1.2Eiseres is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [adres] te Zwolle (hierna: de onroerende zaak). Deze onroerende zaak is gebouwd in 2008 en bestaat, inclusief de begane grond, uit drie verdiepingen. De onroerende zaak heeft een totale oppervlakte van 7.892 m².
Door eiseres wordt in de onroerende zaak ondersteuning geboden aan volwassenen, jongvolwassenen en ouderen met psychische problemen. Op de begane grond van de onroerende zaak bevinden zich de afdelingen Facilitair, High Intensive Care en Medium Intensive Care. Op de eerste verdieping bevinden zich de afdelingen voor therapie en dagbesteding, Korsakov-patiënten, crisisopvang voor ouderen en verpleging psychogeriatrie voor ouderen. Op de tweede verdieping bevinden zich de afdeling voor therapie en dagbesteding en de verpleegafdeling psychogeriatrie.
Iedere afdeling bestaat uit zit-/slaapkamers voorzien van eigen sanitair, gezamenlijke huiskamers inclusief keuken, enkele ondersteunende ruimten en verkeersruimten.
2. Partijen verschillen niet van mening over de hoogte van de WOZ-waarde. Wel is tussen hen in geschil of de onroerende zaak op grond van artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet al dan niet als een woning moet worden aangemerkt, waarbij niet in geschil is dat de afdelingen facilitair en therapie/dagbesteding tot het niet-wonen moeten worden gerekend.
De standpunten van partijen
3. Eiseres heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient, omdat wordt voldaan aan het geschiktheidscriterium. Van de totale oppervlakte van de onroerende zaak van 7.892 m² beslaan de afdelingen met een woonfunctie een oppervlakte van 5.870 m², zodat 74,4 % kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Eiseres heeft in dit verband verder gewezen op de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 februari 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:381). Dit heeft tot gevolg dat de OZB-aanslag eigenaar niet-woning moet worden berekend naar het woningtarief en dat de OZB-aanslag gebruiker niet-woning moet worden vernietigd. 4. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat ten opzichte van de totale oppervlakte van de onroerende zaak van 7.892 m² het percentage woondelen maximaal 51,02 bedraagt, zodat de onroerende zaak terecht als een niet-woning is aangemerkt. Verweerder heeft in dit verband plattegronden van de begane grond en de eerste en tweede verdieping overgelegd, waarop per bouwlaag in kleur is aangegeven welke ruimten als niet-woning worden gezien.
De OZB-aanslag gebruiker niet-woning is terecht opgelegd en de OZB-aanslag eigenaar is terecht op het niet-woningtarief gebaseerd.
De overwegingen van de rechtbank
5. In artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
6. Bij de toepassing van artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet gaat het om de vraag of onzelfstandige gedeelten van een onroerende zaak ‘tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden’. Het komt er daarbij op aan of ten minste 70 % van de waarde van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan gedeelten daarvan die tot woning dienen of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Is aan die eis voldaan, dan wordt de gehele onroerende zaak als woning aangemerkt met alle daaraan verbonden gevolgen, zoals het niet heffen van onroerendezaakbelasting ten aanzien van het gebruik.
De rechtbank wijst in dit verband op onder meer de arresten van de Hoge Raad van
Verder volgt uit de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 juni 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:5172), alsmede uit het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1326), dat het begrip “volledig” in dit geval wil zeggen dat deze delen niet meer dan incidenteel gebruikt worden voor andere doeleinden dan woondoeleinden. 7. Een onroerende zaak is aan te merken als woning in de zin van voormelde wettelijke bepaling, indien zij naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. Bij de vraag of een onroerende zaak naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen zijn niet de duur en de frequentie van het feitelijke verblijf van belang, maar gaat het erom of uit de aard en inrichting, en daarmee de bestemming, van de onroerende zaak voortvloeit dat deze zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 april 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:3437). 8. Het vorenstaande betekent dat aan de hand van het geschiktheidscriterium beoordeeld moet worden of de onroerende zaak als woning is aan te merken, waarbij nog steeds moet worden getoetst of tenminste 70 % van de waarde van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan gedeelten van een onroerende zaak die tot woning dienen of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
9. De rechtbank is van oordeel dat de zit-/slaapkamers, de gemeenschappelijke huiskamers/keukens, de multifunctionele ruimten en de separate bewonerstoiletten delen betreffen die naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt zijn om voor menselijke bewoning te dienen. Verweerder is daar bij zijn standpunt dat maximaal 51,02 % van de oppervlakte van de onroerende zaak tot woning dient, ook van uitgegaan.
10. In de eerder vermelde plattegronden heeft verweerder de volgende ruimten in de onroerende zaak als niet-wonen aangemerkt:
- de verkeersruimten, waaronder de gangen, trappen en liften;
- de facilitaire ruimten, zoals serverruimten, diverse bergruimten, nutsvoorzieningen en personeelsdouches;
- de entree, kantine en wachtruimte voor bezoekers;
- de teamposten en aanverwante ruimten;
- de werkkasten, medische bergingen, vuil- en linnenkasten en overige bergruimten waartoe alleen het (verplegend) personeel toegang heeft;
- de techniek- en stookruimten;
- de diverse kantoren en spreek- en werkkamers;
- de diverse ruimten voor individuele therapie en groepstherapie/dagbesteding.
De rechtbank stelt ten aanzien van deze ruimten vast dat het niet gaat om delen die naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt zijn om voor menselijke bewoning te dienen. Omdat deze ruimten meer dan incidenteel door anderen dan de bewoners worden gebruikt, zijn deze ruimten verder niet volledig dienstbaar aan woondoeleinden (zie ook de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 juni 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:5172) en het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1326)). 11. Eiseres heeft zich voor haar standpunt, dat de onroerende zaak als een woning moet worden aangemerkt, beroepen op de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 februari 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:381). In deze uitspraak heeft het Gerechtshof overwogen dat een onzelfstandig deel van een onroerende zaak een woondeel in de zin van artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet is, indien het ofwel dient tot woning ofwel volledig dienstbaar is aan woondoeleinden ofwel aan beide criteria voldoet. Verder heeft eiseres gewezen op de overwegingen 5.4 en 5.5 van het Gerechtshof Den Haag in voormelde uitspraak: