ECLI:NL:RBOVE:2021:753

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
AK_19_1574_20_315
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling WOZ-waarde en OZB-aanslagen voor onroerende zaak in Zwolle

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak te Zwolle en de daarop gebaseerde onroerendezaakbelasting (OZB) aanslagen. Eiseres, eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak, heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en de OZB-aanslagen voor de belastingjaren 2018 en 2019. De waarde van de onroerende zaak was vastgesteld op respectievelijk € 10.252.000,- en € 10.462.000,-. Eiseres stelde dat de onroerende zaak in hoofdzaak als woning moet worden aangemerkt, omdat een aanzienlijk percentage van de oppervlakte bestemd is voor woondoeleinden. Verweerder, de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor, betwistte dit en stelde dat de onroerende zaak terecht als niet-woning is aangemerkt, omdat het percentage woondelen niet aan de wettelijke eisen voldoet.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de indeling van de onroerende zaak en de functie van de verschillende ruimten. De rechtbank concludeert dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient en dat de OZB-aanslagen terecht zijn opgelegd. De beroepen van eiseres zijn ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie, waaronder uitspraken van het Gerechtshof en de Hoge Raad, om de juridische basis van haar oordeel te onderbouwen. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummers: Awb 19/1574 en 20/315

uitspraak van de meervoudige belastingkamer in de zaken tussen

[eiseres] ,

statutair gevestigd te [plaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. M. Betjes,
en
de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT),verweerder,
gemachtigde: [naam 1]

Procesverloop

Belastingjaar 2018
Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres] te Zwolle vastgesteld bij beschikking van
28 februari 2018. Daarbij is de waarde vastgesteld op € 10.252.000,- per waardepeildatum
1 januari 2017 voor het belastingjaar 2018. Tegelijk met deze beschikking heeft verweerder eiseres voor het belastingjaar 2018 onder meer een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) eigenaar niet-woning van € 37.963,16 en een OZB-aanslag gebruiker niet-woning van
€ 10.601,75 opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 juli 2019 heeft verweerder het tegen de WOZ-beschikking en OZB-aanslagen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder Awb 19/1574.
Belastingjaar 2019
Ingevolge de Wet WOZ heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres] te Zwolle vastgesteld bij beschikking van 28 februari 2019. Daarbij is de waarde vastgesteld op € 10.462.000,- per waardepeildatum 1 januari 2018 voor het belastingjaar 2019. Tegelijk met deze beschikking heeft verweerder eiseres voor het belastingjaar 2019 onder meer een OZB-aanslag eigenaar niet-woning van € 40.059,- en een OZB-aanslag gebruiker niet-woning van € 11.197,71 opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2019 heeft verweerder het tegen de WOZ-beschikking en OZB-aanslagen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder Awb 20/315.
Beide belastingjaren
Verweerder heeft in beide beroepen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Eiseres heeft zich door haar gemachtigde laten vertegenwoordigen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2] .
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

De feiten
1.1
De rechtbank ontleent aan de dossierstukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Eiseres is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [adres] te Zwolle (hierna: de onroerende zaak). Deze onroerende zaak is gebouwd in 2008 en bestaat, inclusief de begane grond, uit drie verdiepingen. De onroerende zaak heeft een totale oppervlakte van 7.892 m².
Door eiseres wordt in de onroerende zaak ondersteuning geboden aan volwassenen, jongvolwassenen en ouderen met psychische problemen. Op de begane grond van de onroerende zaak bevinden zich de afdelingen Facilitair, High Intensive Care en Medium Intensive Care. Op de eerste verdieping bevinden zich de afdelingen voor therapie en dagbesteding, Korsakov-patiënten, crisisopvang voor ouderen en verpleging psychogeriatrie voor ouderen. Op de tweede verdieping bevinden zich de afdeling voor therapie en dagbesteding en de verpleegafdeling psychogeriatrie.
Iedere afdeling bestaat uit zit-/slaapkamers voorzien van eigen sanitair, gezamenlijke huiskamers inclusief keuken, enkele ondersteunende ruimten en verkeersruimten.
Het geschil
2. Partijen verschillen niet van mening over de hoogte van de WOZ-waarde. Wel is tussen hen in geschil of de onroerende zaak op grond van artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet al dan niet als een woning moet worden aangemerkt, waarbij niet in geschil is dat de afdelingen facilitair en therapie/dagbesteding tot het niet-wonen moeten worden gerekend.
De standpunten van partijen
3. Eiseres heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient, omdat wordt voldaan aan het geschiktheidscriterium. Van de totale oppervlakte van de onroerende zaak van 7.892 m² beslaan de afdelingen met een woonfunctie een oppervlakte van 5.870 m², zodat 74,4 % kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Eiseres heeft in dit verband verder gewezen op de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 februari 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:381). Dit heeft tot gevolg dat de OZB-aanslag eigenaar niet-woning moet worden berekend naar het woningtarief en dat de OZB-aanslag gebruiker niet-woning moet worden vernietigd.
4. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat ten opzichte van de totale oppervlakte van de onroerende zaak van 7.892 m² het percentage woondelen maximaal 51,02 bedraagt, zodat de onroerende zaak terecht als een niet-woning is aangemerkt. Verweerder heeft in dit verband plattegronden van de begane grond en de eerste en tweede verdieping overgelegd, waarop per bouwlaag in kleur is aangegeven welke ruimten als niet-woning worden gezien.
De OZB-aanslag gebruiker niet-woning is terecht opgelegd en de OZB-aanslag eigenaar is terecht op het niet-woningtarief gebaseerd.
De overwegingen van de rechtbank
5. In artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
6. Bij de toepassing van artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet gaat het om de vraag of onzelfstandige gedeelten van een onroerende zaak ‘tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden’. Het komt er daarbij op aan of ten minste 70 % van de waarde van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan gedeelten daarvan die tot woning dienen of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Is aan die eis voldaan, dan wordt de gehele onroerende zaak als woning aangemerkt met alle daaraan verbonden gevolgen, zoals het niet heffen van onroerendezaakbelasting ten aanzien van het gebruik.
De rechtbank wijst in dit verband op onder meer de arresten van de Hoge Raad van
Verder volgt uit de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 juni 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:5172), alsmede uit het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1326), dat het begrip “volledig” in dit geval wil zeggen dat deze delen niet meer dan incidenteel gebruikt worden voor andere doeleinden dan woondoeleinden.
7. Een onroerende zaak is aan te merken als woning in de zin van voormelde wettelijke bepaling, indien zij naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. Bij de vraag of een onroerende zaak naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen zijn niet de duur en de frequentie van het feitelijke verblijf van belang, maar gaat het erom of uit de aard en inrichting, en daarmee de bestemming, van de onroerende zaak voortvloeit dat deze zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 april 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:3437).
8. Het vorenstaande betekent dat aan de hand van het geschiktheidscriterium beoordeeld moet worden of de onroerende zaak als woning is aan te merken, waarbij nog steeds moet worden getoetst of tenminste 70 % van de waarde van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan gedeelten van een onroerende zaak die tot woning dienen of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
9. De rechtbank is van oordeel dat de zit-/slaapkamers, de gemeenschappelijke huiskamers/keukens, de multifunctionele ruimten en de separate bewonerstoiletten delen betreffen die naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt zijn om voor menselijke bewoning te dienen. Verweerder is daar bij zijn standpunt dat maximaal 51,02 % van de oppervlakte van de onroerende zaak tot woning dient, ook van uitgegaan.
10. In de eerder vermelde plattegronden heeft verweerder de volgende ruimten in de onroerende zaak als niet-wonen aangemerkt:
  • de verkeersruimten, waaronder de gangen, trappen en liften;
  • de facilitaire ruimten, zoals serverruimten, diverse bergruimten, nutsvoorzieningen en personeelsdouches;
  • de entree, kantine en wachtruimte voor bezoekers;
  • de teamposten en aanverwante ruimten;
  • de werkkasten, medische bergingen, vuil- en linnenkasten en overige bergruimten waartoe alleen het (verplegend) personeel toegang heeft;
  • de techniek- en stookruimten;
  • de diverse kantoren en spreek- en werkkamers;
  • de diverse ruimten voor individuele therapie en groepstherapie/dagbesteding.
De rechtbank stelt ten aanzien van deze ruimten vast dat het niet gaat om delen die naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt zijn om voor menselijke bewoning te dienen. Omdat deze ruimten meer dan incidenteel door anderen dan de bewoners worden gebruikt, zijn deze ruimten verder niet volledig dienstbaar aan woondoeleinden (zie ook de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 juni 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:5172) en het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1326)).
11. Eiseres heeft zich voor haar standpunt, dat de onroerende zaak als een woning moet worden aangemerkt, beroepen op de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 februari 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:381). In deze uitspraak heeft het Gerechtshof overwogen dat een onzelfstandig deel van een onroerende zaak een woondeel in de zin van artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet is, indien het ofwel dient tot woning ofwel volledig dienstbaar is aan woondoeleinden ofwel aan beide criteria voldoet. Verder heeft eiseres gewezen op de overwegingen 5.4 en 5.5 van het Gerechtshof Den Haag in voormelde uitspraak:
5.4.
In de [adres] is sprake van begeleid wonen, waarbij het streven erop is gericht dementerende ouderen de mogelijkheid te bieden om zo lang mogelijk ‘zelfstandig’ te wonen. De bewoners beschikken over een ruim appartement voor zichzelf met sanitaire voorzieningen zonder kookgelegenheid. De woonkamers zijn kleinschalig en huiselijk en gericht op samenleven. Er wordt daar voor zover mogelijk samen gekookt en gegeten, televisie gekeken en de dag doorgebracht. Deze woonvorm verschilt daarmee niet wezenlijk van een groot gezin, waarbij een ieder een eigen slaapkamer heeft en er een gemeenschappelijke woonkamer, keuken en gangen zijn. Onder wonen kan ook worden verstaan het samenleven van vrienden of, zoals hier, van bewoners met gelijke behoeften voor wat betreft verzorging. Het personeel is aanwezig om de woonbehoefte van de bewoners te ondersteunen. De bewoners - en eventueel hun bezoekers - maken de hele dag gebruik van de ruimtes in de onroerende zaak.
5.5.
De appartementen van de bewoners kunnen naar tussen partijen niet in geschil is als woondeel worden aangemerkt. Het Hof volgt dit standpunt. Gelet op het hiervoor overwogene hoeft het ontbreken van een kookgelegenheid hieraan niet in de weg te staan.
Eiseres heeft aangevoerd dat de onroerende zaak zó is ingedeeld dat vrijwel alle niet-woonruimten dan wel ruimten die (nagenoeg) uitsluitend voor personeel zijn bestemd buiten de woongroepen zijn gelegen. Iedere afdeling binnen de onroerende zaak vormt een woongroep. Eiseres meent dan ook dat iedere afdeling met een woonfunctie als een woning moet worden aangemerkt. Verweerder heeft ten onrechte binnen de woongroepen iedere (verkeers)ruimte getoetst.
12. De rechtbank leidt uit rechtsoverweging 3.1 van voormelde uitspraak van het Gerechtshof af dat in die procedure het geschil zich toespitste op de vraag of de gezamenlijke woonkamers dienen te worden aangemerkt als delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden als bedoeld in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet. Gelet op de in de uitspraak vastgestelde feiten en de weergegeven omstandigheden heeft het Gerechtshof geoordeeld dat de gezamenlijke woonkamers als woondelen moesten worden aangemerkt.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat voor wat betreft de onroerende zaak van eiseres tussen partijen geen verschil van mening bestaat over het feit dat de gezamenlijke woonkamers (ook) als woondelen kwalificeren.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht ten aanzien van iedere (verkeers)ruimte getoetst of sprake is van het dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Zo heeft verweerder meerdere werk-/spreekkamers, teamposten, medische bergingen en technische ruimten, die binnen een woongroep zijn gelegen en door eiseres als woondelen zijn aangemerkt, terecht niet als woondelen gekwalificeerd. Deze ruimten dienen immers niet tot woning en zijn ook niet volledig dienstbaar aan woondoeleinden. Hetzelfde heeft te gelden voor de verkeersruimten, zoals de gangen, trappenhuizen en liften, omdat ook door verzorgend en verplegend personeel meer dan incidenteel van deze verkeersruimten gebruik wordt gemaakt.
14. De rechtbank komt tot de conclusie dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient dan wel volledig dienstbaar is aan woondoeleinden. Verweerder heeft de OZB-aanslag eigenaar dan ook terecht naar het niet-woning tarief geheven en de OZB-aanslag gebruiker niet-woning terecht opgelegd.
15. De beroepen zijn ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, voorzitter, en mr. P.H. Banda en
mr. B.S. Kats, leden, in aanwezigheid van H. Blekkenhorst, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
De griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.