ECLI:NL:GHARL:2020:3437

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
19/01183
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van aanslag in gebruikersbelasting OZB voor logeerhuis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Smallingerland. De heffingsambtenaar had een aanslag in de onroerendezaakbelasting (OZB) opgelegd aan de stichting die een logeerhuis exploiteert. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de aanslag vernietigd en de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.250.000. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning diende. Het hof oordeelde dat de onroerende zaak, ondanks het tijdelijke karakter van het verblijf van de kinderen, naar aard en inrichting bestemd en geschikt was voor menselijke bewoning. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en vernietigde de aanslag in de gebruikersbelasting OZB. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.050.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 19/01183
uitspraakdatum: 29 april 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Smallingerlandte
Drachten(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 juli 2019, nummer LEE 18/382, ECLI:NL:RBNNE:2019:3610, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
de stichting
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 2 te [A] , per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2017 vastgesteld op € 1.700.000. Tegelijk met deze beschikking is aan belanghebbende een aanslag in de onroerendezaakbelasting voor 2017 (OZB) opgelegd voor zover het het gebruikersgedeelte betreft.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de bij de beschikking vastgestelde waarde verminderd tot € 1.250.000, de aanslag in de OZB vernietigd, aan de heffingsambtenaar opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar te vergoeden en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft verweer gevoerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De onroerende zaak is gelegen in een woonwijk. Zij bestaat uit drie bouwlagen en heeft aan de voorzijde het uiterlijk van een vijftal aaneengesloten eengezinswoningen.
2.2.
De benedenverdieping bestaat uit vijf afzonderlijke eenheden, die uitsluitend via de eigen voordeur toegankelijk zijn; onderling zijn deze eenheden niet direct met elkaar verbonden. Van die vijf eenheden op de benedenverdieping zijn er vier ingericht als de benedenverdieping van een eengezinswoning, met een hal met toilet, een voorkamer, een inpandige berging en een woonkamer met open keuken. De in het midden gelegen eenheid bestaat uit een kantoor en ruimten voor linnengoed, wasmachines, berging en archief.
2.3.
De eerste verdieping bestaat uit 26 slaapkamers met elk een eigen wastafel, en heeft vier toiletten, gelegen aan een centrale gang.
2.4.
De tweede verdieping, de zolder, bestaat uit twee ruimten, die via twee trappen vanaf de eerste verdieping van de twee hoekeenheden zijn te bereiken.
2.5.
Belanghebbende huurt de, door partijen ook als logeerhuis aangeduide, onroerende zaak en gebruikt deze onder meer om kinderen in de leeftijd van 6 tot 18 jaar, die doordeweeks elders bij ouders, een pleeggezin of een instelling verblijven, in het weekend, van vrijdag tot en met zondag, onderdak te geven.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. In het bijzonder is in geschil of de heffingsambtenaar bij de aanslagregeling de onroerende zaak terecht als niet in hoofdzaak tot woning dienend heeft aangemerkt.
3.2.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de onroerende zaak niet duurzaam bestemd is voor bewoning en daarom niet als woning kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de woz-beschikking heeft hij ter zitting gesteld dat hij de waarde juist heeft vastgesteld, doch het hoger beroep thans beperkt tot de zojuist omschreven vraag betreffende de aanslag. Hij concludeert, naar het Hof begrijpt, uiteindelijk tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag naar een waarde van € 1.250.000.
3.3.
Belanghebbende heeft het standpunt van de heffingsambtenaar gemotiveerd betwist en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 220, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet kan ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken onder de naam onroerende-zaakbelastingen een belasting worden geheven van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken.
4.2.
In artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald dat een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
4.3.
Een onroerende zaak is aan te merken als woning in de zin van evenvermelde wettelijke bepalingen, indien zij naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat de onderhavige onroerende zaak naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt is om voor menselijke bewoning te dienen en tevens dat, voor het geval het Hof van oordeel is dat de in geschil zijnde delen dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, de voor die onroerende zaak vastgestelde waarde in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. De heffingsambtenaar stelt echter dat aan het duurzaamheidsvereiste niet is voldaan, omdat het verblijf van de kinderen in het logeerhuis, volgens de heffingsambtenaar gemiddeld 2 tot 4 nachten per maand, daartoe een te tijdelijk karakter heeft.
4.5.
Bij de vraag of een onroerende zaak naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen zijn niet de duur en de frequentie van het feitelijke verblijf van belang, maar gaat het erom of uit de aard en inrichting, en daarmee de bestemming, van de onroerende zaak voortvloeit dat deze zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. Dat is blijkens de onder de feiten opgenomen omschrijving van de onroerende zaak het geval. Hieraan doet niet af dat naast onderdak ook zorg wordt verleend aan de in het logeerhuis verblijvende kinderen.
4.6.
Het vorenoverwogene brengt mee dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient en dat de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de gebruikersbelasting dient te vervallen. Voor dat geval zijn partijen het erover eens dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.050 (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 525).

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.050,
– bepaalt dat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 519.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 29 april 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen. De voorzitter,
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 april 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.