon voor [slachtoffer 3] leek, is zij die ochtend opnieuw naar [verdachte] en [medeverdachte 1] toegegaan. Ten aanzien van de seks heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij tegen [verdachte] heeft gezegd dat zij geen seks met hem wilde, door ‘
Nee’ en ‘
Ik wil dit niet’ te zeggen, terwijl [verdachte] doorging met de seksuele handelingen.
8 november 2020
Op 5 november 2020 heeft [verdachte] [slachtoffer 3] een Snapchatbericht gestuurd waarin hij zegt dat hij zin heeft in seks. Vervolgens heeft [verdachte] op 8 november 2020 aan [slachtoffer 3] via Snapchat gevraagd of zij naar Zwolle komt, om met hem en [medeverdachte 4] af te spreken bij [medeverdachte 4] thuis om een film te kijken. [slachtoffer 3] is toen naar de woning van [medeverdachte 4] gegaan. [verdachte] en [medeverdachte 4] waren daar. Toen [slachtoffer 3] binnenkwam, had zij gelijk het gevoel dat het de verkeerde kant op zou gaan. [medeverdachte 4] had gezegd dat hij boven iets moest pakken en dat [verdachte] en [slachtoffer 3] mee moesten lopen naar boven. [medeverdachte 4] en [verdachte] begonnen aan [slachtoffer 3] te voelen, [slachtoffer 3] moest weer meewerken. [slachtoffer 3] dacht dat zij wel weer 300 keer ‘nee’ zou kunnen zeggen, maar ze luisteren toch niet. [slachtoffer 3] had zich erbij neergelegd. Zij heeft seks gehad met [verdachte] , terwijl [medeverdachte 4] in de gang stond.
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 3] verklaard dat [medeverdachte 4] begon met het aanraken bij haar heupen, billen, borsten en vagina. [slachtoffer 3] heeft ook verklaard dat zij op bed seks had met [verdachte] en dat [medeverdachte 4] op dat moment aan het videobellen was met [medeverdachte 3] . [slachtoffer 3] hoorde de stem van [medeverdachte 3] en zag hem via Facetime-beeld.
[verdachte]
heeft op 20 september 2022 bij de politie het volgende verklaard. In 2020 heeft [verdachte] meerdere keren seks gehad met [slachtoffer 3] . [verdachte] is een keer met [medeverdachte 4] naar de woning van [medeverdachte 1] gegaan. Daar lag [medeverdachte 1] in bed met [slachtoffer 3] en hadden zij seks met elkaar. [verdachte] en [medeverdachte 4] stonden op de gang te luisteren, gingen vervolgens de kamer binnen en [medeverdachte 1] en [slachtoffer 3] ‘gingen gewoon door’. [verdachte] heeft toen geen seks met [slachtoffer 3] gehad.
In een weekend, op zaterdagochtend, heeft [verdachte] seks gehad met [slachtoffer 3] bij [medeverdachte 1] thuis. [verdachte] had die nacht bij [medeverdachte 1] geslapen. [slachtoffer 3] had om en om seks met [medeverdachte 1] en [verdachte] . Ook heeft zij [verdachte] en [medeverdachte 1] gepijpt. [medeverdachte 1] moest die dag om 16.00 uur werken. Toen heeft [verdachte] seks gehad met [slachtoffer 3] onder de douche en daarna hebben zij, toen zij de douche uit waren, nog een keer seks gehad. Die avond was er ‘drank in het spel’. [verdachte] was toen met [betrokkene], [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [slachtoffer 3] bij [medeverdachte 1] thuis.
Op 8 november 2020 heeft [verdachte] eerst alleen seks gehad met [slachtoffer 3] op een bed in de woning van [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] was op dat moment aan het facetimen met [medeverdachte 3] . Daarna heeft [slachtoffer 3] gezoend met [medeverdachte 4] , waarna [medeverdachte 4] en [slachtoffer 3] seks hadden met elkaar. Terwijl [medeverdachte 4] en [slachtoffer 3] seks hadden, zijn zij naar de badkamer gelopen. Daarna heeft [verdachte] seks met [slachtoffer 3] gehad in de badkamer, tegen de wasbak aan. [medeverdachte 4] heeft hier een filmpje van gemaakt.
[medeverdachte 1]
heeft op 12 december 2022 bij de politie het volgende verklaard. [verdachte] had [slachtoffer 3] bij hem thuis afgezet en ging vervolgens weg. [medeverdachte 1] heeft toen seks met [slachtoffer 3] gehad. Toen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 3] klaar waren, kwamen [verdachte] en [medeverdachte 4] binnen. Daarna is [slachtoffer 3] naar huis gegaan. [medeverdachte 1] heeft geen seks met [slachtoffer 3] gehad waar [verdachte] en [medeverdachte 4] bij waren. Die nacht is [verdachte] bij [medeverdachte 1] blijven slapen. De volgende dag heeft [verdachte] [slachtoffer 3] opgehaald en naar de woning van [medeverdachte 1] gebracht. [medeverdachte 1] heeft toen seks met [slachtoffer 3] gehad in bed. [verdachte] zat toen op de bank. In de middag is [medeverdachte 1] naar zijn werk gegaan. Daarna heeft [verdachte] seks met [slachtoffer 3] gehad.
[medeverdachte 4]
heeft op 27 oktober 2022 bij de politie het volgende verklaard. [slachtoffer 3] kwam naar de woning van [medeverdachte 1] . Zij (de rechtbank begrijpt: in ieder geval [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 1] ) waren daar aan het ‘chillen’. [verdachte] ging naar de winkel om drank te halen. Daarna waren alle aanwezigen ‘aan de drank’. [medeverdachte 4] heeft niet verklaard wie er op dat moment aanwezig waren. [medeverdachte 4] heeft als eerste seks met [slachtoffer 3] gehad, nadat zij hem had gepijpt. Daarna heeft [slachtoffer 3] de andere jongens gepijpt en hebben zij seks met [slachtoffer 3] gehad. Er was aan haar gevraagd of zij dat wilde en zij heeft die vraag bevestigend beantwoord.
Daarna is er nog een keer seks geweest met [slachtoffer 3] . [medeverdachte 4] was toen met [verdachte] in de woning van [medeverdachte 4] en [verdachte] heeft [slachtoffer 3] geappt om af te spreken. Op die dag heeft [verdachte] [slachtoffer 3] van het station opgehaald en zijn zij naar de woning van [medeverdachte 4] gegaan. [medeverdachte 4] en [verdachte] gingen [slachtoffer 3] aanraken. [slachtoffer 3] raakte hun ook aan. [medeverdachte 4] had toen seks met [slachtoffer 3] op bed, nadat [slachtoffer 3] hem had gepijpt. Daarna had [verdachte] seks met [slachtoffer 3] . Vervolgens had [medeverdachte 4] weer seks met [slachtoffer 3] , terwijl zij samen naar de badkamer liepen. [verdachte] heeft daarna seks met [slachtoffer 3] gehad en daar heeft [medeverdachte 4] een filmpje van gemaakt.
Het oordeel van de rechtbank over de betrouwbaarheid
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 3] betrouwbaar. [slachtoffer 3] heeft – ondanks het grote tijdsverloop tussen haar verklaringen bij de politie – consistent en gedetailleerd verklaard over de seks die zij met [verdachte] en de medeverdachten heeft gehad. Ook de verklaring van [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris komt op hoofdlijnen overeen met haar eerdere verklaringen. Daarnaast zijn de verklaringen van [slachtoffer 3] authentiek. [slachtoffer 3] heeft niet alleen verklaard wat er feitelijk is gebeurd, maar ook wat de gebeurtenissen op dat moment met haar deden, bijvoorbeeld dat zij verstijfd was en niet wist wat zij moest doen, zoals zij zelf verklaart: “
Ik was net 14 jaar oud, wat moest ik beginnen”. Wel zijn er nuanceverschillen tussen de verklaringen die [slachtoffer 3] heeft afgelegd, maar deze zijn niet dusdanig dat daarmee de verklaringen van [slachtoffer 3] ongeloofwaardig worden. Verschillen tussen verklaringen kunnen immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging op dit punt.
Bovendien vinden de verklaringen van [slachtoffer 3] op relevante onderdelen steun in de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . Deze verklaringen verschillen weliswaar van elkaar ten aanzien van de momenten waarop en met wie [slachtoffer 3] seks heeft gehad, maar uit de verklaringen blijkt dat [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] op 24 oktober 2020 seks met [slachtoffer 3] hebben gehad in de slaapkamer van [medeverdachte 1] . Ook blijkt uit de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 1] dat zij op 25 oktober 2020 seks met [slachtoffer 3] hebben gehad en blijkt uit de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 4] dat zij op 8 november 2020 seks met [slachtoffer 3] hebben gehad. Daarnaast komen de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] op afzonderlijke onderdelen overeen met de verklaringen van [slachtoffer 3] , ook waar die niet direct zien op het tenlastegelegde, maar op de door [slachtoffer 3] geschetste context daarvan. Zo verklaart naast [slachtoffer 3] ook [medeverdachte 4] dat er (in de avond van 24 oktober 2020) door [verdachte] drank was gehaald, dat er drank werd gedronken door een groep jongens en [slachtoffer 3] in de woning van [medeverdachte 1] en dat er toen seks is geweest tussen (in ieder geval) [medeverdachte 4] en [slachtoffer 3] . Ook verklaren zowel [medeverdachte 4] als [slachtoffer 3] gelijk over bepaalde seksuele handelingen, namelijk dat [slachtoffer 3] [medeverdachte 4] , en ook anderen, heeft gepijpt. Zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] verklaart samen met [slachtoffer 3] dat [verdachte] , op de dag nadat [verdachte] [slachtoffer 3] van het station had opgehaald en er (in ieder geval) seks met [medeverdachte 1] is geweest, [slachtoffer 3] wederom heeft opgehaald van het station. [verdachte] en [medeverdachte 1] verklaren vervolgens beiden dat zij op deze dag seks hebben gehad met [slachtoffer 3] in de woning van [medeverdachte 1] . Ook verklaren zij beiden dat [medeverdachte 1] op die dag in de middag zijn woning verliet om te gaan werken, waarna [verdachte] (wederom) seks met [slachtoffer 3] heeft gehad. [verdachte] en [slachtoffer 3] verklaren tevens beiden dat zij (in ieder geval) samen hebben gedoucht. Ten aanzien van 8 november 2020 verklaren [slachtoffer 3] en [verdachte] beiden dat [medeverdachte 4] op het moment dat [slachtoffer 3] seks had met [verdachte] , aan het facetimen was met [medeverdachte 3] .
De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van [verdachte] , dat de ten aanzien van 24 oktober 2020 ten laste gelegde feiten niet op die datum hebben plaatsgevonden, maar eerder. [verdachte] heeft op hoofdlijnen gelijk aan [slachtoffer 3] verklaard en [slachtoffer 3] heeft verklaard dat de ten laste gelegde feiten op 24 en 25 oktober 2020 hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft, mede gelet op het voorgaande, geen aanleiding om op dat punt aan de verklaringen van [slachtoffer 3] te twijfelen en gaat daar van uit.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 3] dus geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. In het licht van het voorgaande ziet de rechtbank – anders dan de verdediging – in het feit dat [slachtoffer 3] pas twee jaren nadat het ten laste gelegde feit zou zijn gepleegd, aangifte heeft gedaan, geen aanknopingspunten om [slachtoffer 3] ’s verklaringen terzijde te schuiven. Ditzelfde geldt voor de stelling dat [slachtoffer 3] alleen vanwege het advies van haar therapeut en vanwege het feit dat er een seksfilmpje van haar zou zijn, aangifte zou hebben gedaan. Het verweer van de verdediging op deze punten wordt verworpen.
6.3.2
Het bewijsminimum
De rechtbank heeft hiervoor reeds uiteengezet dat de voor de bewijsbeslissing te bezigen verklaringen van [slachtoffer 3] betrouwbaar zijn. [verdachte] heeft steeds stellig ontkend dat hij seks heeft gehad met [slachtoffer 3] tegen haar wil in. De vraag die de rechtbank, gelet op het hiervoor onder 4.3 geschetste kader, dient te beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer 3] , gelet op het bewijsminimum (in zedenzaken), ook voldoende is ingebed in een concrete context die bovendien bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
Op grond van de hiervoor onder 6.3.1 genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 3] wat betreft de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden kwantitatief en kwalitatief in voldoende mate worden ondersteund door de verklaring van [verdachte] , maar ook door de verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan het bewijsminimum is voldaan en verwerpt het verweer van de verdediging.
6.3.3
De beantwoording van de bewijsvraag
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 6.3.1 aan verklaringen uiteen heeft gezet, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] [slachtoffer 3] vaginaal en oraal hebben gepenetreerd en dat zij haar borsten, billen en benen hebben betast.
6.3.4
De dwang
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting te komen, moet worden vastgesteld dat [verdachte] [slachtoffer 3] door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld. De vraag die dan resteert, is of sprake is geweest van “andere feitelijkheden” waardoor [slachtoffer 3] is gedwongen tot het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen. Dit kan slechts aan de orde zijn indien [verdachte] door die feitelijkheden opzettelijk heeft veroorzaakt dat [slachtoffer 3] de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
Van een door feitelijkheid dwingen kan sprake zijn indien de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Of zulk een dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval (HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:494).
Ten aanzien van 24 oktober 2020
Op 24 oktober 2020 hebben er seksuele handelingen plaatsgevonden met [slachtoffer 3] door [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] . [slachtoffer 3] heeft over deze handelingen verklaard dat zij meerdere keren heeft aangegeven dat zij de seksuele handelingen niet wilde.
In haar aangifte heeft [slachtoffer 3] over het eerste moment verklaard: ‘
Op een gegeven moment heb ik mij over gegeven, want het waren allemaal sportschool jongens. Ze luisterden niet naar een “Nee”. Ik was net 14 jaar oud, wat moest ik beginnen.’. [slachtoffer 3] heeft bij de rechter-commissaris over dit moment verklaard: ‘
Op een gegeven moment dacht ik, ik lig hier nu als meisje met drie jongens om mij heen. Wat ga ik beginnen. Ik heb het toen opgegeven met nee zeggen en stop en ik wil dit niet. Ik heb me overgegeven en gehoopt dat het zo snel mogelijk voorbij was.’.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake geweest van dwang. Er was sprake van een groepsverband van drie jongens. Nadat de jongens de dekens van [slachtoffer 3] hadden afgetrokken, bepaalden zij welke seksuele handelingen er werden verricht. [slachtoffer 3] heeft geprobeerd de jongens tegen te werken en heeft geprobeerd zich fysiek te verzetten, door ze onder meer van zich af te duwen en [medeverdachte 4] van het bed af te trappen. Daarnaast heeft [slachtoffer 3] zich ook verbaal verzet. [verdachte] en [medeverdachte 4] hebben [slachtoffer 3] vaginaal gepenetreerd en [slachtoffer 3] heeft [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] gepijpt. Alle tekens van verzet werden genegeerd, terwijl [slachtoffer 3] zich redelijkerwijs, mede gelet op het aantal jongens, niet aan de handelingen heeft kunnen onttrekken. Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze en bovenstaande omstandigheden in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie dat zowel [medeverdachte 1] , als [verdachte] en [medeverdachte 4] opzettelijk heeft veroorzaakt dat [slachtoffer 3] de ten laste gelegde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
Ten aanzien van 25 oktober 2020
De rechtbank komt ten aanzien van 25 oktober 2020 tot het oordeel dat er geen sprake is geweest van dwang.
Daartoe zijn ten eerste de verklaringen die [slachtoffer 3] over deze dag bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd redengevend. [slachtoffer 3] heeft bij de politie verklaard: ‘
We hebben eerst gepraat, over hoe hun avond nadat ik weg was gegaan, was verlopen. (…) Uiteindelijk is het weer uitgelopen op seks met hun alle twee. De seks was om en om.’ Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 3] verklaard: ‘
Ik heb het wel weer aangegeven[dat ik geen seks met [verdachte] wilde].
Niet zoals ik op de zaterdag deed met ‘Nee’ etc. Ik wist op een gegeven moment dat het geen zin had. Op de tweede dag heb ik alsnog ‘Nee’ gezegd, ‘Ik wil dit niet’.’ Op de vraag op welke wijze [slachtoffer 3] deze dag gedwongen werd om seks te hebben met [verdachte] , heeft [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris geantwoord: ‘
Weer door het doorgaan. Het maakte niet uit wat ik zei. Ik heb eigenlijk geen idee meer precies hoe hij dat deed, dat dwingen.’.
Hoewel [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris met zoveel woorden heeft gezegd dat zij de seksuele handelingen niet wilde, heeft de rechtbank gelet op wat zij heeft verklaard bij de politie en de rechter-commissaris twijfels of het [verdachte] en [medeverdachte 1] daadwerkelijk kenbaar was dat zij deze seksuele handelingen niet heeft gewild en of hun opzet daarop gericht was. Hierbij speelt mee dat het [slachtoffer 3] zelf is geweest die in de vroege ochtend van 25 oktober 2020 aan [verdachte] heeft gevraagd of zij die dag (weer) langs kon komen, terwijl zij op 24 oktober 2020 meerdere keren aan alle jongens – verbaal en non-verbaal – kenbaar heeft gemaakt dat zij de seksuele handelingen die toen zijn verricht, niet wilde.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat het weliswaar zo kan zijn geweest dat [slachtoffer 3] (een deel van) de handelingen, die op de tenlastelegging staan, niet heeft gewild en dat zij deze in haar beleving als tegen haar wil heeft ondergaan, maar dat niet kan worden uitgesloten dat het in dit geval voor [verdachte] en [medeverdachte 1] niet duidelijk is geweest dat deze handelingen tegen haar wil zijn geschied.
De rechtbank heeft daarom niet de overtuiging dat [verdachte] de voor verkrachting vereiste mate van dwang heeft uitgeoefend op 25 oktober 2020, zodat hij dient te worden vrijgesproken van verkrachting op deze datum.
Ten aanzien van 8 november 2020
Wat hiervoor is overwogen over 25 oktober 2020, geldt ook voor wat op 8 november 2020 heeft plaatsgevonden. Ook ten aanzien van die datum is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest dan dwang.
Daartoe is ten eerste het bericht dat [verdachte] aan [slachtoffer 3] had gestuurd op 5 november 2020 redengevend, waarin [verdachte] tegen [slachtoffer 3] heeft gezegd dat hij zin heeft in seks. [slachtoffer 3] heeft hierop geantwoord dat hij dan maar naar [naam 4] moet gaan, maar enkele dagen later heeft [verdachte] aan [slachtoffer 3] gevraagd of zij wil afspreken met hem en [medeverdachte 4] bij [medeverdachte 4] thuis en is [slachtoffer 3] hierop ingegaan. Daarnaast is van belang dat [slachtoffer 3] bij de politie heeft verklaard dat zij zich ‘
erbij had neergelegd’ dat er seksuele handelingen plaatsvonden. [slachtoffer 3] heeft ook verklaard dat zij wel 300 keer ‘nee’ zou kunnen zeggen, maar ze toch niet zouden luisteren. Of [slachtoffer 3] ook daadwerkelijk op enigerlei wijze kenbaar heeft gemaakt dat zij de seksuele handelingen op dat moment niet wilde, is op basis van het dossier niet (voldoende) vast te stellen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank twijfels of het [verdachte] en [medeverdachte 4] daadwerkelijk kenbaar was dat zij deze seksuele handelingen niet heeft gewild en of hun opzet daarop gericht was. Hierbij speelt mee dat er op dat moment al eerder seksueel contact tussen [slachtoffer 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] is geweest. Ook ten aanzien van 8 november 2020 hecht de rechtbank eraan op te merken dat het weliswaar zo kan zijn geweest dat [slachtoffer 3] (een deel van) de handelingen, die op de tenlastelegging staan, niet heeft gewild en dat zij deze in haar beleving als tegen haar wil heeft ondergaan, maar dat niet kan worden uitgesloten dat het in dit geval voor [verdachte] en [medeverdachte 4] niet duidelijk is geweest dat deze handelingen tegen haar wil zijn geschied.
Omdat de rechtbank niet de overtuiging heeft gekregen dat [verdachte] de voor verkrachting vereiste mate van dwang heeft uitgeoefend op 8 november 2020, zal hij ten aanzien van deze datum worden vrijgesproken van verkrachting.
6.3.5
Het medeplegen
De vraag die de rechtbank tot slot nog dient te beantwoorden is of het delict door [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] in nauwe en bewuste samenwerking is begaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] waren op 24 oktober 2020 allen aanwezig in de slaapkamer op het moment dat [medeverdachte 4] en [verdachte] [slachtoffer 3] begonnen aan te raken. Daarmee hebben zij allereerst tezamen een fysiek en numeriek overwicht veroorzaakt. [medeverdachte 4] of [verdachte] begon haar te vingeren, [medeverdachte 1] begon haar te zoenen. Hierna hebben [medeverdachte 4] en [verdachte] weliswaar de kamer verlaten, maar nadat [slachtoffer 3] seks heeft gehad met [medeverdachte 1] zijn zij teruggekomen. De dekens werden door de jongens van [slachtoffer 3] afgetrokken en [medeverdachte 4] en [verdachte] hebben [slachtoffer 3] gelijktijdig betast, waarna ze haar – elkaar afwisselend – vaginaal hebben gepenetreerd. Daarbij zeiden zij tegen elkaar: ‘
Nu mag ik erin’. [medeverdachte 1] stond op dat moment in de kamer en heeft niet verhinderd dat [medeverdachte 4] en [verdachte] de seksuele handelingen bij [slachtoffer 3] hebben verricht. Ook heeft [slachtoffer 3] [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] gepijpt. Deze feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de conclusie dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Dat er sprake is geweest van penetratie die ‘om en om’ en/of afzonderlijk opvolgend plaatsvond, maakt dit gelet op het vorenstaande niet anders.
6.3.6
De conclusie
Al hetgeen hiervoor is overwogen, brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zich samen aan verkrachting van [slachtoffer 3] schuldig hebben gemaakt op 24 oktober 2020.

7.Feit 4

Het gaat bij dit feit om de seksuele handelingen die zijn gepleegd met [slachtoffer 6] .
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak van het feit bepleit, omdat niet is voldaan aan het bewijsminimum. De gehele verdenking is gebaseerd op de verklaringen van [slachtoffer 6] . De verdediging heeft deze verklaringen echter niet kunnen verifiëren. Op grond van het Keskin-arrest moeten de verklaringen van een getuige worden uitgesloten van het bewijs, indien de verdediging zonder gegronde reden niet in de gelegenheid is gesteld om de getuige te ondervragen. Dan wordt niet voldaan aan het bewijsminimum.
Indien de rechtbank haar getuigenverklaring voldoende acht, dan komt uit de verklaring van [slachtoffer 6] niet naar voren dat het gaat om een ontmoeting op 12 januari 2021, zodat om die reden vrijspraak dient te volgen.
Daarnaast kan het feit niet als ontucht worden gekwalificeerd gelet op het geringe leeftijdsverschil en gelet op het feit dat er sprake was van een affectieve relatie.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de verklaring van [slachtoffer 6] moet worden uitgesloten van het bewijs gelet op de Keskin-jurisprudentie. Indien die vraag ontkennend kan worden beantwoord, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of zij op basis van voldoende wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging komt dat verdachte zich aan het feit heeft schuldig gemaakt. In dat verband zal aan de hand van de daarvoor vastgestelde feiten het ontuchtig karakter besproken worden.
7.3.1
Bewijsuitsluiting
Het is juist dat [slachtoffer 6] niet door de verdediging kon worden gehoord. Daaraan lagen legitieme redenen ten grondslag, namelijk het belang van de gezondheid en het welzijn van de minderjarige in een kwetsbare positie. Om die reden is het ondervragingsrecht van de verdediging ondergeschikt. Voor zover de raadsman heeft aangevoerd dat – gelet op het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Keskin t. Nederland (2205/16) – het bewijs reeds moet worden uitgesloten, omdat deze getuige niet door de verdediging kon worden gehoord, verwerpt de rechtbank dit verweer. Het is nog steeds staande jurisprudentie van het EHRM dat in geval van goede feitelijke of rechtsgronden kan worden afgezien van het horen van een belastende getuige.
Daarbij is de rechtbank van oordeel dat het vaststellen van wat zich feitelijk heeft voorgedaan niet alleen of in beslissende mate steunt op de verklaring van [slachtoffer 6] , nu verdachte zelf ook heeft bekend seks met [slachtoffer 6] te hebben gehad. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het informatieve gesprek met [slachtoffer 6] op 29 juni 2021 door de politie audiovisueel is geregistreerd. De rechtbank ziet daarin een voldoende compenserende factor, zodat het gebruik van de verklaring van [slachtoffer 6] geen afbreuk doet aan het recht op een eerlijk proces. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman op dit punt en zal de verklaring van [slachtoffer 6] voor het bewijs gebruiken.
7.3.2
De vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting (het informatieve gesprek met [slachtoffer 6] en de verklaring van [verdachte] ) stelt de rechtbank het volgende vast.
[slachtoffer 6] is in november/december 2020 via Instagram in contact gekomen met [verdachte] . Zij vertelde dat zij 15 jaar oud was en [verdachte] vertelde dat hij 19 jaar oud was. Zij heeft in totaal drie keer seks gehad met [verdachte] , waarvan één keer op 12 januari 2021 was. [slachtoffer 6] gebruikt geen anticonceptie. Haar moeder had een morning after pil voor haar gekocht. [verdachte] heeft tijdens de seks een condoom gebruikt. Diep van binnen wilde [slachtoffer 6] dit niet, maar zij liet het maar gebeuren, omdat zij niet goed in haar vel zat.
Anders dan de raadsman heeft bepleit komt uit het informatieve gesprek dat [slachtoffer 6] bij de politie heeft gehad genoegzaam naar voren dat het feit is gepleegd op 12 januari 2021. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
7.3.3
De beantwoording van de bewijsvraag
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 7.3.2 aan feiten en omstandigheden heeft uiteengezet, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] het lichaam van [slachtoffer 6] seksueel is binnengedrongen.
7.3.3.1 Het ontuchtig karakter
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het hebben van seks tussen [verdachte] en [slachtoffer 6] als ontuchtig is aan te merken.
De rechtbank stelt allereerst vast dat er ten tijde van de seksuele handeling sprake was van een leeftijdsverschil van vier jaren tussen [slachtoffer 6] (15 jaar) en [verdachte] (19 jaar). Het verschil in leeftijd tussen een vijftienjarige en een negentienjarige is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een gering leeftijdsverschil op grond waarvan de seksuele integriteit van het slachtoffer geen bescherming (meer) zou behoeven. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een vijftienjarige zich in een levensfase bevindt (pubertijd) waarin de seksuele ontwikkeling nog volop gaande is, en een negentienjarige al een jongvolwassene is, die in het geval van [verdachte] ook al de nodige seksuele ervaring had. Reeds op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat het hebben van seks tussen [verdachte] en [slachtoffer 6] in strijd is met de sociaal-ethische norm. Daar komt bij dat er geen sprake is van een affectieve relatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ontuchtig karakter aan de feitelijke situatie niet is komen te ontvallen en dat daarmee de handeling als ontuchtig kan worden aangemerkt.
7.3.3.2 De conclusie
Al hetgeen hiervoor is overwogen, brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] zich aan het plegen van ontucht met [slachtoffer 6] heeft schuldig gemaakt.

8.Feit 5

Onder dit feit gaat het om de seksuele handelingen die zijn gepleegd met [slachtoffer 4] .
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak van het feit bepleit, omdat niet is voldaan aan het bewijsminimum. De gehele verdenking is gebaseerd op de verklaringen van [slachtoffer 4] . De verdediging heeft deze verklaringen echter niet kunnen verifiëren. Op het grond van het Keskin-arrest moet de verklaring van de getuige worden uitgesloten van het bewijs, indien de verdediging zonder gegronde reden niet in de gelegenheid is gesteld om de getuige te ondervragen. In ieder geval moet er compensatie zijn voor het feit dat de verdediging haar niet heeft kunnen ondervragen. Daarnaast dient vrijspraak te volgen, omdat verdachte niet van de leeftijd van [slachtoffer 4] op de hoogte was. Hij had niet kunnen weten dat zij nog geen zestien jaren oud was. Daar komt bij dat het informatieve gesprek twintig maanden later en de aangifte tweeëntwintig maanden later is gedaan. Daarmee verliezen de verklaringen van [slachtoffer 4] aan geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid. Ook speelt hier dat er sprake is geweest van beïnvloeding door [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , waardoor [slachtoffer 4] het gevoel kan hebben gekregen dat zij zelf ook slachtoffer is geweest, terwijl dit niet zo is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de verklaringen van [slachtoffer 4] moeten worden uitgesloten van het bewijs gelet op de Keskin-jurisprudentie. Indien die vraag ontkennend kan worden beantwoord, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verklaringen van [slachtoffer 4] voldoende betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Indien die vraag bevestigend kan worden beantwoord, dient de rechtbank te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer 4] voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Bij de vraag of de rechtbank op basis van voldoende wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging komt dat verdachte zich aan feit 5 heeft schuldig gemaakt, zal aan de hand van de daarvoor relevante vastgestelde feiten het ontuchtig karakter besproken worden.
8.3.1
Bewijsuitsluiting
Het is juist dat [slachtoffer 4] niet door de verdediging kon worden gehoord. Daaraan lagen legitieme redenen ten grondslag, namelijk het belang van de gezondheid en het welzijn van de minderjarige in een kwetsbare positie. Om die reden is het ondervragingsrecht van de verdediging ondergeschikt. Voor zover de raadsman heeft aangevoerd dat – gelet op het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Keskin t. Nederland (2205/16) – het bewijs reeds moet worden uitgesloten, omdat deze getuige niet door de verdediging kon worden gehoord, verwerpt de rechtbank dit verweer. Het is nog steeds staande jurisprudentie van het EHRM dat in geval van goede feitelijke of rechtsgronden kan worden afgezien van het horen van een belastende getuige.
Daarbij is de rechtbank van oordeel dat het vaststellen van wat zich feitelijk heeft voorgedaan niet alleen of in beslissende mate steunt op de verklaringen van [slachtoffer 4] , nu verdachte zelf ook heeft bekend seksuele handelingen met [slachtoffer 4] te hebben gepleegd. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het verhoor van [slachtoffer 4] op 18 juli 2022 door de politie auditief is geregistreerd. De rechtbank ziet daarin een voldoende compenserende factor, zodat het gebruik van de verklaring van [slachtoffer 4] geen afbreuk doet aan het recht op een eerlijk proces. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman op dit punt en zal hierna bespreken of de verklaring van [slachtoffer 4] betrouwbaar is en kan worden gebruikt voor het bewijs.
8.3.2
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 4]
heeft verklaard dat zij in het pinkersterweekend van 2021 met [naam 5] op de camping was. Daar hebben zij via Snapchat contact opgenomen met [verdachte] met de vraag of hij sigaretten voor hen kon halen. [verdachte] was op dat moment samen met zijn vriend [naam 6]. [slachtoffer 4] en [naam 5] hebben besloten naar de woning van [verdachte] in Zwolle te gaan. Dat was op 22 mei 2021. In de woning hebben zij alcohol gedronken. [slachtoffer 4] heeft met [verdachte] gezoend en [naam 5] met [naam 6]. [naam 5] heeft gefilmd dat [slachtoffer 4] met [verdachte] aan het zoenen was. [slachtoffer 4] heeft ook met [naam 6] gezoend en [naam 5] met [verdachte] . [slachtoffer 4] heeft ook nog met [naam 5] gezoend. Op een gegeven moment zijn ze een drankspelletje gaan spelen; kaartje blazen. Zodra je verloren had, moest je een kledingstuk uitdoen. [slachtoffer 4] heeft die avond [verdachte] ook op zijn initiatief gepijpt. [verdachte] heeft onder de kleding aan de borsten van [slachtoffer 4] gezeten.
[verdachte]
heeft verklaard dat [slachtoffer 4] en [naam 5] hem op een gegeven moment hebben benaderd met de vraag of hij sigaretten voor hen wilde halen. [slachtoffer 4] en [naam 5] zijn toen vanaf de camping naar de woning van [verdachte] gegaan. In zijn woning hebben zij een drankspelletje gedaan. [verdachte] heeft met [slachtoffer 4] gezoend en [naam 5] heeft dit gefilmd. [verdachte] begon aan [slachtoffer 4] te zitten, een beetje te voelen. [verdachte] heeft zijn broek losgemaakt en [slachtoffer 4] heeft aan zijn penis gezeten. Hij kan zich niet meer herinneren dat [slachtoffer 4] hem heeft gepijpt.
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 4] betrouwbaar. Haar verklaring is consistent en gedetailleerd. Bovendien is haar verklaring authentiek. Zo beschrijft zij niet alleen wat haar feitelijk is overkomen, maar ook wat dat op dat moment met haar deed, bijvoorbeeld dat zij zich in de hele situatie niet seksueel tot [verdachte] aangetrokken voelde en dat het ‘part of the deal’ is dat als je met iemand zoent, dat diegene ook je borsten betast. Bovendien vindt de voor de bewezenverklaring te gebruiken verklaring van [slachtoffer 4] op relevante onderdelen – ook waar die niet direct zien op het tenlastegelegde, maar op de door [slachtoffer 4] geschetste context daarvan – verankering in de verklaringen van [verdachte] zelf. Zo verklaren [verdachte] en [slachtoffer 4] beiden dat er een drankspelletje werd gespeeld en dat [naam 5] heeft gefilmd dat [verdachte] en [slachtoffer 4] hebben gezoend. Daar komt bij dat uit het dossier geen enkele aanwijzing volgt dat [slachtoffer 4] haar verhaal heeft verzonnen. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 4] geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging op dit punt.
8.3.3
Het bewijsminimum
De rechtbank heeft hiervoor reeds uiteen gezet dat de voor de bewijsbeslissing te gebruiken verklaring van [slachtoffer 4] betrouwbaar is. Verdachte kan zich niet herinneren dat [slachtoffer 4] hem gepijpt heeft. Zij zou hem alleen hebben afgetrokken. Ook heeft hij ontkend dat hij wist hoe oud [slachtoffer 4] was ten tijde van de seksuele handelingen. De vraag die de rechtbank, gelet op het hiervoor onder 4.3 geschetste kader, dient te beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer 4] , gelet op het bewijsminimum (in zedenzaken), ook voldoende is ingebed in een concrete context die bovendien bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
Op grond van de hiervoor onder 8.3.2 genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 4] op de voor de tenlastelegging relevante onderdelen kwantitatief en kwalitatief in voldoende mate wordt ondersteund door de verklaring van [verdachte] zelf. Dat hij zich niet alles goed kan herinneren of ontkent doet niet af aan de juistheid van de verklaring die [slachtoffer 4] over de seksuele handelingen heeft afgelegd. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman op dit punt.
8.3.4
De beantwoording van de bewijsvraag
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 8.3.2 aan verklaringen heeft uiteengezet stelt de rechtbank vast dat [verdachte] [slachtoffer 4] heeft betast aan haar borsten en dat [slachtoffer 4] [verdachte] heeft gepijpt.
8.3.5
Het ontuchtig karakter
De rechtbank stelt voorop dat de strafbaarstelling van artikel 245 Sr beoogt minderjarigen te beschermen tegen seksueel contact. De leeftijd van het slachtoffer is geobjectiveerd en de aanwezigheid van opzet of schuld voor dit aspect is niet vereist. Om die reden is voor een veroordeling op grond van dit artikel niet vereist dat de [verdachte] wetenschap had van de leeftijd van [slachtoffer 4] .
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 4] in mei 2021 vijftien jaren oud was, dus beduidend jonger dan verdachte. Of hij tijdens de seksuele handelingen al dan niet wist dat [slachtoffer 4] vijftien jaren oud was, maakt voor het toepassen van artikel 245 Sr geen verschil. Het verweer hierover slaagt daarom niet.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de seksuele handelingen als ontuchtig zijn aan te merken.
De rechtbank stelt vast dat er ten tijde van de seksuele handelingen sprake was van een leeftijdsverschil van vier jaren tussen [slachtoffer 4] (15 jaar) en [verdachte] (19 jaar). Het verschil in leeftijd tussen een vijftienjarige en een negentienjarige is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een gering leeftijdsverschil op grond waarvan de seksuele integriteit van het slachtoffer geen bescherming (meer) zou behoeven. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een vijftienjarige zich in een levensfase bevindt (pubertijd) waarin de seksuele ontwikkeling nog volop gaande is, en een negentienjarige al een jongvolwassene is, die in het geval van [verdachte] ook al de nodige seksuele ervaring had. Reeds op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat de seksuele handelingen in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Daar komt bij dat er geen sprake is (geweest) van een affectieve relatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ontuchtig karakter aan de feitelijke situatie niet is komen te ontvallen en dat daarmee de handelingen als ontuchtig kunnen worden aangemerkt.
8.3.6
De conclusie
Al hetgeen hiervoor is overwogen, brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] zich aan het plegen van ontucht met [slachtoffer 4] heeft schuldig gemaakt.

9.Feit 6

Het onder feit 6 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman. De rechtbank zal de vrijspraak dan ook niet nader motiveren.

10.Feit 7

Onder dit feit gaat het om de seksuele handelingen die zijn gepleegd met [slachtoffer 7] .
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak van het feit bepleit, omdat [slachtoffer 7] door [naam 7] en de zedenrecherche min of meer gedwongen is om aangifte te doen, in elk geval is zij door hen beïnvloed. Haar reden tot het doen van aangifte is dat zij veel verhalen heeft gehoord over wat andere meiden is overkomen. Zij vindt dat verdachte daar niet mee weg mag komen. Dat leidt tot vraagtekens bij de betrouwbaarheid van haar verklaringen.
Daarnaast dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken, omdat de verklaringen van [slachtoffer 7] niet zonder twijfel aantonen dat verdachte ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd en wanneer dat dan is geweest.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de verklaringen van [slachtoffer 7] voldoende betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Indien die vraag bevestigend kan worden beantwoord, dient de rechtbank te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer 7] voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Bij de vraag of de rechtbank op basis van voldoende wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging komt dat verdachte zich aan feit 7 heeft schuldig gemaakt, zal aan de hand van de daarvoor relevante vastgestelde feiten het ontuchtig karakter besproken worden.
10.3.1
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
[slachtoffer 7]
heeft op 17 augustus 2022 als getuige en tijdens het informatieve gesprek en later in haar aangifte op 14 september 2022 verklaard dat zij [verdachte] heeft leren kennen via Instagram. Zij heeft toen afgesproken bij hem thuis. Zij was toen 15 jaren oud en [verdachte] 20. Zij is bij hem blijven slapen. Midden in de nacht werd [slachtoffer 7] wakker, omdat [verdachte] achterlangs probeerde zijn penis in haar vagina te stoppen. Hij was al met zijn penis tussen haar schaamlippen, maar nog niet in ‘het gaatje’. [slachtoffer 7] zei tegen [verdachte] dat zij dat niet wilde, waarop [verdachte] nog een minuut of vijf heeft doorgezeurd. De volgende ochtend werd [slachtoffer 7] wakker. [verdachte] zou een ontbijtje voor haar regelen, maar hij bleef in bed liggen. Daarop is [slachtoffer 7] weggegaan.
[verdachte]
heeft ter terechtzitting en bij de politie verklaard dat hij zo’n vier of vijf keer seks heeft gehad met [slachtoffer 7] . Volgens [verdachte] was [slachtoffer 7] toen 15 jaren oud. Zij is ook een keer bij [verdachte] blijven slapen. Volgens [verdachte] hebben ze toen seks gehad voordat ze gingen slapen. De volgende ochtend was het [slachtoffer 7] idee dat [verdachte] een ontbijtje voor haar zou maken, maar hij wilde dat niet en hij bleef in bed liggen. Bij de politie verklaart [verdachte] dat hij zich niet kan herinneren dat hij ‘s nachts heeft geprobeerd zijn penis in haar vagina te stoppen. Ter terechtzitting heeft hij dat ontkend, omdat zij daarvoor al seks zouden hebben gehad onder de douche.
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 7] betrouwbaar. Haar verklaring is in hoofdlijnen consistent en gedetailleerd. Bovendien vindt de voor de bewezenverklaring te gebruiken verklaring van [slachtoffer 7] op relevante onderdelen – ook waar die niet direct zien op het tenlastegelegde, maar ook op de door [slachtoffer 7] geschetste context daarvan – verankering in de verklaringen van [verdachte] zelf. Daar komt bij dat uit het dossier ook geen enkele aanwijzing volgt dat [slachtoffer 7] haar verhaal heeft verzonnen. Uit [slachtoffer 7] verklaring komt juist naar voren dat zij andere meisjes ( [slachtoffer 4] en [naam 5]) heeft willen waarschuwen voor [verdachte] en dat de politie al op de hoogte was van het feit dat [verdachte] meerdere dingen met minderjarige meisjes had gedaan en met [slachtoffer 7] , in reactie op de Whatsappberichten van [naam 7]. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 7] geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging op dit punt.
10.3.2
Het bewijsminimum
De rechtbank heeft hiervoor reeds uiteen gezet dat de voor de bewijsbeslissing te gebruiken verklaring van [slachtoffer 7] betrouwbaar is. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij heeft geprobeerd zijn penis in de vagina van [slachtoffer 7] te stoppen op het moment dat zij sliep en tijdens zijn verhoor bij de politie heeft hij verklaard dat hij het zich niet kan herinneren. Echter, hij heeft wel verklaard dat hij meermalen seks heeft gehad met [slachtoffer 7] die toen zei dat zij vijftien jaren oud was. De vraag die de rechtbank, gelet op het hiervoor onder 4.3 geschetste kader, dient te beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer 7] , gelet op het bewijsminimum (in zedenzaken), ook voldoende is ingebed in een concrete context die bovendien bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
Op grond van de hiervoor onder 10.3.1 genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 7] op de voor de tenlasteleggingen relevante onderdelen kwantitatief en kwalitatief in voldoende mate wordt ondersteund door de verklaring van [verdachte] zelf. [verdachte] heeft immers verklaard dat hij meermalen seks met [slachtoffer 7] heeft gehad, terwijl zij vijftien jaren oud was. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman op dit punt.
10.3.3
De beantwoording van de bewijsvraag
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 10.3.1 aan verklaringen heeft uiteengezet stelt de rechtbank vast dat [verdachte] zijn penis tussen de schaamlippen van [slachtoffer 7] heeft gebracht.
10.3.4
Het ontuchtig karakter
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de seksuele handeling als ontuchtig is aan te merken.
[slachtoffer 7] heeft verklaard dat zij 15 jaren oud was toen zij seks heeft gehad met [verdachte] . [verdachte] heeft ook bij de politie verklaard dat [slachtoffer 7] 15 jaren oud was. Gelet op die verklaringen gaat de rechtbank er vanuit dat [slachtoffer 7] 15 jaren oud was ten tijde van de seksuele handeling. [verdachte] was toen 19/20 jaren oud. De rechtbank stelt vast dat er sprake was van een leeftijdsverschil van vier/vijf jaren tussen [slachtoffer 7] (15 jaar) en [verdachte] (19/20 jaar). Het verschil in leeftijd tussen een vijftienjarige en een negentien-/twintigjarige is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een gering leeftijdsverschil op grond waarvan de seksuele integriteit van het slachtoffer geen bescherming (meer) zou behoeven. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een vijftienjarige zich in een levensfase bevindt (pubertijd) waarin de seksuele ontwikkeling nog volop gaande is, en een negentien-/twintigjarige al een jongvolwassene is. Reeds op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat de seksuele handelingen in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Daar komt bij dat er geen sprake is van een affectieve relatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ontuchtig karakter aan de feitelijke situatie niet is komen te ontvallen en dat daarmee de handelingen als ontuchtig kunnen worden aangemerkt.
10.3.5
De conclusie
Al hetgeen hiervoor is overwogen, brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] zich aan het plegen van ontucht met [slachtoffer 7] heeft schuldig gemaakt.

11.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 6 december 2020 te Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen door een andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen in groepsverband,
- aan te geven een mes te hebben en
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten
- het in haar vagina en mond brengen van hun penissen;
2
hij op 6 december 2020 te Zwolle met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het aanraken/betasten van en wrijven over haar borsten en tussen haar benen;
3 primair
hij op 24 oktober 2020 te Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen een andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen in groepsverband en
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten
- het in haar vagina en/of mond brengen van zijn/hun penis(sen) en/of
- betasten van haar borsten, billen en/of benen;
4
hij op 12 januari 2021 te Zwolle met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum 4] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 6] , te weten het in haar vagina brengen van zijn penis;
5
hij in de maand mei 2021 te Zwolle met [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum 5] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4] , te weten het in haar mond brengen van zijn penis en het betasten van haar borsten;
7 primair
hij in de periode van 11 juli 2020 tot en met 10 juli 2021 te Zwolle met [slachtoffer 7] , geboren op [geboortedatum 6] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 7] , te weten het tussen haar schaamlippen brengen van zijn penis.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

12.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 242, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 3 primair
telkens het misdrijf: medeplegen van verkrachting;
feit 2
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
feit 4, 5 en 7 primair
telkens het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

13.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

14.De op te leggen straf of maatregel

14.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte volgens het volwassenenstrafrecht wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren met aftrek van de tijd die reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd worden gekoppeld, inclusief een contactverbod met alle slachtoffers en het vinden en houden van een begeleid wonen woning via het RIBW. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
14.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak volgens het adolescentenstrafrecht moet worden afgedaan. Daar is in de rapportages voldoende onderbouwing voor gegeven. Verdachte woont nog thuis en zijn ouders ondersteunen en sturen hem. Hij heeft behandeling en begeleiding nodig. Dit zijn indicaties die pleiten voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat verdachte sinds zijn vrijlating in december 2022 drie dagen per week wordt behandeld. Die behandeling gaat goed en werpt ook zijn vruchten af. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf doorkruist deze behandeling. Ook heeft de raadsman bepleit rekening te houden met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, dat verdachte reeds 101 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en het feit dat de zaak reeds aanzienlijke gevolgen voor hem heeft gehad. De raadsman heeft bepleit aan verdachte een vrijheidsstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
14.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] schuldig gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer 2] , samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] aan verkrachting van [slachtoffer 3] en aan het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] .
De verdachte heeft daarbij alleen aan zichzelf en zijn eigen lusten gedacht. Hij heeft geen enkel respect getoond voor het (seksuele) zelfbeschikkingsrecht van de minderjarige [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] . Door zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, die zich op dat moment, mede gelet op hun sociale achtergrond en leeftijd, toch al in een kwetsbare positie bevonden. Dit soort feiten brengen, juist aan minderjarigen die nog aan het begin van hun seksuele ontwikkeling staan, schade toe. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen en uit de civiele vorderingen blijkt hoe ingrijpend de gevolgen voor hen zijn geweest. Om deze gevolgen heeft hij zich ten tijde van het plegen van de feiten in het geheel niet bekreund. Daar komt bij dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte volkomen respectloos sprak over vrouwen en meisjes. Dit alles rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 12 april 2023 waaruit blijkt dat verdachte weliswaar met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor zedenfeiten.
Daarnaast is over verdachte door drs. N. van der Weegen, GZ-psycholoog, op 5 december 2022 een pro Justitia rapportage opgemaakt. Uit die rapportage komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en van ADHD. Dit was ook aanwezig ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten en heeft doorgewerkt in de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten. Door de ADHD is verdachte impulsief en minder in staat zichzelf af te remmen en door zijn autismespectrumstoornis voelt hij situaties niet goed aan, kan hij zich niet verplaatsen in de ander en heeft hij moeite aansluiting te vinden. Alles overziend wordt het risico op recidive als laag ingeschat. Geadviseerd wordt om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht ziet de psycholoog indicaties. Verdachte heeft beperkte handelingsvaardigheden. Hij overziet, door zijn autismespectrumstoornis, de gevolgen van zijn gedrag niet goed. Daarnaast is verdachte nog gevoelig voor pedagogische beïnvloeding. Hij maakt nog deel uit van het gezin, laat zijn ouders zijn financiën beheren, gaat nog met het gezin mee op vakantie en leunt nog sterk op zijn ouders. Er zijn geen contra-indicaties voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Geadviseerd wordt aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarde een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek, gericht op zijn autismespectrumstoornis en ADHD en waarin met hem meegekeken wordt naar de situaties waarin hij verzeild raakt, hoe hij zich in die situaties dient te gedragen en wat risico’s in die situaties zijn.
De rechtbank neemt het advies van de GZ-psycholoog ten aanzien van het verminderd toerekenen over.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies. Uit het rapport van 16 december 2022 komt naar voren dat de ADHD en de autismespectrumstoornis in combinatie met zijn (lage) zelfbeeld en zijn leeftijd eraan hebben bijgedragen dat verdachte tot delictgedrag is gekomen. Het feit dat verdachte in die periode voor het eerst deel uitmaakte van een groep, is eveneens van invloed geweest. Hoewel hij met een groot deel van de groep gebroken lijkt te hebben, is en blijft verdachte gevoelig voor groepen en groepsdruk. Door zijn autismespectrumstoornis kon hij zich niet verplaatsen in de meisjes. De reclassering acht, zonder behandeling, de kans op recidive gemiddeld. De kans op het onttrekken aan bijzondere voorwaarden acht de reclassering laaggemiddeld. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen waar een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen bij een RIBW, een contactverbod en schadeherstel als bijzondere voorwaarden aan wordt gekoppeld. Door de reclassering wordt geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen. Daarvoor wordt van belang geacht dat verdachte enigszins op een beperkt niveau functioneert, nog vatbaar is voor pedagogische beïnvloeding (ondanks het feit dat hij niet meer thuis woont, maakt hij nog wel actief deel uit van het gezin), impulsief handelt en zich negatief door anderen laat beïnvloeden. Er is geen sprake van een procriminele houding en/of een justitiële voorgeschiedenis met eerdere justitiële trajecten. Geadviseerd wordt de begeleiding bij de volwassenenreclassering onder te brengen, waar verdachte door middel van de methodische aanpak van jongvolwassenen begeleid kan worden. Tot slot wordt geadviseerd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het toe te passen sanctiestelsel
Verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten net meerderjarig. Ten aanzien van een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het begaan van de strafbare feiten meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van 23 jaren heeft bereikt, kan het adolescentenstrafrecht worden toegepast indien de omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan daartoe aanleiding geven. Over de indicaties voor toepassing van het adolescentenstrafrecht is de rechtbank van oordeel dat die vooral voortkomen uit de vastgestelde stoornissen en niet voortkomen uit zijn leeftijd. Verdachte was ten tijde van de gepleegde feiten niet meer woonachtig bij zijn ouders, volgde geen opleiding meer en was al aan het werk. Dat verdachte op dit moment bij zijn ouders woont, lijkt meer uit nood te zijn geboren dan dat dit is ingegeven door de pedagogische beïnvloeding die de ouders hierdoor op hem kunnen uitoefenen. Het is immers de bedoeling dat dit van tijdelijke aard is en dat verdachte vanwege zijn vastgestelde stoornissen naar een RIBW zal gaan. Op het gebied van de pedagogische mogelijkheden zijn er dan ook weinig argumenten om te komen tot toepassing van het adolescentenstrafrecht. Daar komt bij dat door de reclassering ook geadviseerd is de begeleiding van verdachte bij de volwassenenreclassering onder te brengen. Gelet op hetgeen omtrent de persoon van verdachte naar voren is gekomen, ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van verdachte geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Evenmin is daartoe aanleiding gevonden in de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.
De rechtbank zal verdachte dan ook berechten volgens het volwassenenstrafrecht.
Strafmodaliteit en strafmaat
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht vastgestelde oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen. Daar wordt als uitgangspunt voor een verkrachting met een beperkte mate van dwang een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden genoemd, waarbij als in onderhavige zaken van toepassing zijnde strafvermeerderende factoren het in vereniging plegen, de kwetsbaarheid van het slachtoffer, de bijzondere schadelijke gevolgen en recidive worden genoemd. Voor het plegen van ontuchtige handelingen bij iemand die jonger is dan zestien jaren zijn geen oriëntatiepunten vastgesteld.
In strafverminderende zin weegt de rechtbank mee de hiervoor genoemde verminderde toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het plegen van de feiten, de weliswaar volwassen, maar nog jonge leeftijd van verdachte, de ouderdom van de feiten en dat verdachte ter terechtzitting naar het oordeel van de rechtbank oprecht spijt heeft betuigt naar de slachtoffers en inmiddels lijkt in te zien welke gevolgen zijn daden voor de slachtoffers hebben gehad.
Conclusie
Al het voorgaande afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden moet worden opgelegd. Om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich nogmaals aan het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken, zal de rechtbank van die gevangenisstraf een gedeelte van achttien maanden voorwaardelijk doen zijn met een proeftijd van vijf jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden als door de reclassering geadviseerd. Omdat de rechtbank het tevens van belang acht dat verdachte op geen enkele wijze nog contact heeft met de slachtoffers in deze zaak, zal de rechtbank tevens een contactverbod opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

15.De schade van benadeelden

15.1
De vordering van de benadeelde partijen
Na te noemen personen hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding tot na te noemen totaalbedragen.
- [slachtoffer 2]
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 10.000,-- gevorderd.
- [slachtoffer 1]
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,-- gevorderd.
- [slachtoffer 3]
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 15.000,-- gevorderd.
- [slachtoffer 4]
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 3.500,-- gevorderd.
15.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] hoofdelijk kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
15.3
Het standpunt van de verdediging
- Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel moet worden afgewezen. De zaak van [slachtoffer 2] valt niet onder letselcategorie 4, maar past eerder bij categorie 2 of 3. De EMDR-therapie is niet onderbouwd. Daarnaast is niet zonder meer vast te stellen dat de angst van [slachtoffer 2] op een SOA of zwangerschap reëel was, nu [slachtoffer 1] verklaard heeft over het gebruik van condooms. Het in de gelegenheid stellen van [slachtoffer 2] om de vordering alsnog nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
- Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel moet worden afgewezen, nu de vordering zeer algemeen is onderbouwd.
- Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel moet worden afgewezen. De vordering is onvoldoende onderbouwd om tot toewijzing over te gaan, nu het causale verband niet duidelijk is. Niet gebleken is in hoeverre [slachtoffer 3] al problemen had en of haar behandelingen het gevolg zijn van de gebeurtenissen in deze zaak. Ook is er geen sprake van een causaal verband tussen de SOA en onderhavige gebeurtenissen. Het in de gelegenheid stellen van [slachtoffer 3] om de vordering alsnog nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
- Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4] heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel moet worden afgewezen. Volgens de verdediging is er, gelet op het geringe leeftijdsverschil, geen sprake van ontucht. Verder blijkt niet dat [slachtoffer 4] schade heeft geleden. Het in de gelegenheid stellen van [slachtoffer 4] om de vordering alsnog nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
15.4
Het oordeel van de rechtbank
- [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen, gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, en bovendien in aanmerking genomen dat de aard en de ernst van de normschending en de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelden in dit geval zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van het handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelden is gemaakt, een en ander zoals naar voren komt in de bewijsoverweging en de strafmaatoverweging.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade hebben geleden als hiervoor bedoeld. De rechtbank stelt de immateriële schade van [slachtoffer 2] (destijds 16 jaar) op basis van de feiten, de normschending en de onderbouwing van haar vordering naar billijkheid vast op € 5.000,--. De immateriële schade van [slachtoffer 3] (destijds 14 jaar) stelt de rechtbank op basis van de feiten, de normschending en de onderbouwing van haar vordering naar billijkheid vast op € 9.000,--.
[slachtoffer 1] grondt haar vordering tot schadevergoeding op de aantasting van haar persoon op andere wijze. Hier meent de rechtbank dat de aard en de ernst van de normschending niet zodanig is dat nadelige gevolgen en schade voor het slachtoffer voor de hand liggen. De aantasting in de persoon op andere wijze dient daarom voor een toewijzing van schadevergoeding te zijn onderbouwd. De rechtbank ziet in de onderbouwing van de vordering van [slachtoffer 1] aanleiding om de immateriële schade van [slachtoffer 1] naar billijkheid vast te stellen op € 500,--.
Verdachte is tot vergoeding van genoemde schade gehouden zodat de vorderingen tot de genoemde bedragen zullen worden toegewezen. Voor het overige zal de rechtbank de vorderingen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] tot vergoeding van immateriële schade afwijzen.
De verdachte is voor de schade van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is. Nu in de zaak van [slachtoffer 1] het medeplegen niet bewezen wordt verklaard, zal de rechtbank ten aanzien van de civiele vordering van [slachtoffer 1] niet bepalen dat verdachte voor haar schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is.
-
[slachtoffer 4]
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b BW brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Gelet op de relatief korte duur, de omstandigheden waaronder de seksuele handelingen tussen [slachtoffer 4] en [verdachte] hebben plaatsgevonden en de beperkte omvang ervan is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending niet met zich brengt dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarnaast is de vordering niet onderbouwd met concrete gegevens waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. De rechtbank is op basis van het hiervoor overwogene van oordeel dat de benadeelde partij in beginsel in de gelegenheid dient te worden gesteld om nader te onderbouwen dat zij als gevolg van het handelen van verdachte geestelijk letsel heeft opgelopen. Omdat dit echter zou betekenen dat de onderliggende strafzaak moet worden aangehouden en dit een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
15.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd telkens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 1 ( [slachtoffer 2] ), 2 ( [slachtoffer 1] ) en 3 ( [slachtoffer 3] ) is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling in de zaak van [slachtoffer 2] , 10 dagen in de zaak van [slachtoffer 1] en 80 dagen in de zaak van [slachtoffer 3] , waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

16.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 60a Sr.

17.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 6 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3 primair, feit 4, feit 5 en feit 7 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en 3 primair
telkens het misdrijf: medeplegen van verkrachting;
feit 2
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
feit 4, 5 en 7 primair
telkens het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
18 (achttien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van 5 (vijf) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Hierbij volgt hij de aanwijzingen op die hem door of namens de reclassering gegeven worden voor zover niet in andere voorwaarden reeds benoemd. Binnen het toezicht worden (sub)doelen geformuleerd waarvoor de veroordeelde zich in zal zetten deze te behalen;
- zich (ambulant) laat behandelen door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling zal gericht zijn op de bij de veroordeelde vastgestelde problematiek (ADHD en autismespectrumstoornis), zijn zelfbeeld, delictanalyse en delictspreventie en start na aanmelding door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- begeleid gaat wonen binnen een RIBW door de reclassering te bepalen, zolang als de reclassering dat nodig acht;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met:
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 7] 2004,
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2005,
- [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2006,
- [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum 5] 2006,
- [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum 4] 2005,
- [slachtoffer 7] , geboren op [geboortedatum 6] 2005,
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op de naleving van dit verbod;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 4] (feit 5) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de na te noemen benadeelde partijen van na te noemen bedragen:
-
aan [slachtoffer 2] (feit 1)
- € 5.000,-- (immateriële schadevergoeding), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2020, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- aan [slachtoffer 1] (feit 2)
- € 500,-- ( immateriële schadevergoeding), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
6 december 2020;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
-
aan [slachtoffer 3] (feit 3)
- € 9.000,-- (immateriële schadevergoeding), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2020, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
schadevergoedingsmaatregel
- legt ten aanzien van de na te noemen vorderingen de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van na te noemen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf na te noemen datum, ten behoeve van de betreffende benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van na te noemen aantal dagen kan worden toegepast, (ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] telkens voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- aan [slachtoffer 2] (feit 1)
- € 5.000,-- ( immateriële schadevergoeding), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
6 december 2020;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 60 dagen kan worden toegepast;
- aan [slachtoffer 1] (feit 2)
- € 500,-- ( immateriële schadevergoeding), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
6 december 2020;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 10 dagen kan worden toegepast;
-
aan [slachtoffer 3] (feit 3)
- € 9.000,-- (immateriële schadevergoeding), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2020;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 80 dagen kan worden toegepast;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van vorenbedoelde bedragen daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van na te noemen benadeelde partijen voor het overige deel af;
- [slachtoffer 2] (€ 5.000,--);
- [slachtoffer 1] (€ 2.000,--);
- [slachtoffer 3] (€ 6.000,--).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. J. de Ruiter en
mr. L.M.B. Soppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023.
Buiten staat
Mr. Meijer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.