ECLI:NL:GHDHA:2019:381
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake onroerende zaakbelasting voor een woonzorgcentrum met gezamenlijke woonkamers voor dementerende ouderen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Stichting [X] te [Z] tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard. De zaak betreft de onroerende zaakbelasting (OZB) voor een woonzorgcentrum, [Y], dat in gebruik is voor dementerende ouderen. De heffingsambtenaar had de waarde van het object vastgesteld op € 6.872.000 en aanslagen opgelegd voor zowel gebruikers als eigenaren. Na bezwaar werd de waarde verlaagd naar € 6.676.000, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Het Hof moest beoordelen of de gezamenlijke woonkamers in het zorgcentrum als woondelen kunnen worden aangemerkt volgens artikel 220a van de Gemeentewet. Het Hof concludeerde dat de gezamenlijke woonkamers, die een sociale en verzorgingsfunctie vervullen, niet als woning kunnen worden aangemerkt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de gezamenlijke woonkamers niet dezelfde functie vervullen als een woning, omdat de bewoners niet in staat zijn om een eigen huishouding te voeren. Het Hof oordeelde dat de gezamenlijke woonkamers wel degelijk als woondelen kunnen worden aangemerkt, omdat ten minste 70% van de waarde van de onroerende zaak aan deze delen kan worden toegerekend. De aanslag OZBG werd vernietigd en de aanslag OZBE werd verminderd tot het woningentarief. De heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.