ECLI:NL:RBOVE:2023:2695

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
08.120056.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verkrachting en ontuchtige handelingen met minderjarigen

Op 13 juli 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van verkrachting en ontuchtige handelingen met minderjarigen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van verkrachting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], en aan het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2]. De feiten vonden plaats in 2020, waarbij de verdachte samen met medeverdachten meerdere seksuele handelingen heeft verricht met de slachtoffers, die op dat moment minderjarig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden, waarbij de slachtoffers niet in staat waren om zich te verzetten tegen de gedragingen van de verdachten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van vijftien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, en heeft een contactverbod opgelegd met de slachtoffers. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers voor de immateriële schade die zij hebben geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.120056.21 (P)
Datum vonnis: 13 juli 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2004 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de met gesloten deuren gehouden terechtzittingen van 17 mei 2023 en 29 juni 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.M. Venselaar en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw
mr. C.D.W. Herrings, advocaat in Rijen, naar voren is gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door mr. [naam 3] , de namens [slachtoffer 3] door mevrouw [naam 1] van Slachtofferhulp en mr. Boonstra, en de namens [slachtoffer 4] door mr. [naam 2] voorgedragen slachtofferverklaringen en van wat ter toelichting van hun vorderingen tot schadevergoeding is aangevoerd
.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 6 december 2020 samen met een ander of anderen [slachtoffer 1] heeft verkracht;
feit 2:op 6 december 2020 samen met een ander of anderen ontucht heeft gepleegd met de vijftienjarige [slachtoffer 2] ;
feit 3:op 24 en/of 25 oktober 2020 samen met een ander of anderen de veertienjarige
[slachtoffer 3] heeft verkracht, dan wel dat hij samen met een ander of anderen ontucht heeft gepleegd met haar;
feit 4:op 19 juni 2021 samen met een ander [slachtoffer 4] heeft verkracht;
feit 5:in de maand december 2020 samen met een ander de vijftienjarige [slachtoffer 5] heeft verkracht, dan wel dat hij samen met een ander ontucht heeft gepleegd met dat haar.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 6 december 2020 te Zwolle,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen in groepsverband,
- aan te geven een mes te hebben en/of
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het in haar vagina en/of mond brengen van zijn/hun penis(sen);
2
hij op of omstreeks 6 december 2020 te Zwolle,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2005, die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het aanraken/betasten van en/of wrijven over haar buik, borsten, tussen haar
benen en/of haar vagina;
3
hij op of omstreeks 24 oktober 2020 en/of 25 oktober 2020 te Zwolle,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens)
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen in groepsverband en/of
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten
- het in haar vagina en/of mond brengen van zijn/hun penis(sen) en/of
- betasten van haar borsten, billen en/of benen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 oktober 2020 en/of 25 oktober 2020 te Zwolle, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te
weten
- het in haar vagina en/of mond brengen van zijn/hun penis(sen) en/of
- betasten van haar borsten, billen en/of benen;
4
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Zwolle,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen met een mededader en/of
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4] , te weten
- het in haar vagina brengen van zijn/hun penis(sen) en/of vinger(s);
5
hij in of omstreeks de maand december 2020 te Zwolle
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten door
- te handelen met een mededader en/of
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 5] , te weten
- het in haar vagina, anus en/of mond brengen van zijn/hun penis(sen),
- het in haar vagina brengen van zijn/hun vinger(s),
- het likken van haar vagina en/of
- het betasten van haar vagina en/of borsten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de maand december 2020 te Zwolle,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum 4] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 5] , te weten
- het in haar vagina, anus en/of mond brengen van zijn/hun penis(sen),
- het in haar vagina brengen van zijn/hun vinger(s),
- het likken van haar vagina en/of
- het betasten van haar vagina en/of borsten.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

In dit hoofdstuk schetst de rechtbank, na een korte beschrijving van het onderzoek Ghost, algemene beschouwingen over de betrouwbaarheid van verklaringen en de kaders van de leerstukken over het bewijsminimum en het medeplegen.
In de hoofdstukken daarna bespreekt de rechtbank per feit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, waardeert deze en stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting per ten laste gelegd feit de feiten en omstandigheden vast. De vastgestelde feiten die niet ter discussie staan of zijn betwist behoeven en krijgen – uitzonderingen daargelaten – geen nadere motivering dan de in de bijlage opgenomen en voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen. Voor het overige wordt volstaan met een verwijzing naar passages uit het dossier waaraan de rechtbank van belang zijnde feiten en omstandigheden ontleent.
De rechtbank overweegt ten slotte, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van die feiten en omstandigheden tot conclusies komt en gaat vervolgens over tot de beantwoording van de bewijsvraag. De rechtbank zal voor de leesbaarheid en de begrijpelijkheid van het vonnis bij de bespreking van de feiten zowel verdachte als de medeverdachten als de aangeefsters hierna telkens met hun voornaam aanduiden. De medeverdachten betreffen: [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ).De aangeefsters betreffen: [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] , feit 1), [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] , feit 2), [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] , feit 3), [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] , feit 4) en [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] , feit 5).
4.1
Achtergrond onderzoek Ghost
In 2020 en in 2022 zijn bij het Team Zeden van de Dienst Regionale Recherche van de politie-eenheid Oost-Nederland meerdere meldingen binnengekomen van seksueel misbruik van verschillende (minderjarige) meisjes. Dit betreffen veelal kwetsbare meisjes. Het misbruik zou zijn gepleegd door meerdere jongens tegelijk, telkens in wisselende samenstelling. Naar aanleiding hiervan is het politieonderzoek ‘Ghost’ opgestart en zijn vijf (minderjarige en meerderjarige) jongens aangehouden. Verdachte is één van hen.
4.2
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters
Uit de wettelijke bepalingen en de jurisprudentie met betrekking tot het bewijsrecht in strafzaken is geen algemeen, in alle strafzaken geldend, toetsingskader voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen af te leiden.
Wel kunnen uit de jurisprudentie criteria worden afgeleid die bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen betrokken kunnen worden. In de eerste plaats komt belang toe aan de consistentie, gedetailleerdheid en volledigheid van de betreffende verklaringen. Daarnaast kan getoetst worden aan uit overige objectieve bronnen verkregen informatie of gegevens én kan meewegen of de inhoud van de afgelegde verklaringen gegeven de vastgestelde omstandigheden plausibel is. Ook kan daarbij worden betrokken of er omstandigheden aannemelijk zijn geworden die mogelijk van beslissende invloed zijn op de (betrouwbaarheid van de) verklaringen. Daarbij valt te denken aan de psychische belasting van de betrokkene, de mogelijke eigen rol of betrokkenheid bij het ten laste gelegde feitencomplex, de beïnvloedbaarheid of een belang dan wel een motief – persoonlijk, financieel of anderszins – om niet overeenkomstig de waarheid dan wel een daardoor gekleurde, voor de verdachte (in dit geval) belastende verklaring af te leggen.
4.3
Het bewijsminimum
Per feit zal de rechtbank beoordelen of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de verwijten die verdachte worden gemaakt. Het wettelijk kader daarvoor laat zich voor zover in deze zaak van belang als volgt samenvatten.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Bij seksueel misbruikzaken – waar het veelal gaat om zaken waarin slechts twee (of een beperkt aantal) personen aanwezig zijn geweest en het niet zelden het woord van de aangeefster is tegen dat van de verdachte(n) – is het niet vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
4.4
Het medeplegen
Eveneens per feit zal de rechtbank beoordelen of van het ten laste gelegde medeplegen sprake is geweest. Het toetsingskader voor medeplegen, zoals vastgesteld in wet en rechtspraak en voor zover hier van belang, is als volgt gegeven in HR 16 december 2004, ECLI:NL:HR:2014:3637:
“3.2.1
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. (…) Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde "in vereniging plegen" van geweld eist dat de verdachte "een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld" heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407).
3.2.2.
Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
(…)
3.2.3.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. (…)
Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding”.

5.Feit 1 en feit 2

Aan verdachte is het medeplegen van verkrachting van [slachtoffer 1] (feit 1) en het medeplegen van ontucht met [slachtoffer 2] (feit 2) tenlastegelegd. De rechtbank zal de feiten 1 en 2 gezamenlijk bespreken, nu dit een samenhangend feitencomplex betreft.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Daarnaast bevat het dossier voldoende ondersteunend bewijs voor hun aangiftes, zodat de feiten 1 (met uitzondering van het dreigen met een mes) en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van de feiten 1 en 2 bepleit, omdat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn. Hun verklaringen bevatten tegenstrijdigheden, verschillen op essentiële onderdelen en zijn in strijd met andere verklaringen. Indien de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wel betrouwbaar acht, moet verdachte alsnog worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2 omdat er geen steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Daarnaast is er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Indien die vraag bevestigend kan worden beantwoord, dient de rechtbank te beoordelen of de verklaring van aangeefsters voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Bij de vraag of de rechtbank op basis van voldoende wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging komt dat verdachte zich aan de feiten 1 en 2 heeft schuldig gemaakt, zullen aan de hand van de daarvoor relevante vastgestelde feiten, de dwang (feit 1), het ontuchtig karakter (feit 2) en het medeplegen (feiten 1 en 2) besproken worden.
5.3.1
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters
De rechtbank geeft hierna allereerst de verklaring van [slachtoffer 1] genummerd weer, omdat zij de gehele avond in aanwezigheid is geweest van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Daarna volgt de verklaring van [slachtoffer 2] . Omdat [slachtoffer 2] op enig moment de slaapkamer heeft verlaten om buiten te gaan roken, is haar verklaring niet doorlopend genummerd. De nummering van haar verklaring komt overeen met de nummering van de onderdelen van de verklaring van [slachtoffer 1] , daar waar [slachtoffer 2] verklaring steun biedt aan [slachtoffer 1] verklaring (en daarmee ook omgekeerd). Daarna volgen de verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] . De cijfers tussen haakjes achter hun verklaring verwijzen telkens naar de hierna genummerde onderdelen van de verklaringen van de aangeefsters.
[slachtoffer 1]
heeft op 9 december 2020 in een informatief gesprek en op 2 februari 2021 in haar aangifte bij de politie onder meer het volgende verklaard:
1. Zij heeft op 6 december 2020 met [slachtoffer 2] afgesproken.
2. [medeverdachte 1] , de ex-vriend van [slachtoffer 1] , heeft hen uitgenodigd om langs te komen bij [verdachte] thuis aan de [woonplaats] .
3. In de woning van [verdachte] zijn zij direct naar de slaapkamer gegaan.
4. [medeverdachte 2] was daar ook.
5. In het begin was het gezellig en hebben ze met elkaar gepraat.
6. [medeverdachte 1] zoende [slachtoffer 1] , terwijl zij dit niet wilde. Zij heeft dit tegen hem gezegd en heeft hem weggeduwd.
7. [slachtoffer 2] werd gezoend door [verdachte] .
8. [slachtoffer 2] is opgestaan en naar buiten gegaan om te roken.
9. Tegen [slachtoffer 1] is gezegd dat zij haar broek uit moest trekken waarbij door [verdachte] met een mes is gedreigd.
10. Alle drie de jongens deden hun broek en onderbroek naar beneden.
11. [slachtoffer 1] zei niets en klapte dicht. Zij werd op handen en knieën op het bed geduwd.
12. [medeverdachte 1] kwam voor [slachtoffer 1] liggen op het bed. Hij zei tegen haar dat zij hem moest pijpen. Dit heeft zij geprobeerd, maar omdat
13. [verdachte] achter haar kwam staan en haar vaginaal penetreerde, raakte [slachtoffer 1] in shock en bevroor zij.
14. [medeverdachte 2] stond naast het bed te kijken.
15. De penis van [verdachte] was op een gegeven moment slap. Toen kregen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een discussie over wie eerst mocht. Dit werd [medeverdachte 1] . Toen zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] van positie gewisseld; [verdachte] ging voor [slachtoffer 1] liggen, zodat zij hem kon pijpen en [medeverdachte 1] ging achter [slachtoffer 1] staan om haar vaginaal te penetreren. Dat lukte maar half, omdat zijn penis niet meer stijf genoeg was.
16. Toen [slachtoffer 2] klaar was met roken, is zij weer naar de slaapkamer van [verdachte] gegaan. Daar is zij op de bank gaan zitten, terwijl [slachtoffer 1] nog altijd op handen en knieën op het bed zat met [medeverdachte 1] achter haar en [verdachte] voor haar.
17. Korte tijd later stopte het, omdat [medeverdachte 1] zijn penis niet meer hard kreeg. [medeverdachte 2] stond nog steeds te kijken.
18. De jongens gingen porno kijken om hun penis weer stijf te krijgen. Dat was volgens [slachtoffer 1] haar kans om weg te komen. Zij is met [slachtoffer 2] naar buiten gegaan en hadden de deur achter zich dichtgetrokken. [slachtoffer 2] was haar tas vergeten. Daarop heeft één van de jongens de sleutel naar beneden gegooid. Nadat [slachtoffer 2] haar tas heeft gepakt, zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] weggegaan.
[slachtoffer 2]
heeft op 21 december 2020 in een informatief gesprek en op 19 juli 2022 in haar aangifte bij de politie onder meer het volgende verklaard:
1. Zij heeft op 6 december 2020 met [slachtoffer 1] afgesproken.
2. [slachtoffer 1] vroeg haar of zij bij wat vrienden thuis wilde chillen. Dat wilde zij wel. Bij de woning deed [medeverdachte 1] de deur open.
3. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn direct doorgelopen naar de slaapkamer op de eerste verdieping.
4. Daar waren nog twee jongens aanwezig. [slachtoffer 2] kende deze jongens niet. Zij stelden zich aan haar voor. Het bleken [medeverdachte 2] en [verdachte] te zijn.
5. In het begin was het gezellig en werd er gekletst en muziek geluisterd.
6. [medeverdachte 2] zou [slachtoffer 2] aan haar buik en haar borsten aan hebben geraakt en daarna zou hij naar beneden zijn gegaan met zijn hand en zou hij haar tussen haar benen en aan haar vagina hebben aangeraakt. [slachtoffer 2] zei stop, maar de jongen bleef doorgaan. [slachtoffer 1] werd gezoend door [medeverdachte 1] . [verdachte] raakte [slachtoffer 2] aan bij haar borsten en tussen haar benen. Zij heeft ‘stop’ tegen hem gezegd, maar hij stopte niet. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 2] ook over haar borsten en tussen haar benen gewreven. Ook tegen hem heeft ze ‘stop’ gezegd, maar ook hij stopte niet.
8. [slachtoffer 2] bevroor daarop en op het moment dat ze weer bij haar positieven kwam, is ze opgestaan om naar buiten te gaan om te roken. Zij zag nog dat [verdachte] een pakje condooms uit een inpandige kast haalde en dat de jongens bezig waren een condoom om te doen.
15. [medeverdachte 1] zou seks hebben met [slachtoffer 1] , maar hij kreeg zijn penis niet stijf. [medeverdachte 2] zou na [medeverdachte 1] seks hebben met [slachtoffer 1] .
16. Nadat [slachtoffer 2] gerookt heeft en de slaapkamer weer binnenkwam, zag zij [slachtoffer 1] op handen en knieën op het bed zitten. [medeverdachte 1] stond achter haar om haar te penetreren.
18. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn naar buiten gegaan om weg te gaan. [slachtoffer 2] was haar weekendtas vergeten. Daarop heeft één van de jongens de sleutel naar beneden gegooid. Zij heeft haar weekendtas opgehaald en daarna is zij samen met [slachtoffer 1] weggegaan.
[medeverdachte 1]
heeft op 20 september 2022 bij de politie het volgende verklaard:
  • [slachtoffer 1] is een ex-vriendin. Hij heeft een keer met haar afgesproken bij [verdachte] thuis. Daar was ook een vriendin van [slachtoffer 1] bij, genaamd [slachtoffer 2] . (2)
  • [medeverdachte 2] was daar ook. (4)
  • [medeverdachte 1] heeft met [slachtoffer 1] gezoend. (6)
  • [verdachte] heeft met [slachtoffer 2] gezoend. (7)
  • [slachtoffer 1] deed haar kleren uit door iets wat [verdachte] tegen haar zei. Zij ging met haar knieën op het bed zitten, waarna [verdachte] haar vaginaal heeft gepenetreerd. (9, 11, 13)
  • Het zou kunnen dat [medeverdachte 1] achter [slachtoffer 1] heeft gezeten. Hij heeft geprobeerd zijn penis in haar vagina te krijgen, maar dat lukte maar half, omdat hij zijn penis niet hard kreeg. (15, 17)
  • Omdat hij hem niet meer hard kreeg zei hij ‘ [verdachte] , ga jij maar’ en daarop is [medeverdachte 1] weer met [slachtoffer 2] gaan zoenen. (16)
  • [medeverdachte 1] weet nog dat hij [slachtoffer 2] over haar borsten heeft gewreven. (16)
  • [verdachte] kreeg zijn penis op een gegeven moment niet meer hard. Toen heeft [medeverdachte 1] met [verdachte] van plek geruild. (15)
[verdachte]
heeft op 20 september 2022 bij de politie en ter terechtzitting van 17 mei 2023 het
volgende verklaard:
  • [slachtoffer 1] was op 6 december 2020 met [slachtoffer 2] bij [verdachte] thuis. (2)
  • [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren daar ook. (2, 4)
  • Zij waren op [verdachte] ’s slaapkamer. (3)
  • [verdachte] kende [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet. (4)
  • [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn op een gegeven moment samen naar beneden gegaan en toen zijn zij ineens weggegaan. (18)
De rechtbank acht de verklaringen van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] betrouwbaar.
De verklaringen van aangeefsters zijn in hoofdlijnen consistent en gedetailleerd wat betreft hetgeen verdachte is ten laste gelegd. Bovendien zijn hun verklaringen authentiek. Zo beschrijft [slachtoffer 1] niet alleen wat haar feitelijk is overkomen, maar ook wat dat op dat moment met haar deed (bijvoorbeeld dat ze bevroor en in shock was). Dat geldt ook voor [slachtoffer 2] . Aan de betrouwbaarheid draagt ook bij de omstandigheid dat [slachtoffer 1] zich al op
9 december 2020 (drie dagen na de bewuste avond) bij de politie heeft gemeld en in een informatief gesprek heeft verteld wat haar is overkomen. Bovendien vinden de voor de bewezenverklaring te bezigen verklaringen van aangeefsters op relevante onderdelen – ook waar die niet direct zien op het tenlastegelegde, maar op de door aangeefsters geschetste context daarvan – verankering in elkaars verklaring, in de verklaring van [medeverdachte 1] , maar ook in de verklaring van [verdachte] zelf. Dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tijdens het informatief gesprek niet helemaal overeenkomen met hun verklaring tijdens de aangifte, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van wat zij hebben verklaard. Het informatief gesprek heeft een ander karakter dan het aangiftegesprek. In de aangifte wordt namelijk veel gedetailleerder gevraagd naar wat er is gebeurd en wordt daarvan ook uitgebreider verslag gelegd door de politie. Op hoofdlijnen zijn de verklaringen consistent gebleven.
Dat er vervolgens inconsistenties en tegenstrijdigheden te vinden zijn tussen de verklaringen afgelegd bij de politie en de verklaring afgelegd door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris doet naar het oordeel van de rechtbank niets af aan de betrouwbaarheid van de eerder afgelegde verklaringen. Verschillen tussen verklaringen kunnen immers worden veroorzaakt door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop. Ook het reeds volgen van therapie en het verwerkt hebben van de gebeurtenissen – zoals door [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris is verklaard – kan daarbij een rol hebben gespeeld. Dit betekent niet dat de betrouwbaarheid van de verklaringen daardoor volledig is aangetast, maar het is wel een aspect dat onduidelijkheden en verschillen op detailniveau kan verklaren. Daar komt bij dat uit het dossier geen enkele aanwijzing volgt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun verhaal hebben verzonnen.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging op dit punt.
5.3.2
Het bewijsminimum
De rechtbank heeft hiervoor reeds uiteen gezet dat de voor de bewijsbeslissing te bezigen verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn. Verdachte heeft de hem verweten gedragingen onder feit 1 en feit 2 steeds stellig ontkend. De vraag die de rechtbank, gelet op het hiervoor onder 4.3 geschetste kader, dient te beantwoorden is of de verklaringen van aangeefsters, gelet op het bewijsminimum (in zedenzaken), ook voldoende is ingebed in een concrete context die bovendien bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
Op grond van de hiervoor onder 5.3.1 genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de voor de tenlasteleggingen relevante onderdelen kwantitatief en kwalitatief in voldoende mate worden ondersteund door elkaars verklaring, maar ook door de verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] zelf. Zo hebben zij beiden verklaard over het samenzijn met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de kamer van [verdachte] . [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat seksuele handelingen op de kamer hebben plaatsgevonden met [slachtoffer 1] en ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] .
Daarnaast wordt de verklaring van [slachtoffer 2] nog ondersteund door getuige [getuige] . Zij heeft verklaard dat zij ten tijde van het tenlastegelegde als sociaal pedagogisch hulpverlener dan wel groepsleiding werkzaam was bij de Vloeddijk van Vitree in Kampen. [slachtoffer 2] verbleef daar op dat moment. Op 6 december 2020 was [slachtoffer 2] om 22.00 uur nog niet aanwezig op de groep, reden waarom [getuige] [slachtoffer 2] rond dat tijdstip gebeld heeft die avond. [slachtoffer 2] heeft toen direct verteld dat [slachtoffer 1] bijna was verkracht. Toen [slachtoffer 2] terug was op de groep heeft [getuige] [slachtoffer 2] meegenomen naar kantoor voor een gesprek. [slachtoffer 2] vertelde toen dat zij met drie vrienden was en dat het eerst gezellig was. Daarna wilden deze jongens seks met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , waarop zij ‘nee’ hadden gezegd. De jongens kregen hun penis niet stijf, waarop [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn gaan roken en vervolgens naar het station zijn gegaan. [slachtoffer 2] vertelde dat zij door de jongens was aangeraakt en dat ze bij [slachtoffer 1] verder waren gegaan dan bij haar.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat sprake zou zijn van onvoldoende steunbewijs.
- [medeverdachte 2]
[slachtoffer 2] heeft tijdens het informatieve gesprek bij de politie niets gezegd over seksuele handelingen die [medeverdachte 2] bij haar zou hebben verricht. Dat gesprek heeft zo’n twee weken na de bewuste avond plaatsgevonden. Pas op 19 juli 2022 heeft [slachtoffer 2] in haar aangifte verklaard dat ook [medeverdachte 2] haar zou hebben betast. [medeverdachte 2] heeft dit consequent ontkend. Door [slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [verdachte] is hier ook niet over verklaard. Bij deze stand van zaken vindt de verklaring van [slachtoffer 2] wat [medeverdachte 2] betreft geen bevestiging in ander bewijsmateriaal, zodat de rechtbank [medeverdachte 2] zal vrijspreken. Gelet hierop zal de rechtbank bij de verdere bespreking van feit 2 [medeverdachte 2] ook niet meer benoemen.
5.3.3
De beantwoording van de bewijsvraag
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 5.3.1 en 5.3.2 aan verklaringen heeft uiteengezet, stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] en [verdachte] het lichaam van [slachtoffer 1] seksueel zijn binnengedrongen en dat [slachtoffer 2] is betast aan haar borsten en tussen haar benen door [medeverdachte 1] en [verdachte] .
5.3.3.1 De dwang onder feit 1
De vraag die de rechtbank ten aanzien van [slachtoffer 1] moet beantwoorden is of de seksuele handelingen onder dwang zijn verricht. Van dwang in de zin van artikel 242 Sr is sprake wanneer de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen haar wil verricht of heeft ondergaan. Doorslaggevend bij die vraag is of het slachtoffer heeft gedaan of toegestaan wat zij zonder de dwang niet zou hebben gedaan of toegestaan. Hierbij gaat het om de totale bedreigende situatie die mede door de daad van de verdachte wordt geschapen. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat er sprake is geweest van geweld dan wel bedreiging met geweld, uitgeoefend door [verdachte] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] .
Blijft over de vraag of sprake is van dwang bestaande in (bedreiging met) andere feitelijkheden om aangeefster te bewegen tot het ondergaan van handelingen die onder meer hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Voor de beantwoording van de vraag of hieraan in dit geval is voldaan, is het volgende relevant.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de tenlastegelegde seksuele handelingen met [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] onder dwang hebben plaatsgevonden.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij samen met [verdachte] vrijwillige seks met [slachtoffer 1] heeft gehad.
[verdachte] en [medeverdachte 2] hebben ontkend seks met [slachtoffer 1] te hebben gehad.
De feitelijkheden hebben, blijkens de verklaringen van [slachtoffer 1] , bestaan uit de omstandigheden dat [medeverdachte 1] haar op enig moment op het bed heeft gezoend. Zij heeft tegen hem gezegd dat zij dat niet wilde en heeft hem weggeduwd. De rechtbank heeft op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting niet kunnen vaststellen dat [slachtoffer 1] vervolgens wel heeft ingestemd met de vergaande seksuele handelingen die daarna hebben plaatsgevonden. Op enig moment werd tegen [slachtoffer 1] gezegd dat zij haar broek moest uittrekken, omdat de jongens een mes hadden, terwijl alle drie de jongens ook hun broek lieten zakken. Vervolgens hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] gelijktijdig seks met haar gehad en stond [medeverdachte 2] er naast het bed met zijn broek uit naar te kijken. De jongens hadden de regie; zij bepaalden welke seksuele handelingen werden verricht, met wie en in welke positie. [slachtoffer 1] was omringd door drie jongens die hun broek uit en condooms om hadden gedaan. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij in shock was nadat zij op het bed werd geduwd en op het moment dat [verdachte] haar vaginaal penetreerde en zij gelijktijdig [medeverdachte 1] moest pijpen, dat zij om die reden verstijfde en zich verbaal en fysiek niet (meer) heeft verzet en de handelingen heeft ondergaan. Het enkele feit dat [slachtoffer 1] zich verbaal en fysiek niet meer heeft verzet, maakt naar het oordeel niet dat de seks daarom vrijwillig heeft plaatsgevonden. Dit geldt temeer nu [slachtoffer 1] reeds tegen [medeverdachte 1] had gezegd dat zij niet wilde dat hij haar zoende en zij hem heeft weggeduwd. Het laat zich moeilijk voorstellen dat zij vervolgens wel zou instemmen met het hebben van seks met niet alleen [medeverdachte 1] , maar ook met [verdachte] en [medeverdachte 2] en ook nog eens tegelijkertijd.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie dat zowel [verdachte] , als [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] heeft veroorzaakt dat [slachtoffer 1] de seksuele handelingen tegen haar wil heeft verricht en ondergaan en dat dus sprake is geweest van dwang.
5.3.3.2 Het ontuchtig karakter onder feit 2
De vraag die de rechtbank ten aanzien van [slachtoffer 2] dient te beantwoorden is of de seksuele handelingen als ontuchtig zijn aan te merken. De rechtbank stelt het volgende voorop. De wetgever heeft met artikel 247 Sr de seksuele integriteit van personen willen beschermen die, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Dit artikel beschermt deze jeugdige personen ook tegen verleiding die mede van henzelf kan uitgaan.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden het ontuchtig karakter kan ontbreken aan seksuele handelingen met een persoon beneden de zestien jaren. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben. De wetgever heeft bij de totstandkoming van art. 247 Sr in dit opzicht als maatstaf voor ogen gestaan of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard. (vgl. ECLI:NL:HR:2018:1884).
De rechtbank stelt allereerst vast dat er ten tijde van de seksuele handelingen met [slachtoffer 2] sprake was van een leeftijdsverschil van een klein jaar tussen haar (15 jaar) en [verdachte] (16 jaar) en van vier jaren tussen haar en [medeverdachte 1] (19 jaar). Naar het oordeel van de rechtbank is het verschil in leeftijd tussen een vijftienjarige en een zestienjarige in dit geval aan te merken als een gering leeftijdsverschil. Feitelijk is [verdachte] zo’n tien maanden ouder. Dat ligt anders voor het verschil in leeftijd tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] . Het verschil in leeftijd tussen een vijftienjarige en een negentienjarige is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een gering leeftijdsverschil op grond waarvan de seksuele integriteit van het slachtoffer geen bescherming (meer) zou behoeven. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een vijftienjarige zich in een levensfase bevindt (pubertijd) waarin de seksuele ontwikkeling nog volop gaande is, en een negentienjarige al een jongvolwassene is, die in het geval van [medeverdachte 1] ook al de nodige seksuele ervaring had.
Hoewel het verschil in leeftijd enkel tussen [slachtoffer 2] en [verdachte] als gering is aan te merken, is de rechtbank van oordeel dat de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden tussen [slachtoffer 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] allen een ontuchtig karakter hadden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking – los van het al dan niet geringe leeftijdsverschil – dat [slachtoffer 2] [verdachte] voor die bewuste avond helemaal niet kende. Er is geen sprake van een affectieve relatie met een van de jongens. Daar komt bij dat [slachtoffer 2] te kennen heeft gegeven dat de handelingen met de jongens niet vrijwillig hebben plaatsgevonden. Zij heeft verklaard dat zij ‘stop’ heeft gezegd tegen [medeverdachte 1] en [verdachte] op het moment dat zij haar begonnen te zoenen en te betastten, maar dat zij toch doorgingen. Gegeven die omstandigheden kunnen de seksuele handelingen die door [verdachte] – ook al was er geen groot leeftijdsverschil – en [medeverdachte 1] zijn verricht niet als algemeen sociaal-ethisch aanvaard worden gezien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ontuchtig karakter aan de feitelijke situatie in deze zaken niet is komen te ontvallen en dat zij daarmee de handelingen als ontuchtig aanmerkt.
5.3.3.3 Het medeplegen
De vraag die de rechtbank ten slotte nog dient te beantwoorden is of de delicten door [medeverdachte 1] en [verdachte] (feiten 1 en 2) en [medeverdachte 2] (feit 1) in nauwe en bewuste samenwerking zijn begaan.
- [slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt dat [verdachte] samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanwezig was in de slaapkamer van [verdachte] . Daarmee hebben zij allereerst tezamen een fysiek en numeriek overwicht veroorzaakt. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn ten tijde van het gebeuren de hele tijd samen in de slaapkamer gebleven. [slachtoffer 1] werd gezoend door [medeverdachte 1] en op dat moment werd [slachtoffer 2] gezoend en betast door [verdachte] . Op het moment dat [slachtoffer 2] de slaapkamer heeft verlaten om te gaan roken, richtten de drie jongens zich op [slachtoffer 1] . Zij moest haar broek uitdoen en werd op handen en knieën op het bed gepositioneerd. Alle drie de jongens deden hun broek en onderbroek naar beneden en waren met condooms in de weer. Op het moment dat [slachtoffer 1] door [verdachte] vaginaal werd gepenetreerd, moest zij [medeverdachte 1] pijpen. Op enig moment zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] van positie gewisseld, maar niet nadat door [medeverdachte 1] een discussie was beslecht met [medeverdachte 2] over wie [slachtoffer 1] eerst vaginaal mocht penetreren. [medeverdachte 2] heeft daarop zijn beurt afgewacht. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bewust en nauw hebben samengewerkt ten aanzien van [slachtoffer 1] , zodat medeplegen bewezen kan worden.
- [slachtoffer 2]
Dit ligt anders ten aanzien van [slachtoffer 2] . Uit hetgeen zich feitelijk heeft voorgedaan, zoals hiervoor reeds weergegeven, kan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden getrokken dat [medeverdachte 1] en [verdachte] bewust en nauw hebben samengewerkt tijdens het verrichten van de ontuchtige handelingen bij [slachtoffer 2] , zodat vrijspraak ten aanzien van het medeplegen moet volgen.
5.3.3.4 De conclusie
Al hetgeen hiervoor is overwogen, brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich samen aan verkrachting van [slachtoffer 1] en dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zich aan het plegen van ontucht met [slachtoffer 2] hebben schuldig gemaakt.

6.Feit 3

Het gaat bij dit feit om de seksuele handelingen die zijn gepleegd met [slachtoffer 3] .
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 3] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Daarnaast bevat het dossier voldoende ondersteunend bewijs voor haar aangifte van verkrachting, zodat feit 3 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het feit bepleit, omdat de verklaringen van [slachtoffer 3] onvoldoende betrouwbaar zijn. Indien de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 3] wel betrouwbaar acht, moet [verdachte] alsnog worden vrijgesproken van het feit, omdat er geen steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Daarnaast is er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Meer subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat er in dit geval evident geen sprake is van ontuchtige handelingen, zodat [verdachte] eveneens om die reden van feit 3 moet worden vrijgesproken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de verklaringen van [slachtoffer 3] voldoende betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Indien die vraag bevestigend kan worden beantwoord, dient de rechtbank te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer 3] voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Bij de vraag of de rechtbank op basis van voldoende wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging komt dat [verdachte] zich aan feit 3 heeft schuldig gemaakt, zullen aan de hand van de daarvoor relevante vastgestelde feiten, de dwang en het medeplegen besproken worden.
6.3.1
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 3]
De rechtbank geeft hierna allereerst de verklaring van [slachtoffer 3] weer. Daarna volgen de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
[slachtoffer 3]
heeft op 1 november 2021 een informatief gesprek zeden bij de politie gehad, waarna op 30 september 2022 haar aangifte is gevolgd. Op 31 maart 2023 is [slachtoffer 3] gehoord door de rechter-commissaris. Samengevat heeft [slachtoffer 3] op 1 november 2021 en 30 september 2022 over de feiten onder meer het volgende verklaard:
Zaterdag 24 oktober 2020
Op 24 oktober 2020 heeft de toen 14-jarige [slachtoffer 3] met [verdachte] en [medeverdachte 1] afgesproken. [medeverdachte 1] heeft haar in de middag opgehaald vanaf station Zwolle en zij zijn naar [verdachte] ’s woning aan de [woonplaats] gegaan. Naast [verdachte] was [medeverdachte 3] daar ook. Op enig moment begonnen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] [slachtoffer 3] over haar kleding heen aan te raken aan haar benen, billen, borsten en geslachtsdeel. Zij heeft toen aangegeven dat zij dit niet wilde en zij heeft dit meerdere keren gezegd. [medeverdachte 3] heeft vervolgens haar broek uitgetrokken. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben daarna afwisselend aan [slachtoffer 3] ’s borsten en billen gezeten. [slachtoffer 3] heeft aangegeven dat zij dit niet wilde en heeft [medeverdachte 3] van het bed getrapt. [verdachte] begon [slachtoffer 3] te zoenen en haar string ging uit. [medeverdachte 3] of [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 3] gevingerd. Daarna hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] de kamer verlaten en heeft [slachtoffer 3] seks met [verdachte] gehad. Zij heeft [verdachte] ook gepijpt. Daarna zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] teruggekomen. Op dat moment lag [slachtoffer 3] onder de dekens. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben de dekens van haar afgetrokken. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gingen zichzelf aftrekken en hebben [slachtoffer 3] daarna – elkaar afwisselend – vaginaal gepenetreerd. Zezeiden steeds tegen elkaar: ‘
Nu mag ik erin’. Ook heeft [slachtoffer 3] [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] gepijpt. Zij was verstijfd en wist niet wat zij moest doen. Zij heeft de jongens meerdere keren weggeduwd en meer dan vijf keer gezegd: ‘
Het doet pijn’, ‘
Ik wil stoppen’. De jongens gingen door. Alles was onveilig, zo verklaart [slachtoffer 3] . Hierna heeft [slachtoffer 3] nog seks met [verdachte] gehad onder de douche.
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij geen mogelijkheid had om weg te gaan. Zij heeft verklaard dat zij verstijfd was en niet meer zo goed door had wat er aan de hand was. Ook heeft zij verklaard dat zij wist dat zij niet veel kon beginnen tegen de jongens.
Hierna zijn [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [slachtoffer 3] naar de Boni gegaan en heeft [medeverdachte 1] drank gehaald. Daarna zijn zij weer terug naar [verdachte] ’s woning gegaan. [slachtoffer 3] heeft toen veel alcohol gedronken. Zij durfde daartegen geen nee te zeggen. Op een gegeven moment was [slachtoffer 3] alleen met [medeverdachte 3] en [verdachte] . Zij begonnen haar over haar kleding aan haar borsten en billen aan te raken en haar te vingeren. [slachtoffer 3] heeft toen gezegd: ‘
Kap daarmee’, ‘
Ik wil het niet’, ‘
Ik heb pijn’. Zij werd door beide jongens genegeerd. Zij heeft vervolgens met beide jongens seks gehad en heeft beide jongens gepijpt.
Zondag 25 oktober 2020
De volgende ochtend heeft [slachtoffer 3] gevraagd aan [medeverdachte 1] of zij langs kon komen. [slachtoffer 3] is toen in de ochtend weer naar Zwolle gegaan. [medeverdachte 1] heeft haar opgehaald van het station en weer naar de woning van [verdachte] gebracht. Zij heeft – om en om – met zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] seks gehad. [slachtoffer 3] heeft ook met [medeverdachte 1] gedoucht.
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij op de avond van 24 oktober 2020 dronken was en veel te laat thuis was gekomen. Zij wist niet hoe zij dat aan haar ouders moest uitleggen en haar ouders waren heel boos op haar. Zij heeft daarom op de ochtend van 25 oktober 2020 zo vroeg mogelijk tegen hen gezegd: ik ben weg. Omdat [medeverdachte 1] een soort van vertrouwenspersoon voor [slachtoffer 3] leek, is zij die ochtend opnieuw naar [medeverdachte 1] en [verdachte] toegegaan. Ten aanzien van de seks heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd dat zij geen seks met hem wilde, door ‘
Nee’ en ‘
Ik wil dit niet’ te zeggen, terwijl [medeverdachte 1] doorging met de seksuele handelingen.
[verdachte]
heeft op 12 december 2022 bij de politie het volgende verklaard. [medeverdachte 1] had [slachtoffer 3] bij hem thuis afgezet en ging vervolgens weg. [verdachte] heeft toen seks met [slachtoffer 3] gehad. Toen [verdachte] en [slachtoffer 3] klaar waren, kwamen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] binnen. Daarna is [slachtoffer 3] naar huis gegaan. [verdachte] heeft geen seks met [slachtoffer 3] gehad waar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] bij waren. Die nacht is [medeverdachte 1] bij [verdachte] blijven slapen. De volgende dag heeft [medeverdachte 1] [slachtoffer 3] opgehaald en naar de woning van [verdachte] gebracht. [verdachte] heeft toen seks met [slachtoffer 3] gehad in bed. [medeverdachte 1] zat toen op de bank. In de middag is [verdachte] naar zijn werk gegaan. Daarna heeft [medeverdachte 1] seks met [slachtoffer 3] gehad.
[medeverdachte 1]
heeft op 20 september 2022 bij de politie het volgende verklaard. In 2020 heeft [medeverdachte 1] meerdere keren seks gehad met [slachtoffer 3] . [medeverdachte 1] is een keer met [medeverdachte 3] naar de woning van [verdachte] gegaan. Daar lag [verdachte] in bed met [slachtoffer 3] en hadden zij seks met elkaar. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] stonden op de gang te luisteren, gingen vervolgens de kamer binnen en [verdachte] en [slachtoffer 3] ‘gingen gewoon door’.
In een weekend, op zaterdagochtend, heeft [medeverdachte 1] seks gehad met [slachtoffer 3] bij [verdachte] thuis. [medeverdachte 1] had die nacht bij [verdachte] geslapen. [slachtoffer 3] had om en om seks met [verdachte] en [medeverdachte 1] . Ook heeft zij [medeverdachte 1] en [verdachte] gepijpt. [verdachte] moest die dag om 16.00 uur werken. Toen heeft [medeverdachte 1] seks gehad met [slachtoffer 3] onder de douche en daarna hebben zij, toen zij de douche uit waren, nog een keer seks gehad. Die avond was er ‘drank in het spel’. [medeverdachte 1] was toen met [betrokkene] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [slachtoffer 3] bij [verdachte] thuis.
[medeverdachte 3]
heeft op 27 oktober 2022 bij de politie het volgende verklaard. [slachtoffer 3] kwam naar de woning van [verdachte] . Wij (de rechtbank begrijpt: in ieder geval [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [verdachte] ) waren daar aan het ‘chillen’. [medeverdachte 1] ging naar de winkel om drank te halen. Daarna waren alle aanwezigen ‘aan de drank’. [medeverdachte 3] heeft als eerste seks met [slachtoffer 3] gehad, nadat zij hem had gepijpt. Daarna heeft [slachtoffer 3] de andere jongens gepijpt en hebben zij seks met [slachtoffer 3] gehad. Er was aan haar gevraagd of zij dat wilde en zij heeft die vraag bevestigend beantwoord.
Het oordeel van de rechtbank over de betrouwbaarheid
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 3] betrouwbaar. [slachtoffer 3] heeft – ondanks het grote tijdsverloop tussen haar verklaringen bij de politie – consistent en gedetailleerd verklaard over de seks die zij met [verdachte] en de medeverdachten heeft gehad. Ook de verklaring van [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris komt op hoofdlijnen overeen met haar eerdere verklaringen. Daarnaast zijn de verklaringen van [slachtoffer 3] ook authentiek. [slachtoffer 3] heeft niet alleen verklaard wat er feitelijk is gebeurd, maar ook wat de gebeurtenissen op dat moment met haar deden, bijvoorbeeld dat zij verstijfd was en niet wist wat zij moest doen, zoals zij zelf verklaard: “
Ik was net 14 jaar oud, wat moest ik beginnen”. Wel zijn er nuanceverschillen tussen de verklaringen die [slachtoffer 3] heeft afgelegd, maar deze zijn niet dusdanig dat daarmee de verklaringen van [slachtoffer 3] ongeloofwaardig worden. Verschillen tussen verklaringen kunnen immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging op dit punt.
Bovendien vinden de verklaringen van [slachtoffer 3] op relevante onderdelen steun in de verklaringen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] . Deze verklaringen verschillen weliswaar van elkaar ten aanzien van de momenten waarop en met wie [slachtoffer 3] seks heeft gehad, maar uit de verklaringen blijkt dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] op 24 oktober 2020 seks met [slachtoffer 3] hebben gehad in de slaapkamer van [verdachte] . Ook blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] dat zij op 25 oktober 2020 seks met [slachtoffer 3] hebben gehad. Daarnaast komen de verklaringen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] op afzonderlijke onderdelen overeen met de verklaringen van [slachtoffer 3] , ook waar die niet direct zien op het tenlastegelegde, maar op de door [slachtoffer 3] geschetste context daarvan. Zo verklaart naast [slachtoffer 3] ook [medeverdachte 3] dat er (in de avond van 24 oktober 2020) door [medeverdachte 1] drank was gehaald, dat er drank werd gedronken door een groep jongens en [slachtoffer 3] in de woning van [verdachte] en dat er toen seks is geweest tussen (in ieder geval) [medeverdachte 3] en [slachtoffer 3] . Ook verklaren zowel [medeverdachte 3] als [slachtoffer 3] gelijk over bepaalde seksuele handelingen, namelijk dat [slachtoffer 3] [medeverdachte 3] , en ook anderen, heeft gepijpt. Zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] verklaart samen met [slachtoffer 3] dat [medeverdachte 1] , op de dag nadat [medeverdachte 1] [slachtoffer 3] van het station had opgehaald en er (in ieder geval) seks met [verdachte] is geweest, [slachtoffer 3] wederom heeft opgehaald van het station. [medeverdachte 1] en [verdachte] verklaren vervolgens beiden dat zij op deze dag seks hebben gehad met [slachtoffer 3] in de woning van [verdachte] . Ook verklaren zij beiden dat [verdachte] op die dag in de middag zijn woning verliet om te gaan werken, waarna [medeverdachte 1] (wederom) seks met [slachtoffer 3] heeft gehad. [medeverdachte 1] en [slachtoffer 3] verklaren tevens beiden dat zij (in ieder geval) samen hebben gedoucht.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 3] dus geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging op dit punt.
6.3.2
Het bewijsminimum
De rechtbank heeft hiervoor reeds uiteengezet dat voor de bewijsbeslissing te bezigen verklaringen van [slachtoffer 3] betrouwbaar zijn. [verdachte] heeft steeds stellig ontkend dat hij seks heeft gehad met [slachtoffer 3] tegen haar wil in en dat hij samen met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] seks met [slachtoffer 3] heeft gehad.
De vraag die de rechtbank, gelet op het hiervoor onder 4.3 geschetste kader, dient te beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer 3] , gelet op het bewijsminimum (in zedenzaken), ook voldoende is ingebed in een concrete context die bovendien bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
Op grond van de hiervoor onder 6.3.1 genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 3] wat betreft de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden kwantitatief en kwalitatief in voldoende mate worden ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , maar ook door de verklaring van [verdachte] zelf. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan het bewijsminimum is voldaan en verwerpt het verweer van de verdediging.
6.3.3
De beantwoording van de bewijsvraag
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 6.3.1 aan verklaringen uiteen heeft gezet, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] [slachtoffer 3] vaginaal en oraal hebben gepenetreerd en dat zij haar borsten, billen en benen hebben betast.
6.3.4
De dwang
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting te komen, moet worden vastgesteld dat [verdachte] [slachtoffer 3] door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld. De vraag die dan resteert, is of sprake is geweest van “andere feitelijkheden” waardoor [slachtoffer 3] is gedwongen tot het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen. Dit kan slechts aan de orde zijn indien [verdachte] door die feitelijkheden opzettelijk heeft veroorzaakt dat [slachtoffer 3] de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
Van een door feitelijkheid dwingen kan sprake zijn indien de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Of zulk een dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval (HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:494).
Ten aanzien van 24 oktober 2020
Op 24 oktober 2020 hebben er op een tweetal momenten seksuele handelingen plaatsgevonden met [slachtoffer 3] : eerst door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] en vervolgens – nadat er drank was gehaald – door [medeverdachte 3] en [verdachte] . [slachtoffer 3] heeft ten aanzien van deze beide momenten verklaard dat zij meerdere keren heeft aangegeven dat zij de seksuele handelingen niet wilde.
In haar aangifte heeft [slachtoffer 3] over het eerste moment verklaard: ‘
Op een gegeven moment heb ik mij over gegeven, want het waren allemaal sportschool jongens. Ze luisterden niet naar een “Nee”. Ik was net 14 jaar oud, wat moest ik beginnen.’. [slachtoffer 3] heeft aanvullend bij de rechter-commissaris over dit moment verklaard: ‘
Op een gegeven moment dacht ik, ik lig hier nu als meisje met drie jongens om mij heen. Wat ga ik beginnen. Ik heb het toen opgegeven met nee zeggen en stop en ik wil dit niet. Ik heb me overgegeven en gehoopt dat het zo snel mogelijk voorbij was.
.
Naar het oordeel van de rechtbank is er ten aanzien van het eerste moment sprake geweest van dwang.
Er was sprake van een groepsverband van drie jongens. Nadat de jongens de dekens van [slachtoffer 3] hadden afgetrokken, bepaalden zij welke seksuele handelingen er werden verricht. [slachtoffer 3] heeft geprobeerd de jongens tegen te werken en heeft geprobeerd zich fysiek te verzetten, door ze onder meer van zich af te duwen en [medeverdachte 3] van het bed af te trappen. Daarnaast heeft [slachtoffer 3] zich ook verbaal verzet. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben [slachtoffer 3] vaginaal gepenetreerd en [slachtoffer 3] heeft [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] gepijpt. Alle tekens van verzet werden genegeerd, terwijl [slachtoffer 3] zich redelijkerwijs, mede gelet op het aantal jongens, niet aan de handelingen heeft kunnen onttrekken. Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze en bovenstaande omstandigheden in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie dat zowel [verdachte] , als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] opzettelijk heeft veroorzaakt dat [slachtoffer 3] de ten laste gelegde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
Ook ten aanzien van het tweede moment heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat [slachtoffer 3] heeft ingestemd met de vergaande seksuele handelingen. [slachtoffer 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij na het eerste moment is meegegaan naar de Boni en bij de jongens is gebleven, omdat zij anders aan haar ouders moest uitleggen waarom zij eerder thuis was dan was afgesproken. [slachtoffer 3] had namelijk tegen haar ouders verteld dat zij bij een vriendin in Zwolle was. Daarnaast verklaart [slachtoffer 3] : ‘
Ik zat denk ik ook nog een beetje in de trance van, wat is er nou precies gebeurd. Ik had niet eens zo goed door dat het verkrachting was. Ik had altijd het gevoel dat verkrachting was: iemand die je de bosjes intrekt, en niet mensen die je gewoon kende.’. Tijdens haar aangifte heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij, nadat zij zich weer in de woning van [verdachte] bevond, alcohol kreeg aangeboden en dat zij hiertegen geen nee durfde te zeggen. Zij heeft ook verklaard: ‘
Ik weet nog dat ik me zwak begon te voelen. Ik werd dronken, slap en zwak. Ik was op dat moment alleen met [medeverdachte 3] en [verdachte].’. Ten aanzien van de seksuele handelingen heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij, terwijl [medeverdachte 3] en [verdachte] haar begonnen aan te raken over de kleding aan haar borsten en billen, heeft gezegd: ‘
Kap daarmee’, ‘
Ik wil het niet’, ‘
Ik heb pijn’. Ook heeft zij verklaard dat zij door beiden werd genegeerd en dat [medeverdachte 3] en [verdachte] toen seks met haar hebben gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank is er ook ten aanzien van het tweede moment sprake geweest van dwang. Dat zij – vrijwillig – bij de jongens is gebleven, doet hier niets aan af, nu [slachtoffer 3] daar een plausibele persoonlijke reden voor had en ook heeft verklaard dat zij niet precies doorhad wat er was gebeurd en in shock was, mede gelet op het feit dat zij nog niet veel seksuele ervaring had. Daarnaast was er ook ten aanzien van het tweede moment sprake van een groepsverband van twee jongens dat bepaalde welke seksuele handelingen er werden verricht. De tekens van verzet werden door [medeverdachte 3] en [verdachte] genegeerd, terwijl [slachtoffer 3] met hen beiden seks moest hebben. Deze en bovenstaande omstandigheden leiden, in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat [medeverdachte 3] en [verdachte] opzettelijk hebben veroorzaakt dat [slachtoffer 3] ook deze handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
In het licht van het voorgaande ziet de rechtbank tot slot – anders dan de verdediging – in het grote tijdsverloop tussen het informatieve gesprek en de aangifte geen aanknopingspunten om aan te kunnen nemen dat [slachtoffer 3] de gebeurtenissen kennelijk niet als gedwongen heeft ervaren. Dit geldt ook voor de stelling dat [slachtoffer 3] pas aangifte zou hebben gedaan nadat haar therapeut haar dit zou hebben aangeraden en nadat de politie druk op [slachtoffer 3] zou hebben uitgeoefend. Daarnaast geldt dit ook voor de stelling dat het uitkomen van seksfilmpjes de aanleiding zou zijn geweest voor [slachtoffer 3] om een informatief gesprek met de zedenrecherche aan te vragen. Het verweer van de verdediging op deze punten wordt verworpen.
Ten aanzien van 25 oktober 2020
De rechtbank komt ten aanzien van 25 oktober 2020 tot het oordeel dat er geen sprake is geweest van dwang.
Daartoe zijn ten eerste de verklaringen die [slachtoffer 3] over deze dag bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd redengevend. [slachtoffer 3] heeft bij de politie verklaard: ‘
We hebben eerst gepraat, over hoe hun avond nadat ik weg was gegaan, was verlopen. (…) Uiteindelijk is het weer uitgelopen op seks met hun alle twee. De seks was om en om.’ Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 3] verklaard: ‘
Ik heb het wel weer aangegeven[dat ik geen seks met [medeverdachte 1] wilde].
Niet zoals ik op de zaterdag deed met ‘Nee’ etc. Ik wist op een gegeven moment dat het geen zin had. Op de tweede dag heb ik alsnog ‘Nee’ gezegd, ‘Ik wil dit niet’.’ Op de vraag op welke wijze [slachtoffer 3] deze dag gedwongen werd om seks te hebben met [medeverdachte 1] , heeft [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris geantwoord: ‘
Weer door het doorgaan. Het maakte niet uit wat ik zei. Ik heb eigenlijk geen idee meer precies hoe hij dat deed, dat dwingen.’.
Hoewel [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris met zoveel woorden heeft gezegd dat zij de seksuele handelingen niet wilde, heeft de rechtbank gelet op wat zij heeft verklaard bij de politie en de rechter-commissaris twijfels of het [verdachte] en [medeverdachte 1] daadwerkelijk kenbaar was dat zij deze seksuele handelingen niet heeft gewild en of hun opzet daarop gericht was. Hierbij speelt mee dat het [slachtoffer 3] zelf is geweest die in de vroege ochtend van 25 oktober 2020 aan [medeverdachte 1] heeft gevraagd of zij die dag (weer) langs kon komen, terwijl er op 24 oktober 2020 op twee verschillende momenten (tegen haar wil) verregaande seksuele handelingen hadden plaatsgevonden.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat het weliswaar zo kan zijn geweest dat [slachtoffer 3] (een deel van) de handelingen, die op de tenlastelegging staan, niet heeft gewild en dat zij deze in haar beleving als tegen haar wil heeft ondergaan, maar dat ook niet kan worden uitgesloten dat het in dit geval voor [verdachte] en [medeverdachte 1] niet duidelijk is geweest dat deze handelingen tegen haar wil zijn geschied.
De rechtbank heeft daarom niet de overtuiging gekregen dat [verdachte] de voor verkrachting vereiste mate van dwang heeft uitgeoefend op 25 oktober 2020, zodat hij dient te worden vrijgesproken van verkrachting op deze datum.
6.3.5
Het medeplegen
De vraag die de rechtbank tot slot nog dient te beantwoorden, is of er ten aanzien van de delicten sprake is geweest van medeplegen. Daartoe dient beoordeeld te worden of de delicten door [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] (eerste moment op 24 oktober 2020) en door [verdachte] en [medeverdachte 3] (tweede moment op 24 oktober 2020) in nauwe en bewuste samenwerking zijn begaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit zowel ten aanzien van het eerste als ten aanzien van het tweede moment op 24 oktober 2020 het geval.
Tijdens het eerste moment waren [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] allen aanwezig in de kamer op het moment dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] [slachtoffer 3] begonnen aan te raken. Daarmee hebben zij allereerst tezamen een fysiek en numeriek overwicht veroorzaakt. [medeverdachte 3] begon haar te vingeren, [verdachte] begon haar te zoenen. Hierna hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] weliswaar de kamer verlaten, maar nadat [slachtoffer 3] seks heeft gehad met [verdachte] zijn zij teruggekomen. De dekens werden door de jongens van [slachtoffer 3] afgetrokken en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben [slachtoffer 3] gelijktijdig betast, waarna ze haar – elkaar afwisselend – vaginaal hebben gepenetreerd. Daarbij zeiden zij tegen elkaar: ‘
Nu mag ik erin’. [verdachte] stond op dat moment in de kamer en heeft niet verhinderd dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] de seksuele handelingen bij [slachtoffer 3] hebben verricht. Ook heeft [slachtoffer 3] [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] gepijpt. Deze feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de conclusie dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] .
Tijdens het tweede moment was [slachtoffer 3] met [medeverdachte 3] en [verdachte] in [verdachte] ’s kamer op het moment dat [medeverdachte 3] en [verdachte] haar begonnen aan te raken. Ook hiervoor geldt dat [medeverdachte 3] en [verdachte] tezamen een fysiek en numeriek overwicht hadden op [slachtoffer 3] . Na het gelijktijdig betasten van [slachtoffer 3] hebben zij haar gevingerd, waarna zij beide jongens heeft gepijpt en met beide jongens (afzonderlijk) seks heeft gehad. Zowel [medeverdachte 3] als [verdachte] hebben zich niet (op enig moment) hiervan gedistantieerd. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte 3] bewust en nauw hebben samengewerkt, zodat medeplegen kan worden bewezen.
6.3.6
De conclusie
Al hetgeen hiervoor is overwogen, brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zich samen aan verkrachting van [slachtoffer 3] schuldig hebben gemaakt op 24 oktober 2020.

7.Feit 4

Het onder feit 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsvrouw. De rechtbank zal de vrijspraak dan ook niet nader motiveren.

8.Feit 5

Onder dit feit gaat het om de seksuele handelingen die zijn gepleegd met [slachtoffer 5] .
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier voldoende ondersteunend bewijs voor [slachtoffer 5] aangifte van verkrachting biedt, zodat feit 5 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van [medeverdachte 3] , verdachte en [slachtoffer 5] is af te leiden dat verdachte seks heeft gehad met [slachtoffer 5] . Dit ontkent verdachte ook niet. Hij ontkent wel dat deze seks heeft plaatsgevonden samen met [medeverdachte 3] . De verdediging acht de verklaring van [medeverdachte 3] op dit punt niet geloofwaardig en schuift deze terzijde. Er is ook geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Evenmin kan uit de verklaring van [medeverdachte 3] worden afgeleid dat de seks onder dwang heeft plaatsgevonden, nu er absoluut geen signalen van verzet zijn geweest. De verdediging acht de verklaring van [slachtoffer 5] , gezien alle onwaarheden, verschillen op essentiële onderdelen, en strijdigheid met andere verklaringen en nadere onderzoeksbevindingen volstrekt onbetrouwbaar om als bewijs te kunnen dienen voor wat verdachte primair is ten laste gelegd. Indien de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 5] wel betrouwbaar acht, moet verdachte alsnog worden vrijgesproken van het feit, omdat er geen steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Meer subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat er evident geen sprake is van ontuchtige handelingen, zodat verdachte eveneens om die reden van het feit moet worden vrijgesproken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de verklaringen van [slachtoffer 5] voldoende betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Indien die vraag bevestigend kan worden beantwoord, dient de rechtbank te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer 5] voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Bij de vraag of de rechtbank op basis van voldoende wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging komt dat verdachte zich aan feit 5 heeft schuldig gemaakt, zullen aan de hand van de daarvoor relevante vastgestelde feiten, de dwang en het medeplegen besproken worden.
8.3.1
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 5] betrouwbaar. Haar verklaringen zijn in hoofdlijnen consistent en gedetailleerd wat betreft verdachte is ten laste gelegd. Bovendien vinden de voor de bewezenverklaring te bezigen verklaringen van [slachtoffer 5] op relevante onderdelen – ook waar die niet direct zien op het tenlastegelegde, maar ook op de door [slachtoffer 5] geschetste context daarvan – verankering in de verklaring van [medeverdachte 3] , maar ook in de verklaring van verdachte zelf. Dit blijkt onder meer uit het navolgende.
[slachtoffer 5]
heeft op 9 november 2022 in een informatief gesprek en op 22 november 2022 in haar verhoor als getuige bij de politie onder meer het volgende verklaard:
In de zomer van 2020 leerde ze [verdachte] kennen. Ze werd verliefd op hem en ze zagen elkaar vaker. In november 2020 had ze voor het eerst seks met [verdachte] . Dit was de eerste keer dat ze seks had met iemand. Ongeveer een maand later, in december 2020, heeft ze weer seks gehad met hem. In de week daarna belde [verdachte] [slachtoffer 5] op en vroeg of ze langs wilde komen, maar omdat [slachtoffer 5] met een vriendin in de stad was, zei ze dat het niet ging lukken. [verdachte] is aan blijven dringen en heeft [slachtoffer 5] op een gegeven moment opgehaald uit de stad en is samen met haar naar zijn huis gegaan. Ze gingen samen een film kijken. Toen begon [verdachte] haar te zoenen. Vervolgens hebben zij seks gehad met elkaar. Dit voelde voor haar nog goed. Op het moment dat [slachtoffer 5] zich vanuit ‘doggypositie’ daarna weer op haar rug draaide, zag zij ineens een andere jongen naakt in de kamer staan waar ze heel erg van schrok. Die jongen liep naar haar toe en zei dat hij [medeverdachte 3] heette. Hij betastte haar borsten en vagina. [slachtoffer 5] wist niet wat ze moest doen. [verdachte] begon hierop te lachen en betastte [slachtoffer 5] samen met [medeverdachte 3] . [slachtoffer 5] was in shock. [medeverdachte 3] vingerde haar en penetreerde haar vaginaal. [verdachte] drukte haar hoofd in de richting van zijn penis, zodat [slachtoffer 5] hem moest pijpen, terwijl ze niet wist hoe dit moest. [slachtoffer 5] heeft stop gezegd en gezegd dat ze het niet wilde, maar de jongens gingen toch door. Ze heeft het toen maar laten gebeuren. Op enig moment wisselden de jongens elkaar af; [verdachte] penetreerde [slachtoffer 5] vaginaal en zij moest [medeverdachte 3] pijpen. Ook heeft [verdachte] zijn penis een klein stukje in de anus van [slachtoffer 5] geduwd. [slachtoffer 5] zat toen in ‘doggy positie’. Het stopte uiteindelijk toen de jongens klaar waren gekomen. De vader van [slachtoffer 5] is een tijd later bij [verdachte] aan de deur gegaan.
Deze verklaringen van [slachtoffer 5] vinden steun in de volgende bewijsmiddelen.
[medeverdachte 3]
Op 19 januari 2023 heeft [medeverdachte 3] bij de politie een verklaring afgelegd over [slachtoffer 5] . Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
[slachtoffer 5] was een keer bij [verdachte] thuis. Daar heeft [medeverdachte 3] seks met haar gehad in de slaapkamer van [verdachte] . [verdachte] was daar ook bij. Ze hebben samen seks met [slachtoffer 5] gehad. [verdachte] had toen eerst seks met [slachtoffer 5] . Daar was [medeverdachte 3] bij. Ze pijpte [verdachte] en daarna heeft ze [medeverdachte 3] ook gepijpt. Daarna heeft [medeverdachte 3] seks met haar gehad, ook ‘doggystyle’. Volgens [medeverdachte 3] was dit allemaal op vrijwillige basis. Twee weken later stond de vader van [slachtoffer 5] bij [verdachte] voor de deur. De broer van [slachtoffer 5] had het tegen haar vader verteld en die vader kwam verhaal halen.
[verdachte]
heeft op 19 januari 2023 bij de politie onder meer het volgende verklaard:
Hij heeft zo’n twee of drie keer seks met [slachtoffer 5] gehad. De vader van [slachtoffer 5] is bij [verdachte] aan de deur geweest, omdat [verdachte] haar lastig zou vallen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 5] geloofwaardig en betrouwbaar zijn en bruikbaar voor het bewijs. [slachtoffer 5] heeft omschreven dat zij de seks met [verdachte] in eerste instantie nog fijn vond, maar dat voor haar het omslagpunt kwam op het moment dat zij [medeverdachte 3] naakt in de kamer zag staan. Zij heeft beschreven wat zij toen voelde, welke seksuele handelingen [verdachte] en [medeverdachte 3] bij haar hebben verricht en wat zij bij hen moest doen. Ook voor het feit dat zij ‘pas’ bijna twee jaren later naar de politie is gegaan, heeft zij op zichzelf een plausibele verklaring; immers is haar te kennen gegeven dat zij haar mond moest houden. Daarnaast zijn haar verklaringen ook verifieerbaar. Zo heeft [medeverdachte 3] ook verklaard dat hij samen met [verdachte] seks met [slachtoffer 5] heeft gehad en ook de standjes en handelingen komen overeen (doggystyle en pijpen). Ook het feit dat [slachtoffer 5] vader bij [verdachte] aan de deur is geweest, volgt niet alleen uit [slachtoffer 5] verklaring, maar ook uit die van [verdachte] en [medeverdachte 3] . Voorts weegt de rechtbank mee dat uit het dossier ook geen enkele aanwijzing volgt dat [slachtoffer 5] haar verhaal heeft verzonnen. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden voorkomen, deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar maakt. Verschillen tussen verklaringen kunnen immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging op dit punt.
8.3.2
Het bewijsminimum
De rechtbank heeft hiervoor reeds uiteen gezet dat de voor de bewijsbeslissing te bezigen verklaring van [slachtoffer 5] betrouwbaar is. Verdachte heeft steeds stellig ontkend dat hij seks heeft gehad met [slachtoffer 5] tegen haar wil in, alsmede dat hij samen met [medeverdachte 3] seks met [slachtoffer 5] heeft gehad.
De vraag die de rechtbank, gelet op het hiervoor onder 4.3 geschetste kader, dient te beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer 5] , gelet op het bewijsminimum (in zedenzaken), ook voldoende is ingebed in een concrete context die bovendien bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
Op grond van de hiervoor onder 8.3.1 genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 5] wat betreft de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden kwantitatief en kwalitatief in voldoende mate worden ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 3] , maar ook door de verklaring van [verdachte] zelf. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan het bewijsminimum is voldaan en verwerpt het verweer van de verdediging dienaangaande.
8.3.3
De beantwoording van de bewijsvraag
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 8.3.1 en 8.3.2 uiteen heeft gezet stelt de rechtbank vast dat [verdachte] [slachtoffer 5] zowel anaal als vaginaal heeft gepenetreerd en dat [slachtoffer 5] door [medeverdachte 3] ook vaginaal is gepenetreerd. Dit gebeurde zowel met de vingers als met de penis. Daarnaast heeft zij zowel [verdachte] als [medeverdachte 3] gepijpt en heeft [verdachte] haar vagina gelikt. Ook is zij door hen betast aan haar vagina en borsten.
8.3.3.1 De dwang onder het primair tenlastegelegde
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of deze seksuele handelingen onder dwang zijn verricht. Van dwang in de zin van artikel 242 Sr is sprake wanneer de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen haar wil verricht of heeft ondergaan. Doorslaggevend bij die vraag is of het slachtoffer heeft gedaan of toegestaan wat zij zonder de dwang niet zou hebben gedaan of toegestaan. Hierbij gaat het om de totale bedreigende situatie die mede door de daad van de verdachte wordt geschapen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat er sprake is geweest van geweld dan wel bedreiging met geweld, uitgeoefend door [verdachte] en/of [medeverdachte 3] .
Blijft over de vraag of sprake is van dwang bestaande in (bedreiging met) andere feitelijkheden om aangeefster te bewegen tot het ondergaan van handelingen die onder meer hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Voor de beantwoording van de vraag of hieraan in dit geval is voldaan, is het volgende relevant.
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat de tenlastegelegde seksuele handelingen met [verdachte] en [medeverdachte 3] onder dwang hebben plaatsgevonden.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij samen met [verdachte] vrijwillige seks met [slachtoffer 5] heeft gehad.
[verdachte] heeft verklaard dat hij vrijwillige seks met [slachtoffer 5] heeft gehad, maar dat [medeverdachte 3] daar niet bij aanwezig is geweest.
De feitelijkheden hebben, blijkens de verklaringen van [slachtoffer 5] , bestaan uit de omstandigheden dat zij zich ineens geconfronteerd zag met een voor haar volstrekt onbekende naakte jongen, terwijl zij op dat moment seks had met [verdachte] . Hierdoor heeft [verdachte] [slachtoffer 5] in een kwetsbare positie gebracht. Vervolgens heeft [medeverdachte 3] zich aan [slachtoffer 5] voorgesteld en heeft – samen met [verdachte] – vergaande seksuele handelingen met [slachtoffer 5] verricht, waarbij ook, zowel vaginaal, anaal als oraal met de penis en/of vingers, het lichaam van [slachtoffer 5] is binnengedrongen. Ook door beide jongens tegelijk. De rechtbank heeft op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting niet kunnen vaststellen dat [slachtoffer 5] heeft ingestemd met deze vergaande seksuele handelingen. De jongens hebben de regie; zij bepaalden welke seksuele handelingen werden verricht, met wie en in welke positie. Ondanks dat [slachtoffer 5] ‘stop’ heeft gezegd en heeft gezegd dit niet te willen, zijn beide jongens doorgegaan. Ze heeft het toen maar laten gebeuren. Het enkele feit dat [slachtoffer 5] zich verbaal en/of fysiek niet meer heeft verzet, maakt naar het oordeel niet dat de seks daarom vrijwillig heeft plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie dat zowel [verdachte] , als [medeverdachte 3] heeft veroorzaakt dat [slachtoffer 5] de seksuele handelingen tegen haar wil heeft verricht en ondergaan en dat dus sprake is geweest van dwang. Het feit dat [slachtoffer 5] na december 2020 vaker vrijwillig seks heeft gehad met [verdachte] doet daar niet aan af. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
8.3.3.3 Het medeplegen
De vraag die de rechtbank tot slot nog dient te beantwoorden is of het delict door [verdachte] en [medeverdachte 3] in nauwe en bewuste samenwerking is begaan. De rechtbank overweegt dat [verdachte] bij [slachtoffer 5] bleef aandringen om naar hem toe te komen en dat [medeverdachte 3] reeds aanwezig was in de kamer op het moment dat [verdachte] seks met [slachtoffer 5] had. Daarmee hebben zij allereerst tezamen een fysiek en numeriek overwicht veroorzaakt. Op het moment dat [medeverdachte 3] [slachtoffer 5] begint te betasten, lacht [verdachte] . [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn ten tijde van de seksuele handelingen steeds samen in de slaapkamer gebleven, terwijl zij op een gegeven moment gelijktijdig [slachtoffer 5] betastten. Ook hebben zij [slachtoffer 5] gelijktijdig gepenetreerd; op het moment dat [verdachte] haar vaginaal van achteren penetreerde, zat [medeverdachte 3] voor [slachtoffer 5] en werd hij door haar gepijpt, waarna de jongens van plek hebben gewisseld. Deze omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat het niet anders kan dan dat het een vooropgezet plan is geweest van [verdachte] en [medeverdachte 3] om samen seks met [slachtoffer 5] te hebben. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte 3] bewust en nauw hebben samengewerkt, zodat medeplegen kan worden bewezen.
8.3.3.4 De conclusie
Al hetgeen hiervoor is overwogen, brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] en [medeverdachte 3] zich samen aan verkrachting van [slachtoffer 5] hebben schuldig gemaakt.

9.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 6 december 2020 te Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen door een andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen in groepsverband,
- aan te geven een mes te hebben en
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het in haar vagina en mond brengen van hun penissen;
2
hij op 6 december 2020 te Zwolle met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het aanraken/betasten van en wrijven over haar borsten en tussen haar benen;
3 primair
hij op 24 oktober 2020 te Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen (telkens) door een andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen in groepsverband en
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten
- het in haar vagina en/of mond brengen van zijn/hun penis(sen) en/of
- betasten van haar borsten, billen en/of benen;
5
hij in de maand december 2020 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander door een andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen met een mededader en
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 5] , te weten
- het in haar vagina, mond en/of anus brengen van hun penissen,
- het in haar vagina brengen van vingers,
- het betasten van haar vagina en borsten.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

10.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 242 en 247 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, feit 3 primair en feit 5
telkens het misdrijf: medeplegen van verkrachting;
feit 2
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;

11.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

12.De op te leggen straf of maatregel

12.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twintig maanden met aftrek van de tijd die reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van artikel 38v Sr wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] , voor de duur van vijf jaren, waarbij voor elke overtreding van het contactverbod een week hechtenis dient te worden toegepast met een maximum van zes maanden.
12.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie geëiste straf niet aansluit bij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Verdachte is in de tussentijd niet meer in de fout gegaan. Het betreffen oude feiten, helemaal gelet op het feit dat verdachte nog minderjarig was. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het feit dat er een verschuiving plaatsvindt binnen de sociaal-ethische norm/cultuur; daar waar voorheen seks voornamelijk plaatsvond binnen een relatie, is het tegenwoordig normaal dat jongeren experimenteren met elkaar. Dit alles heeft ook een impact op de seksuele ontwikkeling van verdachte.
12.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer 1] , samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan verkrachting van [slachtoffer 3] , samen met [medeverdachte 3] aan verkrachting van [slachtoffer 5] en aan het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] .
De verdachte heeft daarbij alleen aan zichzelf en zijn eigen lust gedacht. Hij heeft geen enkel respect getoond voor het (seksuele) zelfbeschikkingsrecht van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] . Door zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, die zich op dat moment, mede gelet op hun sociale achtergrond en leeftijd, toch al in een kwetsbare positie bevonden. Dit soort feiten brengen, juist aan minderjarigen die nog aan het begin van hun seksuele ontwikkeling staan, schade toe. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen en uit de civiele vorderingen blijkt hoe ingrijpend de gevolgen voor hen zijn geweest. Door zijn ontkennende houding gaat verdachte iedere verantwoordelijkheid voor zijn daden uit de weg. Om de gevolgen van zijn daden heeft hij zich in het geheel niet bekreund. Dit rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank betrekt bij de straftoemeting dat verdachte blijkens zijn strafblad van
20 april 2023 eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten.
Daarnaast is over verdachte door drs. J. Husmann, GZ-psycholoog, op 10 december 2022 een pro Justitia rapportage opgemaakt. Uit die rapportage komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische stress-stoornis en wordt een ouder-kind-relatieprobleem vastgesteld. Dit was hoogstwaarschijnlijk ook aanwezig ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. Ingeschat wordt dat de geconstateerde stoornis niet heeft doorgewerkt in de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten. Op basis van de invloed van de stoornissen in verdachtes sociaal-emotionele ontwikkeling wordt geadviseerd om verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten. De kans op seksuele recidive wordt als matig ingeschat en de kans op niet-seksuele recidive wordt als laag ingeschat. Geadviseerd wordt verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen. Op basis van de gebleken problematiek – ook al hangt die niet samen met de ten laste gelegde feiten – is het van duidelijke meerwaarde voor de ontwikkeling van verdachte om door middel van behandeling bij een GGZ-instelling aandacht te besteden aan zijn sociaal-emotioneel functioneren en dan met name zijn geneigdheid om zichzelf wat te verliezen in loyaliteit naar een ander (en het vervolgens zich terugtrekken uit contact). Verder zal verdachte gebaat zijn bij ondersteuning in het verwerken van opgelopen trauma, door middel van traumatherapie, zoals bijvoorbeeld EMDR. Verder is van belang om zijn copingvaardigheden uit te breiden en te verbeteren. Ook kan helpend zijn om verdachte te leren omgaan met de gebleken informatieverwerkingsproblemen. De relatie met zijn moeder, waarin sprake is gebleken van parentificatie en verstrengeling, dient meegenomen te worden in de behandeling. Dit behandeladvies wordt door de psycholoog geadviseerd los van de vermindering van recidiverisico, en zal in vrijwillig kader moeten plaatsvinden.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 6 maart 2023. Uit dat rapport komt naar voren dat verdachte een gekwetste jongen is die de neiging heeft tot externaliseren. Daarnaast is hij argwanend. De Raad onderschrijft het advies van de psycholoog met betrekking tot het gedrag van verdachte en de behandeling bij een GGZ-instelling. Geadviseerd wordt om aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen waarvan de duur overeenkomt met het voorarrest en aan hem een taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf. Daarnaast wordt geadviseerd aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van twee jaren op te leggen waar een meldplicht bij de jeugdreclassering en het meewerken aan andere noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties als bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Strafmodaliteit en strafmaat
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht vastgestelde oriëntatiepunten voor jeugd als uitgangspunt genomen. Daar wordt als uitgangspunt voor een verkrachting bij een slachtoffer jonger dan 16 jaren zes maanden jeugddetentie genoemd. Voor het plegen van ontuchtige handelingen bij iemand jonger dan zestien jaren wordt 120 uren taakstraf dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie als uitgangspunt genoemd.
Conclusie
Al het voorgaande afwegende en de omstandigheid dat de feiten geruime tijd geleden (2020) hebben plaatsgevonden toen verdachte 16 jaar oud was, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van vijftien maanden moet worden opgelegd. Om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich nogmaals aan het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken en omdat het in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als persoon, zal de rechtbank van die jeugddetentie een gedeelte van zeven maanden voorwaardelijk doen zijn met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden als door de Raad geadviseerd. Omdat de rechtbank het tevens van belang acht dat verdachte op geen enkele wijze nog contact heeft met de slachtoffers in deze zaak, zal de rechtbank tevens een contactverbod opleggen.

13.De schade van benadeelden

13.1
De vordering van de benadeelde partijen
Na te noemen personen hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding tot na te noemen totaalbedragen.
- [slachtoffer 1]
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 10.000,-- gevorderd.
- [slachtoffer 2]
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,-- gevorderd.
- [slachtoffer 3]
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 15.000,-- gevorderd.
- [slachtoffer 4]
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- ziektekosten € 385,00
- reiskosten € 41,60
- studievertraging PM
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 6.000,-- gevorderd.
13.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hoofdelijk kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. [slachtoffer 4] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering in verband met de gevorderde vrijspraak van het schadeveroorzakende feit.
13.3
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering in verband met de bepleitte vrijspraak van het schadeveroorzakende feit.
Subsidiair heeft de verdediging het volgende bepleit.
- Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de verdediging aangevoerd dat het toe te wijzen schadebedrag aanzienlijk gematigd dient te worden, nu de zaak van [slachtoffer 1] niet onder letselcategorie 4 valt.
- Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de verdediging aangevoerd dat de zaak van [slachtoffer 2] niet onder de omschrijving van letselcategorie 1 valt, zodat de vordering aanzienlijk gematigd dient te worden.
- Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen dan wel aanzienlijk moet worden gematigd. De vordering is onvoldoende onderbouwd om te kunnen worden toegewezen, nu niet kan worden vastgesteld voor welk deel van de gestelde schade verdachte aansprakelijk zou moeten zijn. Het in de gelegenheid stellen van [slachtoffer 3] om de vordering alsnog nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden verzoekt de verdediging meer subsidiair om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel in aanzienlijke mate te matigen.
- Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering van [slachtoffer 4] heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering aanzienlijk gematigd dient te worden, nu de zaak waarnaar wordt verwezen ter onderbouwing van de vordering geenszins lijkt op de zaak van [slachtoffer 4] .
Wat betreft het materiële deel van de vordering heeft de verdediging ten aanzien van de schadepost ‘eigen risico 2022’ aangevoerd dat het causale verband tussen de psychologische zorg bij de GGZ in 2022 onvoldoende is onderbouwd, zodat deze schadepost moet worden afgewezen. Ten aanzien van de schadepost ‘reiskosten’ heeft de verdediging primair verzocht om afwijzing. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de reiskosten te beperken tot het vergoeden van een afspraak bij de psycholoog en twee EMDR-behandelingen. De verdediging heeft tot slot verzocht de schadepost ‘toekomstige studievertraging’ af te wijzen, nu tot nu toe in het geheel niet is gebleken van opgelopen studievertraging. Mocht [slachtoffer 4] in de toekomst wel studievertraging oplopen dan ontbreekt het causale verband.
13.4
Het oordeel van de rechtbank
- [slachtoffer 4]
De vordering heeft betrekking op het onder feit 4 ten laste gelegde. Omdat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank [slachtoffer 4] op de voet van artikel 361, tweede lid Sv niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
- [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen, gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, en bovendien in aanmerking genomen dat de aard en de ernst van de normschending en de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelden in dit geval zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van het handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelden is gemaakt, een en ander zoals naar voren komt in de bewijsoverweging en de strafmaatoverweging.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade hebben geleden als hiervoor bedoeld. De rechtbank stelt de immateriële schade van [slachtoffer 1] (destijds 16 jaar) op basis van de feiten, de normschending en de onderbouwing van haar vordering naar billijkheid vast op € 5.000,--. De immateriële schade van [slachtoffer 3] (destijds 14 jaar) stelt de rechtbank op basis van de feiten, de normschending en de onderbouwing van haar vordering naar billijkheid vast op € 9.000,--.
[slachtoffer 2] grondt haar vordering tot schadevergoeding op de aantasting van haar persoon op andere wijze. Hier meent de rechtbank dat de aard en de ernst van de normschending niet zodanig is dat nadelige gevolgen en schade voor het slachtoffer voor de hand liggen. De aantasting in de persoon op andere wijze dient daarom voor een toewijzing van schadevergoeding te zijn onderbouwd. De rechtbank ziet in de onderbouwing van de vordering van [slachtoffer 2] aanleiding om de immateriële schade van [slachtoffer 2] naar billijkheid vast te stellen op € 500,--.
Verdachte is tot vergoeding van genoemde schade gehouden zodat de vorderingen tot de genoemde bedragen zullen worden toegewezen. Voor het overige zal de rechtbank de vorderingen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] tot vergoeding van immateriële schade afwijzen.
Verdachte is voor de schade van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is. Nu in de zaak van [slachtoffer 2] het medeplegen niet bewezen wordt verklaard, zal de rechtbank ten aanzien van de civiele vordering van [slachtoffer 2] niet bepalen dat verdachte voor haar schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is.
13.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd telkens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 1 ( [slachtoffer 1] ), 2 ( [slachtoffer 2] ) en 3 ( [slachtoffer 3] ) is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting telkens worden aangevuld met een dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

14.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 57, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg Sr.

15.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feiten

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, feit 3 primair en feit 5
telkens het misdrijf: medeplegen van verkrachting;
feit 2
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte van
7 (zeven) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, afdeling jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan andere door Jeugdbescherming Overijssel noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties zoals Accare of een soortgelijke instelling, die gedurende de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht om de kans op herhaling te verkleinen;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 5] 2004, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2005, [slachtoffer 3] , geboren op
[geboortedatum 3] 2006 en L. [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum 4] 2005, zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- draagt aan Jeugdbescherming Overijssel, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 4] (feit 4): in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de na te noemen benadeelde partijen van na te noemen bedragen:
-
aan [slachtoffer 1] (feit 1)
- € 5.000,00 (immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
6 december 2020, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- aan [slachtoffer 2] (feit 2)
- € 500,00( immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
6 december 2020;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
-
aan [slachtoffer 3] (feit 3)
- € 9.000,00 (immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
24 oktober 2020, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
schadevergoedingsmaatregel
- legt ten aanzien van de na te noemen vorderingen de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van na te noemen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf na te noemen datum, ten behoeve van de betreffende benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van na te noemen aantal dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- aan [slachtoffer 1] (feit 1)
- € 5.000,00 ( immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
6 december 2020;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan);
- aan [slachtoffer 2] (feit 2)
- € 500,00 ( immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
6 december 2020;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast;
-
aan [slachtoffer 3] (feit 3)
- € 9.000,00 (immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
24 oktober 2020;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan);
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van vorenbedoelde bedragen daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van na te noemen benadeelde partijen af voor het overige deel af;
- [slachtoffer 1] (€ 5.000,00);
- [slachtoffer 2] (€ 2.000,00);
- [slachtoffer 3] (€ 6.000,00).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J. de Ruiter, kinderrechter en mr. L.M.B. Soppe, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023.
Buiten staat
Mr. Meijer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.