In deze zaak heeft eiser, een beveiligingsbedrijf, op 12 augustus 2020 toestemming gevraagd aan de korpschef van politie om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. De korpschef heeft deze toestemming geweigerd op 11 februari 2021, omdat eiser niet voldeed aan de vereiste betrouwbaarheid. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd op 24 juni 2021 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank Overijssel. Tijdens de zitting op 30 november 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr), in overweging genomen. De rechtbank oordeelt dat de korpschef terecht heeft geweigerd de toestemming te verlenen, omdat eiser recentelijk was veroordeeld tot een taakstraf wegens het medeplegen van een opzettelijke schending van een wettelijke geheimhoudingsplicht. De rechtbank benadrukt dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen worden gesteld op het gebied van betrouwbaarheid en integriteit. Eiser heeft aangevoerd dat de korpschef de feiten uit het politiedossier onjuist heeft beoordeeld en dat de gevolgen van de weigering onevenredig zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de korpschef in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen en dat er geen aanleiding was om van de beleidsregels af te wijken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de weigering van de toestemming.