ECLI:NL:RBOVE:2022:1397

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
08/960021-19 en 08/960031-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie met oogmerk op drugshandel en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 april 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van Opiumwetmisdrijven en witwassen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, leiding heeft gegeven aan een organisatie die zich bezighield met de smokkel van verdovende middelen, waaronder cocaïne en MDMA. De organisatie maakte gebruik van een gestructureerde aanpak, waarbij verschillende fictieve bedrijven werden opgericht om de illegale activiteiten te faciliteren. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als leidinggevende binnen deze organisatie benadrukt, evenals zijn betrokkenheid bij het vervoer van contante gelden en de coördinatie van de invoer van verdovende middelen. De rechtbank heeft ook de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/960021-19 en 08/960031-19 (P)
Datum vonnis: 26 april 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1981 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 februari 2022, 7 maart 2022, 8 maart 2022 en 13 april 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
M.R.A. van IJzendoorn en mr. N. Huisman en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M. Kuyp, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking in de zaak met parketnummer 08/960021-19 (
onderzoek 26Eufaula)komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 16 februari 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:leiding heeft gegeven aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van Opiumwetmisdrijven en het (telkens) voorbereiden en/of bevorderen van die misdrijven;
feit 2:leiding heeft gegeven aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, te weten witwassen;
feit 3: samen met één of meer anderen 169 kilogram cocaïne binnen Nederlands grondgebied heeft gebracht.
De verdenking in de zaak met parketnummer 08/960031-19 (
onderzoek 26Toppenisch)komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:50.000 XTC-pillen (met een totaal gewicht van ruim 18 kilogram) en 510 gram MDMA kristallen voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
In de zaak met parketnummer 08/960021-19 (onderzoek 26Eufaula)
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari
2015, te Steenbergen en/of Zwanenburg en/of Breda, alhans (elders) in
Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of één
of meer andere perso(o)n(en), behoorden,
welke organisatie het oogmerk had
het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid
en/of 10a eerste lid, te weten
- het (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van
één of meer hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval
(telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en/of
- het (telkens) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of
verkopen en/of, afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig
hebben en/of vervaardigen van hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, zijnde
cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I en/of
- het (telkens) voorbereiden en/of bevorderen van feiten als bedoeld in

artikel 2 juncto artikel 10 vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet

terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft
vervuld
en/of
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 mei 2020, te
Steenbergen en/of Zwanenburg en/of Breda, althans (elders) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een
organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of één
of meer andere perso(o)n(en), behoorden,
welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
artikel 10, vierde en vijfde lid en/of 10a eerste lid, te weten
-
- het (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van
één of meer hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en heroïne
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval
(telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en/of
- het (telkens) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of
verkopen en/of, afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig
hebben en/of vervaardigen van hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, zijnde
cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I en/of
- het (telkens) voorbereiden en/of bevorderen van feiten als bedoeld in
artikel 2 juncto artikel 10 vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet;
terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft
vervuld;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 26 mei 2020, te Steenbergen en/of Zwanenburg en/of Breda, althans (elders) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door
een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte
en/of zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en), behoorden, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- witwassen.
terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft
vervuld;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 9 augustus 2015 te
Amsterdam, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 169 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, art 2 ahf/ond A Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 10 lid 5 Opiumwet.
In de zaak met parketnummer 08/960031-19 (onderzoek 26Toppenisch)
hij op of omstreeks 11 december 2019 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/o vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad, (circa) 18.630 gram (een hoeveelheid van (circa) 50.000 XTC-tabletten) en/of
(circa) 510 gram brokken/kristallen, van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1] en bespreking van de bewijsverweren
4.1
Leeswijzer
De rechtbank zal ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis de bewijsoverwegingen als volgt indelen.
26Eufaula
Allereerst zal de rechtbank de aanleiding en het verloop van het onderzoek 26Eufaula uiteenzetten. Vervolgens zullen de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging ten aanzien van de in dit onderzoek ten laste gelegde feiten (kort) worden weergegeven. Daarna zal de rechtbank in haar bewijsoverweging een paragraaf wijden aan de identificatie van de in dit onderzoek gedagvaarde verdachten. In deze paragraaf zal de rechtbank een oordeel geven of en welke bijnamen/schermnamen (onder meer uit de kinderserie Sesamstraat) te koppelen zijn aan een bepaalde verdachte. In de daarop volgende paragraaf zal de rechtbank de criminele organisatie en haar oogmerken bespreken. Tot slot zal de rechtbank per feit een oordeel geven of er al dan niet voldoende wettig en overtuigend bewijs is om voor verdachte tot een bewezenverklaring te komen van de ten laste gelegde feiten en op welke periode die bewezenverklaring ziet. In het geval van een bewezenverklaring zullen de bewijsmiddelen worden opgenomen in de voetnoten.
26Toppenisch
Nadat de rechtbank haar bewijsoverwegingen in het onderzoek 26Eufaula uiteen heeft gezet, zullen de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging ten aanzien van het onderzoek 26Toppenisch worden besproken. Daarna zal de rechtbank in haar bewijsoverweging oordelen of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen van het aan verdachte ten laste gelegde. In het geval van een bewezenverklaring zullen de bewijsmiddelen worden opgenomen in de voetnoten.
4.2
Beschrijving onderzoeken
Onderzoek 26Eufaula
In het onderzoek 26Eufaula wordt verdachte verweten dat hij leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie, met als oogmerken het binnen Nederlands grondgebied brengen van verdovende middelen en witwassen. Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij tezamen en in vereniging met anderen 169 kilogram cocaïne binnen het Nederlands grondgebied heeft gebracht.
Onderzoek 26Toppenisch
In het onderzoek 26Toppenisch wordt verdachte verweten dat hij 50.000 XTC-pillen (met een totaal gewicht van ruim 18 kilogram) en 510 gram MDMA kristallen voorhanden heeft gehad.
26EUFAULA
4.3
Aanleiding (en verloop) onderzoek 26Eufaula
In november 2017 kwam een melding binnen bij de Financial Intelligence Unit (hierna: FIU) afkomstig van de ING-bank over een aantal ongebruikelijke transacties. Deze meldingen zagen op medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en de bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] BV. Op 13 maart 2018 werd [medeverdachte 1] aangehouden in het onderzoek 26Ephraim op verdenking van witwassen. Op 10 december 2018 is hij door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Overijssel veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren voor witwassen. In het onderzoek 26Ephraim zijn meerdere verdachten en getuigen gehoord. Daarnaast hebben door het gehele land doorzoekingen plaatsgevonden, waaronder op de adressen [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] . De [adres 2] betrof de verblijfplaats van [medeverdachte 1] . Hier zijn ruim € 90.000,-- aan contant geld, aantekeningen, telefoons en USB-sticks aangetroffen. De [adres 3] is het woonadres van één van de zussen van [medeverdachte 1] . Hier zijn eveneens aantekeningen aangetroffen. De [adres 4] is het woonadres van medeverdachte [medeverdachte 2] . Hier zijn € 30.000,-- aan contant geld, aantekeningen en telefoons aangetroffen. Op basis van de bij de doorzoekingen aangetroffen aantekeningen en de verhoren in het onderzoek 26Ephraim is een verdenking ontstaan dat sprake is van een criminele organisatie met – kort gezegd – als oogmerk het binnen het Nederlands grondgebied brengen van verdovende middelen, alsmede witwassen.
Op basis van de inhoud van zogeheten [bedrijf 6] -berichten is de verdenking ontstaan dat [medeverdachte 1] een leidinggevende rol had binnen het criminele samenwerkingsverband net als zijn medeverdachten [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Samen zouden zij een driemanschap vormen en andere leden van het – bedrijfsmatig ingerichte – criminele samenwerkingsverband aansturen, met het oog op het plegen van Opiumwetmisdrijven en het witwassen van de daaruit verkregen geldbedragen.
Op 19 april 2018 is door een onderzoeksteam van de Dienst Landelijke Recherche het strafrechtelijk onderzoek 26Eufaula gestart. De informatie uit het onderzoek 26Ephraim is overgedragen naar het onderzoek 26Eufaula.
Op grond van de door [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen (in het onderzoek 26Ephraim), in combinatie met de inhoud van [bedrijf 6] -berichten uit verkregen [bedrijf 6] -data is het vermoeden ontstaan van het bestaan van een crimineel samenwerkingsverband (hierna: CSV), waarbij gebruikt wordt gemaakt van een groot aantal bedrijven die zich ogenschijnlijk bezighouden met de legale handel in fruit, maar feitelijk bedoeld zijn voor het faciliteren van de smokkel van verdovende middelen en/of het witwassen van crimineel geld.
Binnen dit samenwerkingsverband zou gebruik worden gemaakt van zogenaamde PGP-telefoons, waarbij in de onderlinge communicatie via [bedrijf 6] niet de eigen namen worden gebruikt, maar (onder meer) bijnamen uit de kinderserie Sesamstraat, zoals bijvoorbeeld [alias 7] , [alias 2] , [alias 5] , [alias 14] en [alias 3] . Binnen het CSV zou sprake zijn van een langdurige samenwerking, met een duidelijke taakverdeling en een zekere hiërarchie. Naast de afgeschermde onderlinge communicatie via PGP-telefoons [2] en het gebruik van schuilnamen worden ook de betrokken bedrijven niet bij naam genoemd, maar zijn deze alle voorzien van een code. Verdachte zou onderdeel hebben uitgemaakt van dit CSV.
4.4.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie vordert bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, waarbij voor wat betreft de bestaansduur van de criminele organisatie is verzocht om de pleegperiode bewezen te verklaren tot 20 april 2019 en voor de periode daarna vrij te spreken.
4.5.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte bepleit primair vrijspraak voor het eerste alternatief/cumulatief onder feit 1 en ten aanzien van het tweede alternatief/cumulatief van feit 1 en feit 2 in de overwegingen rondom het bewijs te betrekken dat geen bewijs bestaat voor betrokkenheid van verdachte buiten de periode augustus 2015 tot en met 2016.
Voorts bepleit de raadsman dat verdachte ten aanzien van feit 1 en feit 2 dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘leidinggevende rol’. Ten aanzien van feit 1 bepleit de raadsman dat verdachte overigens ook van de bestanddelen ‘bereiden’, ‘bewerken’, ‘verwerken’, ‘verkopen’, ‘verstrekken’ en ‘vervaardigen’ en het element ‘heroïne’ dient te worden vrijgesproken.
Tot slot bepleit de raadsman primair vrijspraak ten aanzien van feit 3, wegens het ontbreken van wettig bewijs voor de verdenking dat de blokken daadwerkelijk Nederland zijn binnengebracht. Subsidiair bepleit de raadsman dat dit in ieder geval heeft te gelden voor de 149 blokken van ‘ [alias 22] ’ en ‘ [alias 23] ’.
4.6.
Het oordeel van de rechtbank
Door de verdediging is allereerst betoogd dat zij onvoldoende in staat is geweest om gebruik te maken van haar bevoegdheden op grond van artikel 48 juncto 34, tweede lid, Sv, nu de dataset met [bedrijf 6] -data niet aan de verdediging werd verstrekt zonder daartoe een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
In een strafrechtelijke procedure bestaat in het algemeen geen onderscheid tussen de raadsman en een verdachte voor wat betreft de kennisneming van stukken. Kennisneming van processtukken kan dan ook niet ontzegd worden aan een verdachte als de raadsman van deze stukken wel kennis kan nemen.
Het verweer van de verdediging dat dat in dit geval ook opgaat, treft echter geen doel. Het gaat hier immers niet om het niet kennis kunnen nemen van stukken, maar slechts over de feitelijke afgifte van een USB-stick aan verdachte en het verbinden van een voorwaarde, te weten het tekenen van een geheimhoudingsverklaring, aan die afgifte. Het Openbaar Ministerie heeft toegelicht dat die voorwaarde wordt gesteld ter bescherming van belangen van derden van wie de communicatie mogelijk ook in deze dataset is terecht gekomen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid deze voorwaarde kon verbinden aan het verstrekken van de USB-stick aan de raadsman en verdachte. Het ongecontroleerd vrijgeven van een USB-stick zou die belangen van derden immers kunnen schaden.
Nu de verdediging overigens in voldoende mate de gelegenheid is geboden om kennis te nemen van de stukken, en de raadsman dit met verdachte heeft kunnen bespreken, verwerpt de rechtbank het verweer en zal de rechtbank de [bedrijf 6] -data gebruiken voor het bewijs.
4.6.1.
Identificatie van de verdachten
Uit het dossier blijkt dat de politie naar aanleiding van de verkregen [bedrijf 6] -data ten aanzien van de verdachten onderzoek heeft gedaan naar de door hen in de onderlinge communicatie gebruikte schermnamen/schuilnamen/aliassen. Daarnaast heeft de politie onderzoek gedaan naar de hierbij door verdachten gebruikte PGP-adressen, op grond waarvan bepaalde schermnamen/schuilnamen/aliassen aan verschillende verdachten zijn gekoppeld. De rechtbank stelt vast dat er zich naast de (aanvullende) processen-verbaal van identificatie in het dossier nog aanvullende bewijsmiddelen bevinden die het verband tussen bepaalde schermnamen/schuilnamen/aliassen en PGP-adressen en bepaalde verdachten ondersteunen. Voor zover van belang worden deze bewijsmiddelen hieronder weergegeven. Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de navolgende vaststellingen, waarbij de rechtbank in het bijzonder betekenis toekent aan de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] [3] en de inhoud van de [bedrijf 6] -berichten, zoals is gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen 26Eufaula-523 inzake de
“ CSV Sesamstraatgroepering ”. [4]
[verdachte]
Op basis van de [bedrijf 6] -data in combinatie met de overige bevindingen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat degene die in de [bedrijf 6] -berichten met ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 2] ’ wordt aangeduid, verdachte wordt bedoeld. [5]
Op grond van het aanvullende proces-verbaal van bevindingen betreffende de identificatie van ‘ [alias 2] ’ staat naar het oordeel van de rechtbank eveneens vast dat verdachte in de onderlinge communicatie in de periode van 2 juli 2014 tot en met 19 april 2016 behalve de schermnamen/schuilnamen/aliassen ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 2] ’ ook gebruik heeft gemaakt van de schermnamen/schuilnamen/aliassen ‘ [alias 2] ’, ‘ [alias 2] ’, ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 2] ’. [6]
Uit [bedrijf 6] -berichten van augustus 2015 tussen ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 4] ’ blijkt dat ‘ [alias 2] ’ de verjaardag van
“ [alias 1] ”op [geboortedatum 15] moet vieren. Uit het GBA blijkt dat verdachte een zoon heeft genaamd [naam 1] , geboren [geboortedatum 15] 2001. [7] Daarnaast stuurt ‘ [alias 3] ’ op 27 augustus 2015 de nieuwe namen door naar de leden. ‘ [alias 2] ’ betreft de nieuwe naam van ‘ [alias 2] ’. Voorts wordt ‘ [alias 2] ’ ook ‘ [alias 2] ’ genoemd. [8]
[medeverdachte 1]
Uit de verklaringen van [medeverdachte 2] [9] volgt naar het oordeel van de rechtbank dat met degene die in de [bedrijf 6] -berichten met ‘ [alias 7] ’ wordt aangeduid, wordt bedoeld [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] .
In de onder [medeverdachte 2] in beslag genomen PGP-telefoon is communicatie aangetroffen waarin de geboortedatum van ‘ [alias 7] ’ wordt gevraagd, waarna de datum [geboortedatum 2] wordt gegeven. Dit betreft de geboortedatum van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat hij deze PGP-telefoon heeft ontvangen van [medeverdachte 1] en dat hij de PGP-telefoon alleen gebruikte voor zijn contacten met [medeverdachte 1] , ‘ [alias 5] ’, ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 6] ’. [10]
Op basis van de [bedrijf 6] -data staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 19 april 2016 behalve van de naam ‘ [alias 7] ’ in de onderlinge communicatie ook gebruik heeft gemaakt van de schermnamen/schuilnamen/aliassen ‘ [alias 7] ’, ‘ [alias 7] ’, ‘ [alias 7] ’, ‘ [alias 7] ’, ‘ [alias 7] ’ en ‘ [alias 7] ’. [11]
Uit een [bedrijf 6] -bericht van ‘ [alias 3] ’ van 27 augustus 2015 blijkt dat ‘ [alias 7] ’ de nieuwe naam is van [alias 7] . [12]
[medeverdachte 3]
Uit de inhoud van de [bedrijf 6] -data in combinatie met de overige bevindingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat met degene die in de [bedrijf 6] -berichten met ‘ [alias 3] ’ wordt aangeduid, wordt bedoeld [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] .
Op basis van de inhoud van de [bedrijf 6] -data staat naar het oordeel van de rechtbank eveneens vast dat [medeverdachte 3] in de periode van 29 augustus 2014 tot en met 19 april 2016 [13] behalve van de naam ‘ [alias 3] ’ in de onderlinge communicatie ook gebruik heeft gemaakt van de schermnamen/schuilnamen/aliassen ‘ [alias 3] ’, ‘ [alias 24] ’, ‘ [alias 4] ’, ‘ [alias 4] ’, ’ [alias 4] ’ en ‘ [alias 4] ’. [14] Er zijn meerdere [bedrijf 6] -berichten aangetroffen die afkomstig zijn van [medeverdachte 3] (schermnamen [alias 3] / [alias 3] / [alias 3] / [alias 3] / [alias 4] ) en [medeverdachte 4] (schermnamen [alias 8] / [alias 8] ), waarin wordt gesproken over hun gezin, hun liefdesrelatie en hun problemen. In deze gesprekken worden onder andere de drie namen van hun kinderen, [namen] , genoemd. Verder wordt er door hen gesproken over de inloggegevens van [bedrijf 3] . [15] Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 3] stond ingeschreven op de [adres 5] , waar [medeverdachte 4] en later ook [medeverdachte 3] stonden ingeschreven.
Daarnaast blijkt uit de verklaring van [naam 2] van 25 oktober 2017 – in het onderzoek Oceans – dat [medeverdachte 3] ‘ [alias 3] ’ wordt genoemd. [16]
Voorts volgt uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 5] dat [medeverdachte 3] door hem ook ‘ [alias 9] ’ werd genoemd. [17]
[medeverdachte 6]
Uit analyse van de [bedrijf 6] -data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 6] , geboren op [geboortedatum 4] , actief is geweest binnen [bedrijf 6] tussen 15 juni 2013 en 19 april 2016, waarbij hij gebruik maakte van de aliassen ‘ [alias 5] ’ en ‘ [alias 5] ’. [18] Voorts stond de naam ‘ [alias 5] ’ met bijbehorend e-mailadres voorgeprogrammeerd in de één-op-één-telefoon van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij meerdere malen enveloppen met geld kreeg van een persoon die hij kende als ‘ [alias 5] ’. [19] Het signalement dat [medeverdachte 2] daarbij van ‘ [alias 5] ’ en diens auto heeft gegeven, komt overeen met het signalement van [medeverdachte 6] en het voertuig dat hij op zijn naam had staan. [20]
[medeverdachte 4]
Uit de inhoud van de [bedrijf 6] -data in combinatie met de overige bevindingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat degene die in de [bedrijf 6] -berichten met ‘ [alias 8] ’, ‘ [alias 8] ’ en ‘ [alias 8] ’ wordt aangeduid, wordt bedoeld [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum 5] . [medeverdachte 4] heeft in de jaren 2014, 2015 en 2016 gebruik gemaakt van vier PGP-adressen.
Er zijn meerdere [bedrijf 6] -berichten aangetroffen die afkomstig zijn van [medeverdachte 3] (schermnamen [alias 3] / [alias 3] / [alias 3] / [alias 3] / [alias 4] ) en [medeverdachte 4] (schermnamen [alias 8] / [alias 8] ), waarin wordt gesproken over hun gezin, hun liefdesrelatie en hun problemen. In deze gesprekken worden onder andere de drie namen van hun kinderen, [namen] , genoemd. [21] Verder wordt er door hen gesproken over de inloggegevens van [bedrijf 3] . Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 3] stond ingeschreven op de [adres 5] , waar [medeverdachte 4] stond ingeschreven.
[medeverdachte 7]
Uit analyse van de [bedrijf 6] -data volgt dat [medeverdachte 7] , geboren op [geboortedatum 6] , actief is geweest binnen [bedrijf 6] tussen 16 juli 2015 en 19 april 2016. Uit de [bedrijf 6] -berichten in combinatie met de e-mails vanuit [bedrijf 4] B.V., respectievelijk [bedrijf 5] B.V., volgt naar het oordeel van de rechtbank dat degene die in de [bedrijf 6] -berichten ‘ [alias 10] ’ wordt genoemd en die versleuteld communiceert onder de naam ‘ [alias 21] ’, [medeverdachte 7] betreft.
[medeverdachte 5]Uit de [bedrijf 6] -data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 5] , geboren op [geboortedatum 7] , gebruik heeft gemaakt van de schermnaam/schuilnaam/alias ‘ [alias 11] ’. [22]
Voorts heeft [medeverdachte 5] ter terechtzitting van 14 februari 2022 bevestigd dat hij degene is die in de [bedrijf 6] -berichten met ‘ [alias 11] ’ wordt aangeduid.
[medeverdachte 8]
Uit analyse van de [bedrijf 6] -data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 8] , geboren op [geboortedatum 8] , gebruik heeft gemaakt van de schermnamen/schuilnamen/aliassen ‘ [alias 6] ’, ‘ [alias 6] ’, ‘ [alias 6] ’ en ‘ [alias 6] ’. [23]
[medeverdachte 8] is binnen [bedrijf 6] actief geweest tussen 19 september 2013 en 19 april 2016. Voorts heeft [naam 3] , de halfbroer van [medeverdachte 8] , verklaard dat zijn broer [medeverdachte 8] ‘ [alias 6] ’ werd genoemd. [24]
[medeverdachte 9]
Uit analyse van de [bedrijf 6] -data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 9] , geboren op [geboortedatum 9] , gebruik heeft gemaakt van de schermnamen/schuilnamen/aliassen ‘ [alias 12] ’ en ‘ [alias 12] ’. [25] is binnen [bedrijf 6] actief geweest tussen 23 juli 2014 en 19 april 2016.
Voorts heeft [naam 3] verklaard dat [medeverdachte 9] ‘ [alias 12] ’ werd genoemd. [26]
[naam 3]
Uit analyse van de [bedrijf 6] -data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [naam 3] , geboren op [geboortedatum 10] , gebruik heeft gemaakt van de schermnaam/schuilnaam/alias ‘ [alias 13] ’. [27] Hij is binnen [bedrijf 6] actief geweest tussen 2 juni 2014 en 15 september 2015.
Voorts heeft [naam 3] bij de politie en ter terechtzitting van 15 februari 2022 verklaard dat hij degene is die met de schuilnaam ‘ [alias 13] ’ werd aangeduid. [28]
[medeverdachte 10]
Uit de analyse van de [bedrijf 6] -data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 10] , geboren op [geboortedatum 11] , gebruik heeft gemaakt van de schermnamen/schuilnamen/aliassen ‘ [alias 14] ’, ‘ [alias 14] ’, ‘ [alias 14] ’ en ‘ [alias 14] ’. [29] Hij is binnen [bedrijf 6] actief geweest tussen 1 november 2014 tot en met 19 april 2016.
Voorts heeft [medeverdachte 10] ter terechtzitting van 15 februari 2022 verklaard dat het klopt dat hij de aliassen ‘ [alias 14] ’, ‘ [alias 14] ’, ‘ [alias 14] ’ en ‘ [alias 14] ’ heeft gebruikt.
[medeverdachte 11]
Uit analyse van de [bedrijf 6] -data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 11] , geboren op [geboortedatum 12] , gebruik heeft gemaakt van de schermnaam/schuilnaam/alias ‘ [alias 15] ’. [30] is binnen [bedrijf 6] actief geweest tussen 25 juli 2015 en 19 april 2016.
Op 30 mei 2016 zegt [alias 15] tegen [alias 25] dat gisteren de KLPD ‘ [alias 16] ’ aanhield, omdat er een boete van € 76,-- open stond. Uit de politiesystemen blijkt dat de politie op 29 mei 2016 [medeverdachte 12] , geboren [geboortedatum 13] , te [geboorteplaats 4] heeft staande gehouden wegens een openstaande boete van € 76,--. [medeverdachte 12] is de echtgenote van [medeverdachte 11] . [31]
[medeverdachte 13]
Van [medeverdachte 13] is geen schermnaam/schuilnaam/alias bekend geworden.
[medeverdachte 2]
Uit analyse van de [bedrijf 6] -data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 14] , gebruik heeft gemaakt van de schermnaam/schuilnaam/alias ‘ [alias 17] ’. [32]
Voorts heeft [medeverdachte 2] zelf verklaard dat hij degene is die met ‘ [alias 17] ’ werd aangeduid. [33]
[medeverdachte 14]
Op 17 april 2018 heeft [medeverdachte 2] verklaard dat de schermnaam/schuilnaam/alias van zijn dochter [medeverdachte 14] ‘ [alias 18] ’ is. [34]
Voorts heeft [medeverdachte 14] ter terechtzitting van 17 februari 2022 verklaard dat het klopt dat haar alias ‘ [alias 18] ’ was.
[medeverdachte 15]
Op 17 april 2018 heeft [medeverdachte 2] verklaard dat de schermnaam/schuilnaam/alias van zijn dochter [medeverdachte 15] ‘ [alias 19] ’ is. [35] Voorts heeft [medeverdachte 15] ter terechtzitting van 17 februari 2022 verklaard dat het klopt dat haar alias ‘ [alias 19] ’ was en dat zij deze bijnaam van haar vader had gekregen.
[medeverdachte 16]
Op 17 april 2018 heeft [medeverdachte 2] verklaard dat de schermnaam/schuilnaam/alias van de vriendin van zijn dochters [medeverdachte 16] ‘ [alias 20] ’ is. [36] Voorts heeft [medeverdachte 16] ter terechtzitting van 17 februari 2022 verklaard dat het klopt dat haar alias ‘ [alias 20] ’ was en dat zij deze bijnaam van [medeverdachte 2] had gekregen.
4.6.2.
De criminele organisatie
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (hierna: OW) en artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal de rechtbank de volgende onderdelen van de tenlastelegging afzonderlijk bespreken:
I. Organisatie;
II. Oogmerk van de organisatie;
III. Opzettelijke deelneming en;
IV. Leiderschap;
V. Conclusie;
VI. Periode.
Gelet op de samenhang tussen de strafzaken van verdachte en zijnmedeverdachten zal, met het oog op de leesbaarheid van het vonnis, verdachte verder telkens worden aangeduid als verdachte of [verdachte] en zullen de medeverdachten verder steeds worden aangeduid met hun achternamen en zo nodig voorletters.
In artikel 11b OW is sinds 1 maart 2015 strafbaar gesteld, de deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde en vijfde lid, of 11a van de OW. Tot 1 maart 2015 stond in artikel 11a van de OW materieelrechtelijk dezelfde regeling, de wetgever heeft deze strafbepaling, ingaande 1 maart 2015, vernummerd tot artikel 11b OW. Artikel 11b OW betreft een lex specialis van de lex generalis uit artikel 140 Sr. Als specifieke aanvullende eis ten opzichte van de strafbaarstelling in artikel 140 Sr geldt dat de criminele organisatie het oogmerk heeft tot het plegen van Opiumwetmisdrijven. Voor de betekenis, strekking en reikwijdte van de verschillende bestanddelen in artikel 11b OW moet dan ook aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak over artikel 140 Sr. De overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het bestanddeel ‘organisatie’ zijn voor feit 1 en feit 2 gelijkluidend en worden hieronder weergegeven.
I. OrganisatieEen
organisatiein de zin van artikel 140 Sr is een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle deelnemers van de organisatie. Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven door de organisatie wordt beoogd. Dat betekent dat er nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan (vgl. HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378, r.o. 2.2.2.).
[bedrijf 6] -data
De rechtbank acht voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een organisatie in de zin van artikel 140 Sr allereerst van belang dat het samenwerkingsverband in elk geval in de periode van 1 maart 2014 tot en met 19 april 2016 gebruik maakte van PGP-telefoons. PGP-telefoons worden gebruikt om versleutelde of gecrypte berichten te versturen, in voornoemde periode veelal via de providers [bedrijf 6] en [bedrijf 7] .
Op 19 april 2016 is de server van [bedrijf 6] door overheidsdiensten uit de lucht gehaald.
Uit een eerdere steekproef van onderschepte [bedrijf 6] -data is gebleken dat zo’n 75 procent van de berichten aan criminaliteit te relateren is. Het gebruik van deze afgeschermde vorm van communicatie draagt daarom naar het oordeel van de rechtbank bij aan het vermoeden dat sprake was van een crimineel oogmerk bij het samenwerkingsverband.
Naast het gebruik van afgeschermde communicatiemiddelen, is uit onderzoek van [bedrijf 6] -data gebleken dat er in de onderlinge communicatie via de PGP-telefoons gebruik is gemaakt van schuilnamen/aliassen, zoals hiervoor onder het kopje ‘
4.5.1. Identificatie van de verdachten’ al is besproken. In de in beslag genomen PGP-telefoon [37] van [medeverdachte 2] , die hij had ontvangen van [medeverdachte 1] , is een contactlijst aangetroffen met de namen ‘ [alias 7] ’, ‘ [alias 5] ’, ‘ [alias 18] ’, ‘ [alias 6] ’, ‘ [alias 19] ’, ‘ [alias 2] ’, ‘ [alias 3] ’ en ‘ [alias 20] ’ én de bijbehorende PGP-mailadressen. Tijdens het onderzoek door de politie zijn een aantal PGP-mailadressen gekoppeld aan de bijbehorende gebruikers. [38] Uit de onderzochte [bedrijf 6] -data zijn voorts de schuilnamen/aliassen ‘ [alias 11] ’, ‘ [alias 21] ’, ‘ [alias 15] ’, ‘ [alias 13] ’, ‘ [alias 17] ’, ‘ [alias 18] ’ en ‘ [alias 19] ’ naar voren gekomen. Door het gebruik van deze namen werden de leden van de organisatie nog meer afgeschermd. De schuilnamen/aliassen zijn gedurende de onderzoeksperiode in een aantal gevallen (meermalen) gewijzigd. Dit blijkt onder andere uit het e-mailbericht van 27 augustus 2015 van ‘ [alias 7] ’ met als onderwerp
“nieuwe namen”. [39] Uit dit bericht blijkt dat het samenwerkingsverband al vóór augustus 2015 met elkaar samenwerkte via schuilnamen/aliassen. [40] Hiervoor is steun te vinden in het bericht van 8 augustus 2015, waarin onder meer uiteen wordt gezet dat het samenwerkingsverband in augustus 2013 is begonnen met [medeverdachte 1] . [41]
Uit de aard van de onderlinge communicatie en berichtgeving volgt naar het oordeel van de rechtbank verder dat er binnen de groep van deelnemers sprake was van regels, een rolverdeling en een zekere vorm van hiërarchie. Daarbij werd de leiding van de organisatie gevormd door ‘ [alias 7] ’ ( [medeverdachte 1] ), ‘ [alias 3] ’ ( [medeverdachte 3] ) en ‘ [alias 2] ’ ( [verdachte] ), waarbij ‘ [alias 7] ’ de uiteindelijke beslissingen nam, de meeste opdrachten aan anderen gaf en belangrijke zaken besprak met ‘ [alias 3] ’ en ‘ [alias 2] ’. Daarnaast zijn vier categorieën deelnemers te onderscheiden, te weten:
De
assistenten,die hand- en spandiensten verrichten. De werkzaamheden variëren van het verdelen van geld tot het daadwerkelijk lossen van de vracht;
De
typers, die de mailboxen en in sommige gevallen ook de bankrekeningen beheren van één of meerdere bedrijven;
De
transporttak-deelnemers, die het vervoer van de ladingen verzorgen vanuit de haven naar de loodsen waar de ladingen worden gelost, waarbij zij tijdens dat vervoer contact hebben met de leiding van het CSV;
De
storters, die contant geld aannemen en in opdracht afstorten op bankrekeningen, die gekoppeld zijn aan malafide bedrijven, in beheer bij het CSV. De storters ontvangen het contante geld van [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 6] . [42]
In beslag genomen bedrijfsadministratieNaar het oordeel van de rechtbank worden de bevindingen uit de [bedrijf 6] -data ondersteund door de bij de verschillende doorzoekingen in beslag genomen (bedrijfs-) administratie. Vast staat dat door het CSV meerdere fruitbedrijven zijn opgericht. [43] Bij de doorzoeking in de woning van [medeverdachte 2] is een krat met prepaid telefoons aangetroffen. Deze telefoons waren voorzien van coderingen. Deze coderingen zijn eveneens aangetroffen in aantekeningen op de bij [medeverdachte 1] in beslag genomen computer en USB-sticks. Dezelfde coderingen van de fruitbedrijven zijn verder aangetroffen in de verblijfplaats van [medeverdachte 1] aan de [adres 2] . [44] De gebruikte coderingsmethodiek komt vaak terug in de onderlinge communicatie tussen de verschillende deelnemers van het CSV via [bedrijf 6] .
Bij de oprichting van de fruitbedrijven is door het CSV gebruik gemaakt van katvangers. Deze katvangers lijken verder niet betrokken te zijn geweest bij de (illegale) activiteiten van de betrokken fruitbedrijven. De naam van deze katvangers werd door het CSV wel gebruikt bij de ondertekening van de e-mailberichten. [45] Tot slot volgt uit de [bedrijf 6] -data dat er binnen de organisatie afspraken zijn gemaakt over de frequentie waarop de e-mail van de fruitbedrijven werd gecontroleerd. [46] Dit alles geeft naar het oordeel van de rechtbank blijk van een gestructureerde, georganiseerde en professionele werkwijze binnen het CSV.
Verhoren [medeverdachte 2] en [medeverdachte 10]Het bestaan van een ‘organisatie’ en de uitgebreide interne afspraken over de werkwijze van deze organisatie blijkt ook uit de verklaring van [medeverdachte 2] . Hij verklaart voor [medeverdachte 1] te werken. Verder verklaart hij contact te hebben gehad met ‘ [alias 5] ’. Dit contact verliep via een één-op-één-telefoon, die hij eind 2015/begin 2016 had ontvangen van [medeverdachte 1] , met de in die telefoons voorgeprogrammeerde contacten, te weten: ‘ [alias 7] ’, ‘ [alias 5] ’, ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 6] ’. In eerste instantie had [medeverdachte 2] van [medeverdachte 1] in een plastic tas ongeveer twaalf setjes ontvangen, bestaande uit een bankpas, een telefoon en een bijbehorende code, alsmede een overzicht van de bedrijven die bij de desbetreffende codes hoorden. [medeverdachte 2] verklaart dat hij diverse malen contante geldstortingen heeft verricht op bankrekeningen van de gecodeerde bedrijven. Via de telefoon werd door ‘ [alias 5] ’ een afspraak met [medeverdachte 2] gemaakt voor een ontmoeting. Tijdens die ontmoetingen hoorde hij van ‘ [alias 5] ’ welke geldbedragen voor welke bedrijven gestort moesten worden. Hij kreeg vervolgens de geldbedragen van ‘ [alias 5] ’, variërend tussen de € 10.000,-- en
€ 50.000,-- euro, telkens in enveloppes waarop de naam van het bedrijf stond en de rekening waarop gestort moest worden. De te storten bedragen waren soms hoger dan het toegestane maximum waardoor [medeverdachte 2] langs verschillende bankautomaten moest gaan. In 2016 heeft hij ook van ‘ [alias 2] ’ twee- of driemaal geld ontvangen dat vervolgens door hem op een ING-rekening van één van de gecodeerde bedrijven is gestort. De stortingen werden door [medeverdachte 2] bij een geldautomaat gedaan en uitgevoerd met bankpassen en de TAN-codes die hij ontving op de telefoons, die hij van [medeverdachte 1] had ontvangen. [47]
Voorts verklaart [medeverdachte 10] (hierna: [medeverdachte 10] ) over het bestaan van de organisatie. Uit de door hem afgelegde verklaring volgt dat hij € 500,-- per week ontving voor zijn werkzaamheden en dat hij van de organisatie een genoegdoening wenste te ontvangen voor het feit dat hij had vastgezeten. [48] [medeverdachte 10] bevestigt verder de in de [bedrijf 6] -berichten uiteengezette afspraken over het bijhouden van de e-mail van de fruitbedrijven. Op 4 juni 2020 verklaart hij immers dat het zijn taak was om de e-mail in de gaten te houden en dat hij vervolgens letterlijk doorkreeg van andere deelnemers van de organisatie wat hij terug moest sturen. [49]
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat gesproken kan worden van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, met het oogmerk het plegen van misdrijven, en daarmee van ‘een organisatie’, zoals bedoeld in artikel 140 Sr respectievelijk 11b OW.
II. Oogmerk van de organisatie
Het oogmerk van de organisatie moet weliswaar gericht zijn op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de belangrijkste bestaansgrond van de organisatie is (vgl. HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijk plegen daarvan. Voor de bewijsvoering van het bestanddeel ‘oogmerk’ zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (vgl. HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559).
Oogmerk op Opiumwet misdrijvenDe rechtbank is van oordeel dat op grond van de aanwezige bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake is van een criminele organisatie die (onder andere) tot oogmerk heeft het binnen het Nederlands grondgebied brengen, afleveren én aanwezig hebben van cocaïne. De rechtbank overweegt daarover het navolgende.
Zoals onder het kopje ‘organisatie’ al is uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank worden gesproken van een gestructureerde samenwerking met een duurzaam karakter. De duurzaamheid blijkt onder andere uit het feit dat de organisatie al in 2013 lijkt te zijn opgericht en zeker heeft bestaan tot en met 2019. Het gestructureerde karakter van de samenwerking volgt uit de onderlinge verdeling van de werkzaamheden. De leden van het CSV zijn onderverdeeld in typers, storters, assistenten en transporteurs. Iedere groep verricht zijn of haar eigen taken en houdt zich bezig met zijn of haar eigen activiteiten. Deze taken en activiteiten worden binnen de organisatie door de leden onderling op elkaar afgestemd, met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijk doel van de organisatie, te weten het plegen van Opiumwetmisdrijven. De verrichte activiteiten vinden bovendien planmatig en stelselmatig plaats. De rechtbank overweegt hierover aanvullend het navolgende.
Gecodeerde (fruit)bedrijvenTijdens de doorzoeking in de woning van [medeverdachte 2] (in het kader van het opsporingsonderzoek 26Ephraim) zijn onder meer bankpassen en diverse documenten met aantekeningen aangetroffen, waarin zowel de namen en codes van bedrijven alsook de inlogcodes van de bankrekeningen van de desbetreffende bedrijven vermeld stonden.
Ook zijn in de woning van [medeverdachte 2] in een krat diverse telefoons voorzien van een sticker met een code aangetroffen. Vastgesteld is dat de op de stickers vermelde code overeenkomt met de code van het desbetreffende (gecodeerde) bedrijf.
Deze telefoons werden uitsluitend gebruikt voor het ontvangen van TAN-codes, die benodigd waren om digitaal financiële transacties (overboekingen) uit te voeren.
Voorts is tijdens de doorzoeking in de verblijfplaats van [medeverdachte 1] onder meer een USB-stick aangetroffen die import- en exportgegevens, betalingen, codes en bedrijfsnamen bevatte van diezelfde bedrijven als de bedrijven waarvan de codes en bedrijfsnamen vermeld staan in de documenten met aantekeningen die zijn aangetroffen in de woning van C.F [medeverdachte 2] . [50]
De criminele organisatie heeft gedurende de onderzoeksperiode (januari 2014 tot en met december 2019) gebruik gemaakt van minimaal 52 gecodeerde bedrijven die veelal gerelateerd zijn aan de import van fruit. De gecodeerde bedrijven werden formeel vertegenwoordigd door binnen- en buitenlandse katvangers, maar feitelijk beheerd door leden van het CSV, zijnde de zogenaamde ‘typers’. Zij hadden toegang tot de mailbox en de bankrekeningen van de gecodeerde bedrijven en stonden in nauw contact met de leiding van het CSV. De ‘typers’ onderhielden (voornamelijk) via de mail onder meer contacten met opdrachtgevers, buitenlandse leveranciers, expediteurs, transportbedrijven en opkopers van fruit.
De rechtbank stelt verder vast dat van de onderzochte gecodeerde bedrijven geen reguliere bedrijfsadministratie is aangetroffen, waarin een duidelijk overzicht van de kosten en baten van deze bedrijven is opgenomen. De administratie die wel is aangetroffen is fragmentarisch en in ieder geval niet bedoeld om externe audits te faciliteren. Het aan deze administratie verrichte onderzoek biedt wel inzicht in de kosten- en batenstructuur van de import van een lading verdovende middelen. [51] Daaruit volgt dat sprake is van extra kosten. Deze kosten zijn enkel te verklaren wanneer de administratie bekeken wordt in het licht van een kosten-batenanalyse van de import van een hoeveelheid verdovende middelen.
In dit verband kent de rechtbank bewijskracht toe aan de omstandigheid dat verschillende partijen fruit van de betrokken bedrijven na aankomst in de haven van Antwerpen niet zijn opgehaald of zelfs zijn vernietigd [52] .
Daarnaast draagt ook het uitgebreide overzicht van een heimelijke codering bij aan het bewijs dat de bedrijven enkel ten doel hadden ten dienste te staan van de invoer van verdovende middelen. [53] Tot slot overweegt de rechtbank dat uit eerdere Belgische onderzoeken en onderzoeken van verschillende bedrijven blijkt dat ook daadwerkelijk partijen cocaïne zijn onderschept in ladingen van bedrijven die zijn genoemd in de gevonden administratie van bedrijven bij [medeverdachte 1] .
De rechtbank zal haar oordeel dat de organisatie het oogmerk had op Opiumwetmisdrijven nader onderbouwen door de handelswijze van de organisatie ten aanzien van vier van de door de organisatie opgerichte bedrijven te bespreken. Drie van de vier bedrijven komen met bijbehorende bankrekeningen, inlogcodes van e-mailaccounts en contactgegevens van katvangers, voor op de USB-stick die is aangetroffen in de verblijfplaats van [medeverdachte 1] tijdens de doorzoeking in het kader van het onderzoek 26Ephraim. [54] Over het vierde bedrijf, te weten [bedrijf 14] , heeft [medeverdachte 2] verklaard dat dit bedrijf nog maar net was opgericht. [55] De bedrijven hebben verder gemeen dat ze in de administratie van het CSV met codes (BE3, D1, BF en H5) zijn aangeduid en er met deze codes corresponderende prepaid telefoons zijn aangetroffen bij [medeverdachte 2] . Daarnaast is gebleken dat de personen die zijn opgevoerd als directeur katvanger waren. Op de bankrekeningen van deze gecodeerde bedrijven werd voornamelijk contant geld gestort, dat vervolgens werd gebruikt voor de inkoop van fruit (als deklading voor verdovende middelen) uit Zuid- of Midden-Amerika en voor de betalingen van borgsommen aan transporteurs, expediteurs en verhuurbedrijven. [56]

1.[bedrijf 8] GMBH

In de periode van 20 mei 2017 tot en met 10 december 2017 hebben bij [bedrijf 8] GMBH (BE3) dertien transporten plaatsgevonden, bestaande uit negentien containers met ananassen, vanuit Costa Rica naar Antwerpen. Het Belgische bedrijf [bedrijf 9] is verantwoordelijk voor de transporten en verzorgt de douaneformaliteiten. Uit onderzoek blijkt dat elk transport in die periode verliesgevend is geweest. Met een omzet van € 59.686,--, afgezet tegen de kosten van € 250.138,--, leed [bedrijf 8] GMBH een totaalverlies van € 190.452,--. [57] Dat de fruittransporten slechts bijzaak waren, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het navolgende.
In juni 2017 zijn drie containers vervoerd van Costa Rica naar Antwerpen. Deze containers werden op 18 juni 2017 in de haven van Antwerpen verwacht. Meerdere pallets met geïmporteerde goederen van de zogenaamde transporten 3 en 9 zijn vervolgens nooit verkocht. [58] Daarnaast zijn op 14 november 2017 in een lading ananassen (container SUDU5196575) 150 pakketten cocaïne aangetroffen met een totaalgewicht van 1.498 kilogram (onderzoek Abrusco & Sporaden). Uit de aangetroffen documenten bleek dat de lading bestemd was voor het bedrijf ‘ [bedrijf 8] GMBH’. [59]

2.[bedrijf 10] BVDe bankrekening van [bedrijf 10] BV werd in 2015 en 2016 (nagenoeg) alleen gevoed door contante stortingen en in 2017 en 2018 door verkopen aan [bedrijf 11] BV. Het is opvallend dat deze twee bedrijven, die ogenschijnlijk niet aan elkaar gelieerd zijn, op deze manier handelen. In totaal ontvangt [bedrijf 10] BV € 127.928,-- van [bedrijf 11] BV in verband met facturen afkomstig van [bedrijf 12] . Op de bankrekening is niet te zien dat het voor [bedrijf 12] bestemde geld is overgemaakt aan [bedrijf 12] BV, of een andere daaraan gelieerde onderneming.Voorts komt de rechtbank tot het oordeel dat uit de e-mailbox van [bedrijf 10] BV en de [bedrijf 6] -data volgt dat [bedrijf 10] BV gebruikt is door het CSV met het doel om verdovende middelen te importeren, waarbij fruit, vis of andere levensmiddelen werden gebruikt als deklading. In de [bedrijf 6] -data is te lezen dat [medeverdachte 8] ( [alias 6] ) en [medeverdachte 11] ( [alias 15] ) op 16 april 2016 met elkaar communiceren over de opslag van 17 containers met daarin ongeveer 9.000 zakken.Tussen 17 en 19 april 2016 wordt door leden van het CSV veelvuldig met elkaar, via PGP-telefoons, gecommuniceerd. [medeverdachte 11] en [verdachte] communiceren over het regelen van mensen en gemaakte kosten. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 11] , [medeverdachte 1] en [verdachte] , communiceren over het feit dat enkel een persoon die wordt aangeduid met ‘ [alias 26] ’de container losknipt. [medeverdachte 17] en [verdachte] communiceren met elkaar dat er sporttassen uit zouden kunnen vallen. In deze sporttassen zitten vermoedelijk verdovende middelen.

3.[bedrijf 13] BV

[bedrijf 13] BV is op 5 januari 2017 opgericht met als handelsomschrijving
“groothandel in groente en fruit/goederenvervoer over de weg”.Op 16 mei 2018 is het bedrijf weer uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel, omdat er geen baten meer aanwezig waren. [63] De bankrekening, met openingsdatum 17 januari 2017, heeft nog geen anderhalf jaar bestaan. Op de bankrekening van [bedrijf 13] hebben tussen 17 februari 2017 en 6 november 2017, 16 contante stortingen plaatsgevonden. In totaal gaat het daarbij om een bedrag van
€ 128.350,--. De herkomst van dit geld is niet te herleiden. [64] Uit mailverkeer blijkt dat [bedrijf 13] bananen importeert uit Colombia. In opdracht van [bedrijf 13] hebben tussen 5 januari 2017 en 16 mei 2018 zes leveringen plaatsgevonden van in totaal negen containers. Bij elke levering blijkt er iets mis te zijn met een container en wordt de container laat vrijgegeven en/of laat opgehaald uit de haven van Antwerpen. In één geval laat [bedrijf 13] circa zes weken lang niets van zich horen, terwijl een container met (rottende) bananen in de haven van Antwerpen staat. Er wordt door [bedrijf 13] op elke container fors verlies geleden. [65] Uit het mailverkeer van [bedrijf 13] blijkt dat op 1 februari 2018 wordt gecommuniceerd over een container met nummer [nummer 1] , omdat de container niet tegelijk met de andere bestelde container ( [nummer 2] ) is aangekomen in de haven van Antwerpen. Er wordt gesproken over de
“gestolen”container met nummer [nummer 1] . [66] Tijdens de doorzoeking van 11 december 2019 in de verblijfplaats van [medeverdachte 1] en de woning van [medeverdachte 13] , zijn transportdocumenten aangetroffen van deze container. Daarbij zijn ook de douanevervoer- en begeleidingsdocumenten aangetroffen. [67] Voorts is onderzoek verricht naar drie audiobestanden die betrekking blijken te hebben op de vermiste container. Deze audiobestanden zijn aangetroffen op een USB-stick [68] in de verblijfplaats van [medeverdachte 1] en op een iPhone [69] en computer [70] in de woning van [medeverdachte 13] . [71]

4.[bedrijf 14] BV

[bedrijf 14] BV is op 30 januari 2018 opgericht en heeft als handelsomschrijving
“Groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren”. Het bedrijf heeft geen website en wordt aangeduid met de code D1. [naam 4] staat als bestuurder ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Op 24 oktober 2019 is [naam 4] gehoord en verklaart hij onder andere dat hij het bedrijf [bedrijf 14] BV niet kent en dat hij hier ook nog nooit van heeft gehoord. Tijdens het doorzoeken van de woning van [medeverdachte 2] op 22 maart 2018 werd een bankpas ten name van [bedrijf 14] BV aangetroffen en € 30.000,-- aan contant geld. [medeverdachte 2] verklaarde het geld en de bankpas van [medeverdachte 1] te hebben ontvangen, met daarbij de opdracht het geld op de rekening van [bedrijf 14] BV te storten.
Onderzoek naar de bankrekening van [bedrijf 14] BV wijst uit dat de rekening wordt gevoed door contante stortingen. Ook blijkt [bedrijf 14] zaken te doen met [bedrijf 15] . Dat is een bedrijf uit Costa Rica dat zich bezig houdt met de export van fruit. Het feit dat [bedrijf 14] BV zaken doet met [bedrijf 15] levert niet alleen een branchevreemde transactie op – [bedrijf 14] BV is een groothandel in landbouwmachines – maar daarnaast was [bedrijf 15] de leverende partij van de container, waarin op 14 november 2017 1.498 kilogram cocaïne werd aangetroffen tussen het fruit (zie hierboven onder ‘ [bedrijf 8] ’). In de administratie van [bedrijf 14] BV zijn voorts geen inkomsten opgenomen uit de verkoop van fruit. [72]
De rechtbank is van oordeel dat uit het voren overwogene blijkt dat al deze bedrijven door het CSV zijn opgericht met het doel het binnen Nederlands grondgebied brengen van hoeveelheden verdovende middelen. De import van fruit was slechts van – hooguit – onderschikt belang.
Onderschepte partijen verdovende middelen in Belgische onderzoekenVoor de bewijsvoering van het bestanddeel ‘oogmerk’ kan ook betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd. De rechtbank betrekt daarom in haar oordeel de hierna beschreven Belgische onderzoeken ‘Westlab’ en ‘Salt’.
1. Onderzoek Westlab [73]
In een door [bedrijf 19] BV geïmporteerde container met nummer [nummer 3] , is bij controle op 15 april 2016 in Zuid-Afrika 385 kilogram heroïne aangetroffen, verstopt tussen tegels in houten kratten.
Uit onderzoek blijkt dat [bedrijf 16] BV eind 2015 eenmalig 21 paletten met in totaal 1.664 blikken ananas van [bedrijf 17] invoerde via de Antwerpse haven. Van deze ingevoerde hoeveelheid ananas in blik bleken er bij de doorzoeking op 14 september 2017 zes paletten te ontbreken.
Tot slot is gebleken dat [bedrijf 16] BV in 2016 twee keer bevroren fruitpulp invoerde vanuit Colombia. De in augustus 2016 ingevoerde fruitpulp werd opgehaald door [bedrijf 18] BV, opgericht op 7 januari 2015 met [medeverdachte 11] als bestuurder. [medeverdachte 11] was zelf ook chauffeur van dit transport op 13 september 2016. De eind 2016 ingevoerde fruitpulp werd niet opgehaald, maar werd na zeven maanden stalling vernietigd op verzoek van [bedrijf 16] BV, bij gebrek aan een koper. De lading vertegenwoordigde een waarde van tienduizenden euro’s. Voorts bleken de in een loods aangetroffen restanten te zijn geïmporteerd door [bedrijf 19] BV of [bedrijf 16] BV. [74] Deze twee bedrijven komen voor in de aantekeningen die zijn aangetroffen bij [medeverdachte 2] . [75] [medeverdachte 11] is in dit onderzoek aangemerkt als lid van de criminele organisatie en veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren en een geldboete van € 40.000,--. [76]

2.Onderzoek Salt

Door de Belgische autoriteiten is in januari 2017 een partij van 675 kilogram cocaïne onderschept in de haven van Antwerpen. De cocaïne zat verstopt onder een deklading zout. Uit het onderzoek is gebleken dat de container met cocaïne werd opgehaald door [bedrijf 20] . [betrokkene 1] , bestuurder van [bedrijf 20] , heeft dit bedrijf opgericht in opdracht van [medeverdachte 11] . [betrokkene 1] fungeerde slechts als katvanger. [77] De rechtbank stelt vast dat bij de oprichting van [bedrijf 20] dezelfde werkwijze is terug te zien als bij de oprichting van de andere bedrijven die in beheer zijn van het CSV: een persoon wordt vanuit de organisatie benaderd, moet een bedrijf oprichten, een bankrekening openen, een e-mailaccount aanmaken en inlogcodes afstaan. Ook in dit onderzoek was [medeverdachte 11] als lid van het CSV indirect betrokken bij de import van de verdovende middelen.
Versluierd taalgebruikIn de [bedrijf 6] -berichten wordt onder meer gesproken over
“+ transporten” en “
c+”. Deze termen komen eveneens terug in de in beslag genomen aantekeningen. Typers krijgen een bonus bij een
“+ transport”. Verder stijgen de kosten bij een dergelijk transport. [78] Ook wordt bij deze transporten een extra typer geregeld. Deze extra typer moet voorkomen dat e-mails onnodig lang onbeantwoord blijven. [79] Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat bij
“+ transporten” en “
c+” – in versluierd taalgebruik – wordt gesproken over transporten waarbij naast de deklading ook verdovende middelen worden ingevoerd.
Er wordt, zoals hierboven reeds beschreven, tussen 17 en 19 april 2016 door onder meer [medeverdachte 3] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 1] en [verdachte] gecommuniceerd over het feit dat enkel de ‘ [alias 26] ’ de container losknipt. Daarnaast communiceren [medeverdachte 17] en [verdachte] naar elkaar dat er sporttassen uit kunnen vallen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit dan ook alleen maar gaan om sporttassen met verdovende middelen.
Tot slot wordt in [bedrijf 6] -berichten gesproken over 169 stukken dan wel blokken die uit de wand of bodem van een geprepareerde container zijn gehaald. Deze container is vanuit de haven van Antwerpen naar een loods vervoerd, terwijl de container eigenlijk voor controle naar de scan bij de douane moest. Nadat de 169 blokken uit de container zijn gehaald, wordt de container door een lasser gerepareerd. [80] De rechtbank is van oordeel dat het gezien de context van dit onderzoek niet anders kan dan dat met deze 169 stukken/blokken, stukken/blokken cocaïne worden bedoeld. Dit oordeel wordt ondersteund door het [bedrijf 6] -bericht van [alias 3] aan [alias 6] op 6 augustus 2015.
“Prijzen van die rommel is ook 26 a 27. Je kan ook stukken krijgen he”. [81] De rechtbank merkt op dat haar ambtshalve bekend is dat de kiloprijs van cocaïne rond de € 26.000,-- ligt. Naar het oordeel van de rechtbank kan het, alles in samenhang bezien, niet anders zijn dan dat met deze getallen de kiloprijs van cocaïne wordt aangeduid.
Oogmerk op witwassenDe rechtbank is van oordeel dat op grond van de aanwezige bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend bewezen is dat sprake is van een criminele organisatie die (onder andere) witwassen tot oogmerk heeft. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor reeds is overwogen ten aanzien van de gecodeerde bedrijven en het versluierd taalgebruik én overweegt aanvullend het volgende.
Contante geldstromenIn de periode van 25 augustus 2014 tot en met 24 augustus 2018 hebben in totaal
€ 5.590.005,20 aan contante stortingen plaatsgevonden en in totaal € 913.047,-- aan contante opnamen. [82] Op de bankrekeningen van de gecodeerde bedrijven werd voornamelijk contant geld gestort, dat werd gebruikt voor de inkoop van fruit uit Zuid- of Midden-Amerika (als deklading voor de te smokkelen verdovende middelen) en voor de betalingen van borgsommen aan transporteurs, expediteurs en verhuurbedrijven. [83]
Verder blijkt dat de contante gelden nagenoeg de enige bron van inkomsten zijn van deze bedrijven. Uit de analyse van de geldstromen die te relateren zijn aan de (fictieve) onderneming “ [bedrijf 8] ” blijkt bijvoorbeeld dat deze alleen maar verlies draait op in- en verkopen van fruit.
Het oogmerk op witwassen blijkt voorts uit de volgende financiële transacties, waarbij de contante opnamen worden gebruikt voor de betaling van de kosten en vergoedingen aan leden van de criminele organisatie:
 Op 24 augustus 2015 krijgt [medeverdachte 9] van haar vader [medeverdachte 8] de opdracht om € 5.000,-- aan ‘ [alias 15] ’ ( [medeverdachte 11] ) te geven. Dit bedrag had zij eerder in Bergen op Zoom opgenomen van de bankrekening van Varnafruc BV, en;
 Op 19 en 20 april 2016 werd in totaal € 11.000,-- opgenomen van de bankrekening van [bedrijf 12] BV. Uit de berichten blijkt dat dit bedrag grotendeels of geheel bestemd was voor [medeverdachte 8] en [betrokkene 2] [84] , en;
 Op 30 december 2016 is [medeverdachte 14] onder meer naar Etten-Leur gereden. Daar werd in totaal € 5.000,-- van de rekening van [bedrijf 21] BV opgenomen, en;
 Uit de berichten blijkt dat [medeverdachte 14] daarna ‘iets’, vermoedelijk een envelop met geld, aan een vrouwelijk persoon heeft afgegeven. [85]
Voorts volgt uit de inhoud van de [bedrijf 6] -berichten dat op 19 april 2016 een gesprek plaatsvindt tussen “ [alias 6] ’( [medeverdachte 8] ) en ‘ [alias 14] ’ ( [medeverdachte 10] ) waarin door ‘ [alias 6] ’ tegen ‘ [alias 14] ’ wordt gezegd: “
Dan gaan we voor witwassen”, waarop ‘ [alias 14] ’reageert met: “
Ah ok.” [86]
Het oogmerk op witwassen kan eveneens worden afgeleid uit het feit dat de opbrengsten van [bedrijf 10] BV werden verdeeld onder de leden van de organisatie. [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] hebben het via [bedrijf 6] over het opnemen en storten van geld op bankrekeningen van bedrijven en het afgeven van opgenomen gelden aan [medeverdachte 11] in België. Verder blijkt uit berichten dat [verdachte] contant geld komt brengen, waarna het totaalbedrag van € 6.500,--, nadat [medeverdachte 9] een deel van het opgenomen geld eraan toegevoegd heeft, op de bankrekeningen van [bedrijf 10] gestort moet worden.
Op grond van het voorgaande zijn naar het oordeel van de rechtbank meerdere zogenoemde witwastypologieën van toepassing, op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de criminele organisatie witwassen tot oogmerk had. Grote contante geldbedragen in grote coupures worden steeds met gebruikmaking van dezelfde modus operandi in kleinere delen gestort op de bankrekening van één van de voornoemde 52 gecodeerde bedrijven. Ook vinden de contante geldstortingen steeds plaats tot een bedrag van maximaal €15.000,--, waarmee wordt voorkomen dat een melding bij de FIU plaatsvindt. Het geld wordt gestort bij geldstortautomaten, waardoor wordt voorkomen dat de storter zich in een bankfiliaal moet legitimeren. Het vervoeren van dergelijke hoeveelheden contant geld is zeer ongebruikelijk, onder meer vanwege de veiligheidsrisico’s. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld.
Naar het oordeel van de rechtbank duiden de contante geldstortingen onmiskenbaar op inkomsten uit de invoer van cocaïne en/of de met het oog daarop noodzakelijke (faciliterende) handelingen, zoals het kopen van dekladingen. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de hiervoor beschreven gedragingen en handelingen van de leden van de criminele organisatie naar hun uiterlijke verschijningsvorm (kennelijk) erop gericht zijn geweest om de criminele herkomst van de geldbedragen te verbergen/verhullen en deze geldbedragen (met haar criminele herkomst) te verwerven, voorhanden te hebben, om te zetten en over te dragen.
III. Opzettelijke deelneming
Om van deelneming te kunnen spreken is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoorde en dat hij een aandeel had in – of ondersteuning gaf aan – gedragingen die strekten tot óf rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie ligt tevens het
opzetvan verdachte besloten. Verdachte moet dus opzettelijk hebben deelgenomen aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Dat betekent dat hij in zijn algemeenheid moet hebben geweten dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogde. Niet is vereist dat het opzet van verdachte zelf was gericht op het plegen van misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan (reeds binnen de organisatie gepleegde) misdrijven. Voor een bewezenverklaring is evenmin vereist dat verdachte heeft geweten van alle soorten misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie was gericht (vgl. HR 5 september 2006, NJ 2007, 336, r.o. 7.3).
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de inhoud van het dossier kan worden afgeleid dat de verdenking er – kort gezegd – op ziet dat:
- verdachte onderdeel is van het driemanschap dat leiding geeft aan het CSV/ de Sesamstraatgroepering;
- verdachte toezicht houdt bij het lossen van verdovende middelen en hierover contacten onderhoudt met andere leden van de criminele organisatie;
- verdachte gelden van de criminele organisatie vervoert;
- verdachte onkosten bespreekt met [alias 7] en [alias 3] ;
- verdachte vergoedingen en bonussen ontvangt voor zijn werkzaamheden binnen de organisatie.
Verdachte heeft zich tegenover de politie en ter terechtzitting steeds beroepen op zijn zwijgrecht.
Feit 1 (artikel 11b Opiumwet)
De rechtbank heeft onder het kopje “
4.6.1. Identificatie van de verdachten”reeds vastgesteld dat ‘ [alias 2] ’, ‘ [alias 2] ’, ‘ [alias 2] ’, ‘ [alias 2] ’, ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 27] ’ de bijnamen van verdachte betreffen.
[bedrijf 6] -data
Uit de [bedrijf 6] -data volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte toezicht heeft gehouden op het lossen van een partij van 17 containers met suiker, waarin verdovende middelen zaten verborgen en dit lossen tevens heeft gecoördineerd. Op 17 april en 18 april 2016 hebben verdachte (‘ [alias 2] ’) en [medeverdachte 11] (‘ [alias 15] ’) meermalen contact over het lossen van deze partij. Daarnaast onderhoudt verdachte ook contact met ‘ [alias 28] ’ en [medeverdachte 3] . [87] Uit de berichtenwisselingen tussen ‘ [alias 2] ’, ‘ [alias 15] ’ en ‘ [alias 28] ’ volgt ‘dat er sporttassen uit de containers zouden kunnen vallen en dat er iemand bij komt van de andere partij die ‘ [alias 26] ’ wordt genoemd’. Voorts wordt er besproken dat er op 18 april 2016 om 8.00 uur ‘een neger klaarstaat bij de Karwei die opgehaald moet worden’. Verdachte heeft hierover eerst contact met [alias 28] en zorgt vervolgens dat [alias 15] ‘deze neger’ ophaalt. [88] Hoewel verdachte niet persoonlijk aanwezig was bij het lossen van de vracht, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de [bedrijf 6] -berichten dat hij een actieve rol hierbij heeft gehad, doordat hij contact onderhield met de transporteur ( [medeverdachte 11] ) en met [medeverdachte 3] .
Uit de [bedrijf 6] -data blijkt voorts dat op 6 augustus 2015 169 stukken, vermoedelijk cocaïne, uit de wand of bodem van een geprepareerde container zijn gehaald. Deze container is vanuit de haven van Antwerpen naar een loods gereden, terwijl de container eigenlijk voor controle naar de scan bij de douane moest. De rechtbank stelt op basis van [bedrijf 6] -berichten vast dat verdachte in persoon aanwezig is geweest op het moment dat de container werd opengeslepen en de blokken, vermoedelijk cocaïne, werden verdeeld over de aanwezigen. Verdachte houdt hierover op dat moment contact met [medeverdachte 3] .
Gelet op het hiervoor overwogene, in onderling verband en in samenhang bezien met het gebruik van afgeschermde communicatie via PGP-telefoons en het versluierde taalgebruik in de [bedrijf 6] -berichten, zoals hiervoor weergegeven onder het kopje
“versluierd taalgebruik”,kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het bij de geloste lading op 6 augustus 2015 ging om een hoeveelheid cocaïne. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiervan kennis had en dat hij bij het lossen van deze lading actief betrokken is geweest. Onder het kopje
“Feit 3 (invoer van 169 kilogram cocaïne)”zal de rechtbank hier nader op ingaan.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank verder dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte de personen uit de hierboven weergegeven [bedrijf 6] -communicatie kende en dat hij bekend was met de door hen gebruikte schuilnamen/bijnamen.
Uit de gebruikte schuilnamen en de inhoud van de [bedrijf 6] -berichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een zekere structuur binnen het CSV, waarbij verdachte wist wat er gedaan moest worden en wat er van hem en anderen verwacht werd.
Beslag [adres 3]In het kader van onderzoek 26Ephraim zijn tijdens een doorzoeking op de [adres 3] , in de woning van de zus van [medeverdachte 1] , ook notities aangetroffen die wijzen naar deelname van verdachte aan de criminele organisatie. Uit de aangetroffen notities blijkt dat [verdachte] ( [verdachte] , ofwel verdachte) nog € 9.500,-- dient te ontvangen en € 30.000,-- aan bonus. [89] Die bonus werd blijkens de [bedrijf 6] -berichten uitgekeerd aan leden van de criminele organisatie, wanneer het de organisatie lukte om een partij verdovende middelen in te voeren.
OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 13]Op 30 april 2019 is [medeverdachte 13] bij [medeverdachte 1] op bezoek in de penitentiaire inrichting. De vertrouwelijke communicatie tussen hen beiden is opgenomen. Daaruit blijkt dat zij zaken bespreken die de criminele organisatie aangaan. Ook wordt er onderling (versluierd) gesproken over [medeverdachte 3] en verdachte. Zo zegt [medeverdachte 1] :
“ik weet allemaal precies hoe het is gegaan. Ik ga je een ding vertellen, die [alias 3] heeft bakken geld”, waarop [medeverdachte 13] zegt:
“afgepakt van jou, want nu gaat het kwartje vallen. Ik ga er een keer over ophouden… waarom moest nou in een keer”.[medeverdachte 1] zegt vervolgens:
“nee, nee, luister nou eens even. Dat heeft die [alias 2] ook gebeurd. Dat gaat evenredig door drieën, dus weet je hoeveel geld dat allemaal is?” [90] [medeverdachte 1] noemt de naam ‘ [alias 2] ’. Dat met de benaming ‘ [alias 2] ’ ‘ [alias 2] ’ wordt bedoeld, blijkt volgens de rechtbank uit het feit dat als [medeverdachte 13] de naam ‘ [alias 2] ’ noemt, [medeverdachte 1] zegt:
“zeg maar niet [alias 2] ”. [91] Later in het gesprek noemt [medeverdachte 13] nogmaals de naam ‘ [alias 2] ’ en verbetert hij zichzelf door de naam ‘ [alias 2] ’ te noemen. Letterlijk zegt hij:
“ [alias 2] of uuhhh [alias 2] …”. [92]
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte een aandeel had in gedragingen die strekten tot óf rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van Opiumwetmisdrijven, zodat hij heeft deelgenomen aan de organisatie. De gedragingen van verdachte zijn daarnaast van zodanige aard dat daarin naar het oordeel van de rechtbank ook het opzet op de deelneming aan de criminele organisatie ligt besloten.
Feit 2 (artikel 140 Sr)Gelet op de samenhang tussen de twee ten laste gelegde feiten en de hierbij horende gedragingen van verdachte verwijst de rechtbank voor haar bewijsmotivering van feit 2 allereerst naar hetgeen reeds hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat ‘ [alias 2] ’ begin 2016 door [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] werd voorgesteld. [medeverdachte 1] deelde toen mee dat ‘ [alias 2] ’ degene was die [medeverdachte 2] contante geld zou komen brengen. [medeverdachte 2] verklaart dat ‘ [alias 2] ’ hem vervolgens twee of drie keer geld heeft gebracht. [medeverdachte 2] omschrijft ‘ [alias 2] ’ als een man tussen de 1.60 en 1.70 meter lang, blank, Nederlander, Rotterdams accent, gezet postuur, geen gezichtsbeharing en rond de veertig jaar oud. [medeverdachte 2] kreeg enveloppen van ‘ [alias 2] ’, waar een code op stond, zoals bijvoorbeeld D1, BA en Q6 tot en met Q13. Voor het maken van afspraken met ‘ [alias 2] ’ gebruikte [medeverdachte 2] de PGP-telefoon die [medeverdachte 1] hem had gegeven, en waarin de contactlijst de namen van verschillende leden van de criminele organisatie stonden. [93] De rechtbank stelt op basis van de verklaring van [medeverdachte 2] vast dat verdachte onder andere verantwoordelijk was voor het vervoeren en afgeven van contante geldbedragen van de criminele organisatie, die vervolgens door de – zogenoemde – storters bij banken gestort moesten worden.
Voorts wijst de rechtbank in het bijzonder op het OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 13] , waarin [medeverdachte 1] over een geldbedrag zegt
“dat heeft die [alias 2] ook gebeurd. Dat gaat evenredig door drieën”. [94] De rechtbank leidt hieruit af dat het met de import van verdovende middelen verdiende geld en de hierbij behorende bonussen evenredig werd verdeeld over het leidinggevend driemanschap, waartoe verdachte volgens de rechtbank ook behoort (zie
IV. Leiderschap).
Daarnaast blijkt ook uit de eerder aangehaalde aantekeningen, aangetroffen en in beslag genomen op de [adres 3] , dat verdachte vergoedingen en bonussen van de criminele organisatie ontving voor zijn werkzaamheden. [95]
Verder betrekt de rechtbank in haar overweging de [bedrijf 6] -berichten van 24 augustus 2015 tussen ‘ [alias 27] ’ (verdachte) en ‘ [alias 4] ’ ( [medeverdachte 3] ). Uit dat gesprek blijkt onder andere dat [medeverdachte 3] op 24 augustus 2015 € 153.750,-- in zijn rugzak heeft zitten, dat er nog € 200.000,-- los gaat komen in Spanje en dat er nog diverse kosten en mensen uitbetaald dienen te worden. De rechtbank stelt vast dat deze berichten betrekking hebben op gegenereerde contante inkomsten voor door het CSV verrichtte diensten/werkzaamheden, waarvan het niet anders kan zijn dan dat deze diensten/werkzaamheden betrekking hebben op de invoer van verdovende middelen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voor het voorgaande geen enkele verklaring heeft willen of kunnen geven. Uit de inhoud van de dossierstukken is evenmin gebleken van enige verklaring, waaruit zou kunnen blijken van een legale herkomst van de ontvangen vergoedingen en bonussen. Voornoemde gedragingen van verdachte duiden naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar op handelingen die naar de uiterlijke verschijningsvorm erop gericht zijn geweest de criminele herkomst van de geldbedragen te verhullen/verbergen.
Op grond van het voorgaande in combinatie met hetgeen is overwogen onder feit 1, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte een aandeel had in – en ondersteuning gaf aan – gedragingen die strekten tot óf rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, te weten witwassen, zodat hij heeft deelgenomen aan de organisatie. De gedragingen van verdachte zijn daarnaast van zodanige aard dat daarin naar het oordeel van de rechtbank ook het opzet op de deelneming aan de criminele organisatie ligt besloten.
IV. Leiderschap
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de leiding van het CSV in handen is van het driemanschap, bestaande uit ‘ [alias 7] ’ ( [medeverdachte 1] ), ‘ [alias 3] ’ ( [medeverdachte 3] ) en ‘ [alias 2] ’ (verdachte). De leidinggevende rol van dit driemanschap blijkt in de eerste plaats uit het OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 13] , waarin [medeverdachte 1] over een geldbedrag zegt:
“dat heeft die [alias 2] ook gebeurd. Dat gaat evenredig door drieën”. [96] Daarnaast is in het ‘proces-verbaal van bevindingen driemanschap’ nader ingegaan op de leidinggevende positie van het driemanschap binnen het CSV. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 1] spreekt over een evenredige verdeling van de gelden tussen hemzelf, ‘ [alias 3] ’ ( [medeverdachte 3] ) en ‘ [alias 2] ’ ( [verdachte] ), hetgeen versterkt en ondersteund wordt door aangetroffen handgeschreven aantekeningen en [bedrijf 6] -berichten.
Uit de [bedrijf 6] -berichten van het CSV, zoals uiteengezet in het in de bewijsmotivering eerder aangehaalde proces-verbaal van bevindingen CSV Sesamstraatgroepering , blijkt onder meer dat:
- er financiële overzichten worden rondgestuurd, waarbij de kosten steedl999 s worden gedeeld door drie;
- er op enig moment bij ‘ [alias 7] ’ geld tekort is, als gevolg waarvan ‘ [alias 3] ’ en ‘ [alias 2] ’ hun geld gaan tellen en ‘ [alias 2] ’ te veel geld blijkt te hebben;
- ‘ [alias 6] ’ al zijn vragen aan ‘ [alias 7] ’, ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 3] ’ richt;
- In ieder geval ‘ [alias 7] ’ en ‘ [alias 3] ’ privé geld inleggen en;
- ‘ [alias 7] ’, ‘ [alias 3] ’ en ‘ [alias 2] ’ samen contant geld in beheer hebben. [97]
Voorts zijn tijdens de doorzoekingen handgeschreven aantekeningen aangetroffen. Dit betreffen aantekeningen over kosten, winstberekeningen, ‘to do’-lijsten en codes. In deze aantekeningen komen namen van leden van de Sesamstraatgroepering voor. Op sommige aantekeningen staat delen door 3 (:3). Op de aantekening met IBN-nummer GA049.02.01.001.08 staat bijvoorbeeld
“1.890.750,- : 3 – 630” en “ [alias 3] 63, [alias 2] 63, [naam 5] 63”.1.890.750 gedeeld door 3 is 630.250 en met [alias 3] , [alias 2] en [naam 5] , worden naar het oordeel van de rechtbank ‘ [alias 3] ’, ‘ [alias 2] ’ en [naam 5] bedoeld. Op de aantekening met IBN-nummer GA049.01.02.001.001.012 staat:
“7.766 2.588 p.p.”en 7.766 gedeeld door 3 is 2588,67. Tot slot is ook op de aantekening met IBN-nummer GA049.02.01.001.015 een verdeling door drie te zien, te weten: “430:3 = 14,-”. [98] Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gezamenlijk een leidinggevende rol binnen de criminele organisatie hebben vervuld.
V. Conclusie
Uit het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een organisatie die het plegen van Opiumwetmisdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid, van de OW, alsmede witwassen tot oogmerk had. Deze organisatie werd gevormd door een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van diverse personen. Verdachte heeft met zijn gedragingen een leidinggevende rol vervuld en een essentieel en onmisbaar aandeel gehad in de verwezenlijking van de oogmerken van de organisatie.
VI. Periode
Gelet op het voorgaande en de inhoud van de overige bewijsmiddelen zal de rechtbank in de bewezenverklaring de pleegperiode voor wat betreft de deelneming van verdachte aan de criminele organisatie met tot oogmerk het plegen van Opiumwetmisdrijven, alsmede witwassen, vaststellen op de periode van 1 januari 2014 tot en met 20 april 2019. De rechtbank zal verdachte voor de overige periode vrijspreken.
Feit 3 (invoer van 169 kilogram cocaïne)
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de inhoud van de [bedrijf 6] -berichten, zoals weergegeven in het proces-verbaal “
Niet onderschepte partijen verdovende middelen”,in de context van de aan verdachte verweten gedragingen, niet anders kan zijn dan dat er op 6 augustus 2015 een container met een deklading fruit is gelost, waarin uit de wand of de bodem van die container een verborgen hoeveelheid cocaïne is gehaald.
Uit de gevoerde onderlinge communicatie blijkt onder meer dat:
- op 1 augustus 2015 tussen ‘ [alias 27] ’ en ‘ [alias 4] ’ wordt besproken dat het heel mooi is gemaakt, dat er gelast moet worden, dat er 169 in zitten, dat het midden in de bak is gemaakt, dat er schuimplaten terug moeten worden geplaatst [99] en dat
“hij en z’n maat”mee naar binnen gaan; [100] - op 5 augustus 2015 de aankomst van de boot met de container wordt besproken; [101] - op 6 augustus 2015 omstreeks 09.49 uur wordt besproken dat er automatisch een bericht volgt als
“hij”eraf rijdt; [102] - op 6 augustus 2015 omstreeks 10.10 door ‘ [alias 6] ’ aan ‘ [alias 3] ’ wordt bericht dat
“hij”(de container) in de loods is; [103] - op 6 augustus 2012 tussen 10.35 en 11.45 uur tussen ‘ [alias 3] ’, ‘ [alias 7] ’ en ‘ [alias 6] ’ wordt besproken wat ze tegen [bedrijf 9] zullen zeggen als reden dat de container niet bij de scan is; [104] [105] - op 6 augustus 2015 omstreeks 12.28 uur door ‘ [alias 27] ’ wordt bericht:
“Gaan zo slijpen.”; [106] - op 6 augustus 2015 omstreeks 13.14 uur wordt besproken dat ze aan het wachten zijn op de gozer die open slijpt; [107] - op 6 augustus 2015 omstreeks 15.58 uur door ‘ [alias 3] ’ aan ‘ [alias 2] ’ wordt bericht dat de container morgen naar de scan gaat, dat alles perfect dichtgemaakt en opnieuw gekoeld moet worden; [108] - op 6 augustus 2015 omstreeks 17.13 uur door ‘ [alias 3] ’ wordt gevraagd:
“Die [alias 26] zelf heeft er 90 bij. En [alias 5] heeft er 20 in caddy en [alias 22] 59? Klopt?”;
- op 6 augustus 2015 omstreeks 17.12 uur door ‘ [alias 2] ’ aan ‘ [alias 3] ’ wordt bericht dat hij door NED (de Rechtbank leest: Nederland) rijdt en dat hij en ‘ [alias 5] ’ (de Rechtbank leest: ‘ [alias 5] ’) 20 hebben;
- op 6 augustus 2015 tussen 20.56 en 21.58 uur door ‘ [alias 3] ’ en ‘ [alias 2] ’ wordt besproken dat die lasser de 90 stuks niet had moeten meenemen, dat [alias 2] en [alias 5] alles bij hun (derde) moesten afgeven wat niet in de stash auto paste, dat ze (derde) nu de 90 niet willen afgeven, maar dat het wel goed komt en dat ze een % verrekening willen; [109] - op 6 augustus 2015 tussen 22.58 en 23.14 uur tussen ‘ [alias 3] ’ en ‘ [alias 6] ’ wordt besproken dat
“de prijs voor die rommel nu 26 a 27 is”en dat [alias 6] ook stukken kan krijgen en dat morgen even gekeken moet worden wat [bedrijf 21] vanaf dag één gekost heeft. [110]
De rechtbank kent in dit verband extra bewijskracht toe aan het feit dat in de [bedrijf 6] -berichten versluierde taal wordt toegepast, hetgeen onder meer blijkt uit het spreken over
“ [alias 26] ”en
“169 stukken”,welke woorden binnen de drugwereld veelal worden gebruikt bij het importeren van verdovende middelen. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging dat het hier om cocaïne gaat door de in de [bedrijf 6] -berichten genoemde prijs van
“26 a 27”. De rechtbank overweegt dat het haar ambtshalve bekend is dat de kiloprijs van cocaïne rond de € 26.000,-- ligt.
Het standpunt van de verdediging dat niet tot een bewezenverklaring zou kunnen worden gekomen, omdat er geen verdovende middelen zijn aangetroffen, gaat naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet op. Voor een bewezenverklaring is niet altijd vereist dat er daadwerkelijk een partij verdovende middelen wordt aangetroffen, indien de inhoud van de bewijsmiddelen in het licht van hetgeen overigens kan worden vastgesteld, voor geen andere uitleg vatbaar is dan dat de tenlastegelegde invoer van cocaïne heeft plaatsgevonden. [111] Overigens is voor die conclusie geen plaats indien de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de inhoud van aan hem voorgehouden belastende feiten en omstandigheden en die verklaring niet kan worden weerlegd, maar dat is in onderhavige zaak niet aan de orde, nu verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in samenhang bezien met de vastgestelde rol van verdachte als leidinggevende van de criminele organisatie, is naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte op 6 augustus 2015 actief betrokken is geweest bij het lossen van een (dek)lading fruit met daarin verborgen cocaïne.
Binnen Nederlands grondgebiedDe rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat – een deel van – de cocaïne is ingevoerd in Nederland, nu uit de inhoud van de [bedrijf 6] -berichten kan worden afgeleid dat de cocaïne door deelnemers van de organisatie – waaronder verdachte – vanuit de haven van Antwerpen naar Nederland is vervoerd. De rechtbank acht van belang dat de haven van Antwerpen uitsluitend via het Nederlandse gedeelte van de Westerschelde te bereiken, zodat daarmee reeds sprake is van het binnen Nederlands grondgebied brengen. [112] Verder blijkt uit de [bedrijf 6] -berichten, zoals hiervoor weergegeven, dat in ieder geval een gedeelte van 20 kilogram van de lading cocaïne daarna via de weg opnieuw binnen het Nederlandse grondgebied is gebracht.
Het verweer van de verdediging slaagt dan ook niet.
Een hoeveelheidDe rechtbank stelt vast dat er weliswaar de nodige aanknopingspunten zijn dat de ingevoerde hoeveelheid in totaal 169 kilogram bedraagt, doch de rechtbank acht deze aanknopingspunten onvoldoende om tot een bewezenverklaring van 169 kilogram te kunnen komen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken voor wat betreft de hoeveelheid van
“ongeveer 169 kilogram cocaïne”en komt tot een bewezenverklaring voor de invoer van
“een hoeveelheid” cocaïne in Nederland.
MedeplegenDe rechtbank is tot slot van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten en anderen is komen vast te staan. Verdachte heeft een essentiële rol vervuld voor wat betreft in ieder geval het lossen en vervoeren van de container. De bijdrage van verdachte is dan ook van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
26TOPPENISCH
4.7.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie vordert bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
4.8.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte bepleit vrijspraak voor het aan verdachte ten laste gelegde.
4.9.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De verdovende middelen zijn tijdens de doorzoeking in de kelder van de woning van verdachte aangetroffen. Daarbij is vastgesteld dat de deur van de kelder niet was voorzien van een klink en door de politie met een schroevendraaier kon worden geopend. [113] In de kelder zat een gat in de muur die toegang gaf tot de kruipruimte. Op een stenen verhoging in die kruipruimte werd een verfblik aangetroffen. In dit blik bevond zich onder een doek een kunststof flacon met daarin een plasticzak met bruine kristallen. [114] Uit de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt dat dit 510 gram MDMA betrof. [115]
Verder is een Gamma verhuisdoos aangetroffen met bovenin die doos een blauwe spijkerbroek en een rode trui. Onder de spijkerbroek en trui werden vijf, dicht gesealde, zakken met paarskleurige pillen aangetroffen. Deze pillen waren voorzien van het logo
"skittles". [116] Uit de rapportage van het NFI blijkt dat dit 50.000 XTC pillen betroffen. [117] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet bekend was met de aanwezigheid van deze verdovende middelen in de kelder. [118]
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte de middelen niet aanwezig heeft gehad, nu hij geen beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van deze verdovende middelen heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring niet vastgesteld hoeft te worden dat de verdovende middelen aan verdachte toebehoorden en evenmin behoeft vastgesteld te worden dat de middelen zich in zijn nabijheid bevonden. Wel moet worden vastgesteld dat verdachte de feitelijke macht over de verdovende middelen kon uitoefenen, in die zin dat hij daarover kon beschikken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de beschikking had over de woning, inclusief de kelder en daar ook toegang tot had. Verdachte heeft dit ter terechtzitting ook bevestigd. Verder is niet gebleken dat anderen gebruik maakten van de kelder. Vast staat ook dat de verdovende middelen in de kelder van de woning van verdachte zijn aangetroffen. Verdachte heeft aan de politie ten tijde van de huiszoeking uitgelegd hoe de deur naar de kelder –door gebruik te maken van een mes – kan worden geopend en de kelder kan worden betreden.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat het verdachte is geweest die de feitelijke macht over de verdovende middelen had en daarmee de verdovende middelen voorhanden heeft gehad (zie ook ECLI:NL:HR:2021:1945). De rechtbank betrekt daarbij dat [naam 6] , de zoon van verdachte, heeft verklaard dat hij nooit iets in de kelder heeft neergelegd en dat hij niet wist hoe hij in de kelder moest komen, nadat deze in 2018 na een inbraak was afgesloten met een deur zonder klink. [119] De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de geopperde mogelijkheid dat een inbreker toen de verdovende middelen in de kelder heeft achtergelaten niet aannemelijk is, nu het niet logisch is dat een inbreker goederen van aanzienlijke waarde achterlaat op een plaats waar hij geen beschikking over heeft.
Ook het aantreffen van het DNA van een ander dan verdachte op de kleding in de doos, waaronder de verdovende middelen zijn aangetroffen, maakt dat tot slot niet anders.
4.1
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in het onderzoek 26Eufaula onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en het in het onderzoek 26Toppenisch ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 08/960021-19 (onderzoek 26Eufaula)
1.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2015,in Nederland,heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en zijn mededaders behoorden,
welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en 10a eerste lid, te weten:
- het (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van
één of meer hoeveelheden cocaïne, in elk geval (telkens) middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
- het (telkens) opzettelijk afleveren en vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne, in elk geval (telkens) middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst Ien
- het (telkens) voorbereiden en/of bevorderen van feiten als bedoeld in
artikel 2 juncto artikel 10 vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet
terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft
vervuld;
en
hij in de periode van 1 maart 2015 tot en met 20 april 2019,in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijkepersonen, waartoe hij, verdachte en zijn mededaders behoorden,
welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en 10a eerste lid, te weten:
- het (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van
één of meer hoeveelheden cocaïne, in elk geval (telkens) middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
- het (telkens) opzettelijk afleveren en vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne, in elk geval (telkens) middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst Ien
- het (telkens) voorbereiden en/of bevorderen van feiten als bedoeld in
artikel 2 juncto artikel 10 vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet
terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft
vervuld;
2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 20 april 2019,in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en zijn mededaders behoorden,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- witwassen
terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft
vervuld;
3.
hij in de periode van 1 juli 2015 tot en met 9 augustus 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij Opiumwet behorende lijst I.
in de zaak met parketnummer 08/960031-19 (onderzoek 26Toppenisch)
hij op 11 december 2019te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad, (circa) 18.630 gram (een hoeveelheid van (circa) 50.000 XTC-tabletten) en (circa) 510 gram brokken/kristallen, van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr en in de artikelen 10, 10a, 11a (OW oud), 11b van de OW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
26Eufaula
eendaadse samenloop van de misdrijven:
feit 1:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet (artikel 11a Opiumwet oud)
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet (artikel 11b Opiumwet);
feit 2:deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 3: tezamen en in vereniging opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
26Toppenisch
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
Het Openbaar ministerie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval het tot een strafoplegging mocht komen, heeft de raadsman - met een beroep op meerdere strafmatigende en/of bijzondere persoonlijke omstandigheden - verzocht om in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De raadsman verzoekt een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 1166 dagen, waarvan 730 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee of drie jaren, eventueel aangevuld met een werkstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft met twee medeverdachten, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , leiding gegeven aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven, alsmede witwassen.
Het deelnemen, alsmede leidinggeven aan een criminele organisatie is als zelfstandig delict strafbaar gesteld, omdat van dergelijke samenwerkingsverbanden een bijzondere dreiging richting de maatschappij uitgaat. Het is een misdrijf tegen de openbare orde. Criminele organisaties ondermijnen de rechtsorde, veroorzaken maatschappelijke onrust en berokkenen de maatschappij veel (financieel) nadeel. De strafwaardigheid van het deelnemen en leidinggeven aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en (de mate van) het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard en ernst van de misdrijven die worden beoogd. De misdrijven die in de onderhavige zaak aan de orde zijn, gelden als ernstige misdrijven.
De criminele organisatie waartoe verdachte behoort en waaraan verdachte leiding heeft gegeven, heeft een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale, wereldwijde verdovende middelencircuit. De verspreiding van, en de handel in verdovende middelen gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers van verdovende middelen gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun verdovende middelengebruik en geweld. Daarnaast bevatten verdovende middelen stoffen die sterk verslavend werken en zeer schadelijk zijn voor de gezondheid. De rechtbank acht verdachte dan ook medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen bij gebruikers veroorzaakt. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en enkel gehandeld uit eigen winstbejag.
De rechtbank neemt ook in overweging dat sprake was van een groots opgezette organisatie, waarin een groot aantal fictieve bedrijven zijn opgericht om een schijnbaar legale vorm van import van onder andere fruit op te zetten, en dat sprake was van vele deelnemers om taken uit te voeren en geld wit te wassen.
Het is verder algemeen bekend dat dit soort feiten veel geld opleveren voor de personen die betrokken zijn in de lijn van invoer tot aan de uiteindelijke verkoop. Het witwassen van deze gelden (en gelden in zijn algemeenheid) vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Daarnaast vormt het, vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere bankverkeer, ook een bedreiging voor de samenleving. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie en de fiscus te onttrekken, wordt het plegen van criminele activiteiten in stand gehouden en indirect ook bevorderd. Verdachte heeft met zijn handelen aan dit alles bijgedragen en de rechtbank neemt dit verdachte dan ook kwalijk.
De deelnemers van de criminele organisatie hadden elk een eigen rol met bijbehorende verantwoordelijkheden. Verdachte heeft als leidinggevende van de criminele organisatie toezicht gehouden bij het lossen van containers, met daarin verborgen partijen verdovende middelen en hierover contacten onderhouden met andere leden van de criminele organisatie. Daarnaast heeft verdachte voor de criminele organisatie contante gelden vervoert, onkosten besproken met de andere leden van het leidinggevend driemanschap en vergoedingen en bonussen ontvangen voor zijn werkzaamheden binnen de organisatie.
Verdachte heeft met de ten aanzien van hem bewezen verklaarde gedragingen een essentiële – en voor de organisatie onmisbare – leidinggevende rol vervuld en hij heeft daarmee de verdovende middelen- en witwasactiviteiten van de criminele organisatie gecoördineerd en gefaciliteerd.
Naast dat verdachte leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie en actief betrokken is geweest bij de import van een hoeveelheid cocaïne, heeft verdachte ook nog een flinke hoeveelheid verdovende middelen, te weten 510 gram MDMA-kristallen en 50.000 XTC pillen, voorhanden gehad in de kelder van zijn woning. De rechtbank zal dit in tegenstelling tot het Openbaar Ministerie – mede gelet op de hoeveelheid – wel degelijk meewegen bij haar strafoplegging.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank verder rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 juli 2020van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte slechts in een ver verleden één keer eerder in aanraking is geweest met politie en/of justitie voor soortgelijke feiten, te weten overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die naar voren zijn gebracht ter terechtzitting van 7 en 8 maart 2022.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op de bewezen verklaarde feiten niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van behoorlijke duur. Alles afwegende acht de rechtbank, gelet op de rol van verdachte en de aard en de ernst van de feiten, in dit geval oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7.4
De in beslag genomen voorwerpen
26Eufaula
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder verdachte in beslag genomen horloge van het merk Breitling verbeurd verklaard dient te worden.
De raadsman verzoekt al het beslagene terug te geven aan verdachte. Meer in het bijzonder gaat het om het horloge van het merk Breitling. Niet is komen vast te staan dat deze uit enig misdrijf afkomstig is, dan wel dat deze met criminele gelden betaald is.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen horloge van het merk Breitling moet worden teruggegeven aan de beslagene, te weten verdachte, nu hij beschikt over een aankoopbewijs uit 2007, waardoor onvoldoende vaststaat dat dit horloge is aangeschaft met criminele gelden.
26Toppenisch
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de onder verdachte in beslag genomen verdovende middelen, verpakkingen en vacumeermachine dienen te worden onttrokken aan het verkeer en de in beslag genomen broek van verdachte dient verbeurd verklaard te worden.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het beslag.
De rechtbank is met het Openbaar Ministerie van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen verdovende middelen, verpakkingen en vacumeermachine dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of met het algemeen belang.
De in beslag genomen broek dient naar het oordeel van de rechtbank verbeurd verklaard te worden, omdat de strafbare feiten (mede) met behulp van dit voorwerp zijn begaan dan wel zijn voorbereid.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 55 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het in het onderzoek 26Eufaula onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart bewezen dat verdachte het in het onderzoek 26Toppenisch ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
26Eufaula
eendaadse samenloop van de misdrijven:
feit 1:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet (artikel 11a Opiumwet oud)
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet (artikel 11b Opiumwet);
feit 2:deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 3: tezamen en in vereniging opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
26Toppenisch
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het in het onderzoek 26Eufaula onder 1, 2 en 3 en in het in het onderzoek 26Toppenisch bewezen verklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte tot een
onvoorwaardelijke gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
beslag
- 26 Eufaula: bepaalt dat het in beslag genomen horloge van het merk Breitling moet worden teruggegeven aan de beslagene, te weten verdachte;
- 26 Toppenisch: bepaalt dat de op de beslaglijst vermeldde verdovende middelen, verpakkingen en vacumeermachine dienen te worden onttrokken aan het verkeer;
- 26 Toppenisch: bepaalt dat de op de beslaglijst vermeldde broek verbeurd verklaard dient te worden;
voorlopige hechtenis
- heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Peper, voorzitter, mr. D ten Boer en mr. V. Wolting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Jentzsch en H. Kamp, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022.
Buiten staat
Mr. Ten Boer en mr. Wolting zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, Team FinEc – Fraude 1, met nummer LEREA18001-2869, onderzoek 26Eufaula / LEREA18001, met de daarvan deel uitmakende bijlagen. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pretty Good Privacy telefoon. PGP-telefoons worden gebruikt om versleutelde of gecrypte berichten te versturen. Criminelen maken gebruik van communicatie via PGP telefoons om buiten het zicht van justitie en
3.26Ephraim-310/371PV verhoor [code 1]
4.26Eufaula-523, PV CSV Sesamstraatgroepering , bijlage 29
5.26Eufaula-523, pagina 4-5 (1123-1124) en Proces-verbaal 26Eufaula-434
6.26Eufaula-1856 PV aanvullende identificatie [alias 2]
7.26Eufaula-1856 PV aanvullende identificatie [alias 2] , pagina 192.
8.26Eufaula-1856 PV aanvullende identificatie [alias 2] , pagina 190.
9.26Ephraim-374 PV Verhoor [code 1]
10.26Eufaula-523, pagina 2-3 (121-122) en Proces-verbaal 26Eufaula-525
11.26Eufaula-1734 OV aanvullende identificatie
12.26Eufaula-1734 PV bevindingen met betrekking tot identiteit ‘ [alias 7] ’, pagina 180.
13.Op 19 april 2016 werd de server van [bedrijf 6] door overheidsdiensten uit de lucht gehaald.
14.Proces-verbaal 26Eufaula-523, pagina 3-4 (122-1123) en Proces-verbaal 26Eufaula-753 Pv ID [code 2] , bijlage 13
15.26Eufaula-753 PV identificatie [alias 3] ; 26Eufaula-1733 aanvullend PV identificatie [alias 3] .
16.26Eufaula-1132 PV bevindingen met betrekking tot onderzoeksgegevens uit het Belgische strafrechtelijke onderzoek Oceans, pagina 1816.
17.26Eufaula-2747 PV Verhoor [code 3]
18.26Eufaula-547 PV identificatie [code 4] en 26Eufaula-1791 PV identificatie [code 4] aanvulling.
19.26Ephraim-310 PV verhoor [code 1] .
20.26Ephraim-500 PV verhoor [code 1] .
21.26Eufaula-753 PV identificatie [alias 3] ; 26Eufaula-1733 aanvullend PV identificatie [alias 3] .
22.26Eufaula-1802 PV identificatie [alias 11] .
23.26Eufaula-739 PV identificatie [alias 6] ; 26Eufaula-1744 Aanvullend PV identificatie [alias 6] .
24.26Eufaula-2531 PV verhoor [code 6] .
25.26Eufaula-681 PV identificatie [code 5] ; 26Eufaula-2195 PV identificatie [code 5] aanvulling.
26.26Eufaula-2531 PV verhoor [code 6] .
27.26Eufaula-2213 PV identificatie [alias 13] .
28.26Eufaula-2531 PV verhoor [code 6] .
29.26Eufaula-569 PV identificatie [code 7] .
30.26Eufaula-1116 PV identificatie [code 8] ; 26Eufaula-1803 PV identificatie [code 8] aanvulling.
31.26Eufaula-1803 PV identificatie [alias 15] , pagina 1480.
32.Zaaksdossier 11b 140, pagina 104.
33.26Ephraim-500 PV verhoor [code 1] .
34.26Ephraim-500 PV verhoor [code 1] .
35.26Ephraim-500 PV verhoor [code 1] .
36.26Ephraim-500 PV verhoor [code 1] .
37.ME076.01.02.003.
38.Pv 26Eufaula-926, eerste aanvulling, bijlage 2, pagina’s 507-515, met bijlagen
39.Algemeen dossier, pagina 11; Zaaksdossier 11b 140 pagina 20.
40.Algemeen dossier, pagina 257.
41.Algemeen dossier, pagina 258.
42.Zaaksdossier 11b 140, pagina’s 16 en 17.
43.Zaaksdossier 11b 140, pagina 28
44.Zaaksdossier 11b 140, pagina 23.
45.Zaaksdossier 11b 140, pagina 34
46.Zaaksdossier 11b 140, pagina 44.
47.26Eufaula-310 PV verhoor [medeverdachte 2]
48.26Eufaula-2656 PV verhoor [medeverdachte 10] , pagina 502.
49.26Eufaula-2656 PV verhoor [medeverdachte 10] , pagina 502.
50.Proces-verbaal Algemeen Dossier, pagina’s 6-15
51.Zaaksdossier 11b 140, pagina 38.
52.Zaaksdossier 11b 140, pagina 56.
53.Zaaksdossier PV codes bedrijven, pagina 1203.
54.26Eufaula-147 PVB USB-stick [code 9] .
55.26Ephraim-374 Verhoor [code 1] .
56.Zaaksdossier 11b 140, pagina 27.
57.26Eufaula-1051 Dossier [bedrijf 8] .
58.Zaaksdossier 11b 140, pagina’s 46 en 47.
59.Zaaksdossier 11b 140, pagina 47.
60.Zaaksdossier 11b 140, pagina 54.
61.Ambtshalve bekend dat ' [alias 26] ' een verwijzing is naar een persoon van de leverende partij en afkomstig uit het bronland.
62.26Eufaula-1508 PV niet onderschepte drugs.
63.Zaaksdossier 11b 140, pagina 49.
64.Zaaksdossier 11b 140, pagina 49.
65.26Eufaula-1118 PV [bedrijf 13] .
66.Zaaksdossier 11b 140, pagina 50.
67.26Eufaula-1118 PV [bedrijf 13] .
68.KO022.01.01.001.
69.NA004.04.02.004.
70.NA004.04.02.002.
71.Zaaksdossier 11b 140, pagina 50.
72.26Eufaula-1031 bevindingen [bedrijf 14] BV.
73.Vonnis Rechtbank Antwerpen, eerste aanleg, afdeling Antwerpen van 10 januari 2019.
74.Zaaksdossier 11b 140, pagina 56 en 57.
75.ME076.03.01.032.001.
76.Zaaksdossier 11b 140, pagina 57.
77.Zaaksdossier 11b 140, pagina 57.
78.IBN KO022.03.01.004 Excelbestand: “ [bestandsnaam 1] ”, [bestandsnaam 2] ; Zaaksdossier 11b 140, pagina 39.
79.26Eufaula-2452 PV bevindingen verdienmodel CSV; Zaaksdossier 11b 140, pagina 35.
80.Zaaksdossier 11b 140, pagina 54.
81.Zaaksdossier 11b 140, pagina 55.
82.Overzicht contante transacties, bijlage 26, pagina’s 938 tot en met 940 26Eufaula.
83.Zaaksdossier 11b 140, pagina 27.
84.Overzicht [bedrijf 6] -berichten [medeverdachte 9] .
85.Overzicht WhatsApp-berichten [medeverdachte 2] .
86.Zaaksdossier 11b 140, pagina’s 93 en 94.
87.Zaaksdossier 11B 140, pagina 72.
88.26Eufaula-1508 Niet onderschepte partijen.
89.Zaaksdossier 11b 140, pagina 73.
90.Zaaksdossier 11b 140, pagina 74.
91.Zaaksdossier 11b 140, pagina 74.
92.Zaaksdossier 11b 140, pagina 75.
93.26Eufaula-523 PV bevindingen CSV Sesamstraatgroepering , pagina 1126.
94.Zaaksdossier 11b 140, pagina 74.
95.Zaaksdossier 11b 140, pagina 73.
96.Zaaksdossier 11b 140, pagina 74.
97.26Eufaula-523 PV bevindingen CSV Sesamstraatgroepering .
98.26Eufaula-1575 PV van bevindingen driemanschap, pagina 1045.
99.26Eufaula-1508, pagina 994.
100.26Eufaula-1508, bijlage 2, pagina 1011.
101.26Eufaula-1508, bijlage 2, pagina 1012.
102.26Eufaula-1508, pagina 994.
103.26Eufaula-1508, pagina 994.
104.26Eufaula-1508, pagina 994.
105.26Eufaula-1508, pagina 995.
106.26Eufaula-1508, pagina 1021.
107.26Eufaula-1508, pagina 1020.
108.26Eufaula-1508, pagina 995.
109.26Eufaula-1508, pagina 995.
110.26Eufaula-1508, pagina 996.
111.Rechtbank Rotterdam 16 oktober 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:8543 en ECLI:NL:RBROT:2020:13048.
112.Rechtbank Oost-Brabant, 13 februari 2020 ECLI:NL:RBOBR:2020:742; Rechtbank Rotterdam 31 juli 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BX5435; Rechtbank Rotterdam 18 april 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:3076.
113.26Eufaula-1971 PV van bevindingen tijdens doorzoeking, pagina 42.
114.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning [adres 1] , pagina 18.
115.Rapportage NFI d.d. 19 december 2019, pagina 80.
116.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning [adres 1] , pagina 19.
117.Rapportage NFI d.d. 19 december 2019, pagina 79.
118.Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 7 maart 2022.
119.26Toppenisch-12 PV verhoor verdachte [naam 1] [verdachte] , pagina 97.