ECLI:NL:RBOVE:2021:4857

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
08-996033-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering, witwassen en belastingfraude door verdachte in verband met inschrijfgelden voor juridische procedures tegen de Staatsloterij

De rechtbank Overijssel heeft op 27 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man, die werd beschuldigd van verduistering, witwassen, valsheid in geschrifte en belastingfraude. De verdachte had in totaal ruim 2,8 miljoen euro verduisterd, afkomstig van inschrijfgelden en donaties van deelnemers aan een collectieve rechtszaak tegen de Nederlandse Staatsloterij. Het geld was bedoeld voor juridische procedures, maar de verdachte had een deel van de ontvangen gelden gebruikt voor de aankoop van een privéwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de onjuiste aangifte van omzetbelasting en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften over de jaren 2014 en 2015. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn handelen het vertrouwen in de belastingwetgeving en de rechtsstaat ernstig heeft geschaad. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de stichting die de gedupeerden vertegenwoordigt, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade onvoldoende onderbouwd was.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer.
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996033-18 (P)
Datum vonnis: 27 december 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 15 februari 2021, 14 en 22 april 2021, 22 en 24 november 2021 en 14 december 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie,
mr. M. Lambregts en mr. G.J. Heidema, en van wat door verdachte en zijn raadsman,
mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
Primair:
feitelijke leiding heeft gegeven aan het (medeplegen van) indienen van een onjuiste aangifte omzetbelasting door de fiscale eenheid [bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2] over het eerste kwartaal van het jaar 2015;
Subsidiair:
samen met een ander of anderen een onjuiste aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van het jaar 2015 heeft ingediend;
feit 2:
Primair:
feitelijke leiding heeft gegeven aan het (medeplegen van) verduistering door [bedrijf 2] BV en/of [stichting] van een bedrag van € 2.844.270,-- , geld van de inleggers van [bedrijf 2] BV. en/of [stichting] ;
Subsidiair: samen met een ander of anderen een bedrag van € 2.844.270,--, geld van de inleggers van [bedrijf 2] B.V. en/of [stichting] , dan wel van (een) ander(en) heeft verduisterd;
feit 3:
Primair:
feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 3] samen met een ander of anderen valselijk opmaken van twee facturen van deze rechtspersoon;
Subsidiair:
samen met een ander of anderen twee facturen van [bedrijf 3] valselijk heeft opgemaakt;
feit 4:
Primair:
feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 3] en/of [bedrijf 2] BV samen met een ander of anderen witwassen van geldbedragen tot een totaalbedrag van (ongeveer) € 2.844.280,00 en/of een woning;
Subsidiair:
samen met een ander of anderen geldbedragen tot een totaalbedrag van (ongeveer)
€ 2.844.280,00 en/of een woning heeft witgewassen.
feit 5:
samen met een ander of anderen aangiften inzake de inkomstenbelasting over 2014 en over 2015 opzettelijk onjuist heeft ingediend, door daarbij (telkens) een onjuist / te laag bedrag aan belasting op te geven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
Primair
dat de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] (beiden deel uitmakend van de Fiscale eenheid [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] )
in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 april 2015 te Alkmaar, Heerhugowaard en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland en/of Guernsey, tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen en/of ieder voor zich, althans alleen,
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (digitale) aangifte voor de omzetbelasting over het eerste kwartaal van het jaar 2015 (ten name van fiscale eenheid [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] ) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan of heeft/hebben laten doen,
immers heeft/hebben genoemde vennootschap [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] (beiden deel uitmakend van de Fiscale eenheid [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] ) en/of haar/hun mededader(s)
opzettelijk op die bij de inspecteur der belastingen te Apeldoorn en/of Alkmaar, althans (elders) in Nederland ingediende aangifte(n) aangifte omzetbelasting (DOC-051) over genoemde periode te weinig omzet, althans een te laag belastbaar bedrag, althans een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven, zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet samen met een of meer anderen (telkens) tot bovenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging(en);
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 april 2015 te Alkmaar, Heerhugowaard en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland en/of Guernsey,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (digitale) aangifte voor de omzetbelasting over het eerste kwartaal van het jaar 2015 (ten name van fiscale eenheid [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] ) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan of heeft laten doen,
immers heeft verdachte opzettelijk op die bij de inspecteur der belastingen te Apeldoorn en/of Alkmaar, althans (elders) in Nederland ingediende aangifte(n) omzetbelasting (DOC-051) over genoemde periode te weinig omzet, althans een te laag belastbaar bedrag, althans een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2
Primair
de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V. en/of [stichting] in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 oktober 2015 te Alkmaar en/of Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, Guernsey en/of Isle of Man,
tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen en/of ieder voor zich, althans alleen,
opzettelijk een geldbedrag (tot een totaalbedrag van (ongeveer) EUR 2.844.270,-), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de inleggers van [bedrijf 2] B.V. en/of [stichting] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan genoemde [bedrijf 2] B.V. en/of [stichting] , welk geldbedrag [bedrijf 2] B.V. en/of [stichting] anders dan door misdrijf, te weten als betaling/ bijdrage ten behoeve van het voeren van (juridische) procedures, onder zich had(den), zich wederrechtelijk heeft/hebben toegeëigend,
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet samen met een of meer anderen (telkens) tot bovenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging(en);
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 oktober 2015 te Alkmaar en/of Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, Guernsey en/of Isle of Man,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een geldbedrag (tot een totaalbedrag van (ongeveer) EUR 2.844.270,-), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de inleggers van [bedrijf 2] B.V. en/of [stichting] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geldbedrag verdachte anders dan door misdrijf, te weten als (middellijk) bestuurder van [bedrijf 2] B.V. en/of [stichting] , onder zich had,
zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
3
Primair
dat [bedrijf 3] in of omstreeks de periode van 11 november 2014 tot en met 26 februari 2015 te Alkmaar en/of Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, Guernsey en/of Isle of Man,
tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen en/of ieder voor zich, althans alleen,
geschriften die bestemd waren tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
 een factuur van [bedrijf 3] gericht aan [bedrijf 2] B.V. met een factuurbedrag van EUR 1.644.270,- van 11 november 2014 (DOC-021(a)) en/of
 een factuur van [bedrijf 3] gericht aan [bedrijf 2] B.V. met een factuurbedrag van EUR 1.200.000 van 26 februari 2015 (DOC-022(a))
valselijk heeft opmaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen met het oogmerk om die als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat de gefactureerde bedragen niet in verhouding staan tot de verrichtte werkzaamheden en/of daadwerkelijke kosten, of dat de facturen geheel in strijd met de waarheid zijn opgemaakt,
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet samen met een of meer anderen (telkens) tot bovenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging(en);
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 11 november 2014 tot en met 26 februari 2015 te Alkmaar en/of Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, Guernsey en/of Isle of Man, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
geschriften die bestemd waren tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
 een factuur van [bedrijf 3] gericht aan [bedrijf 2] B.V. met een factuurbedrag van EUR 1.644.270,- van 11 november 2014 (DOC-021(a)) en/of
 een factuur van [bedrijf 3] gericht aan [bedrijf 2] B.V. met een factuurbedrag van EUR 1.200.000 van 26 februari 2015 (DOC-022(a))
valselijk heeft opmaakt en/of heeft vervalst met het oogmerk om die als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
bestaande die valsheid hierin dat de gefactureerde bedragen niet in verhouding staan tot de verrichtte werkzaamheden en/of daadwerkelijke kosten, of dat de facturen geheel in strijd met de waarheid zijn opgemaakt;
4
Primair
dat [bedrijf 3] en/of [bedrijf 2] B.V. in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met heden, te Alkmaar en/of Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, Guernsey en/of Isle of Man,
tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen en/of ieder voor zich, althans alleen,
(sub a) van een of meer voorwerpen, te weten
 een of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van (ongeveer) EUR 2.844.280,- en/of
 een woning aan de [adres 1]
de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding en/of de verplaatsing heeft /hebben verborgen en/of heeft/hebben doen verbergen en/of verhuld en/of heeft/hebben doen verhullen, dan wel verborgen en/of heeft doen verbergen en/of verhuld en/of heeft/hebben doen verhullen wie de rechthebbenden op die voorwerpen waren of wie die voorwerpen voorhanden hebben gehad,
en/of
(sub b)
een of meer andere voorwerpen, te weten
 een of meer geldbedrag(en) tot een bedrag van (ongeveer) EUR 2.844.280,- en/of
 de woning aan de [adres 1]
heeft/hebben verworven en/of heeft/hebben doen verwerven, voorhanden heeft/ hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of heeft/ doen overdragen en/of heeft/hebben omgezet en/of heeft /hebben doen omzettenen/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft/ hebben gemaakt (door
 een of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van (ongeveer) EUR 2.844.270,- (in meerdere keren) over te boeken van rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 2] B.V. naar bankrekening [rekeningnummer 2] en/of [rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 3] en/of
 ( (vervolgens) vanaf bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 3] een bedrag van EUR 25.000,- over te boeken aan [bedrijf 2] B.V. en/of
 ( (vervolgens) vanaf bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 3] een bedrag van EUR 630.000,- over te boeken aan [rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 3] en/of
 ( (vervolgens) vanaf bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 3] een bedrag van EUR 1.383.345,86 over te boeken op bankrekening [rekeningnummer 4] ten name van [notaris] te Egmond aan den Hoef met de omschrijving [bedrijf 4] ; )
terwijl genoemde [bedrijf 3] en/of [bedrijf 2] B.V., wist(en) althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig waren uit enig misdrijf,
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet samen met een of meer anderen (telkens) tot bovenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging(en);
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met heden, te Alkmaar en/of Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, Guernsey en/of Isle of Man, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(sub a)
van een of meer voorwerpen, te weten
 een of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van (ongeveer) EUR 2.844.280,- en/of
 een woning aan de [adres 1] ,
de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen en/of verhuld heeft wie de rechthebbenden op die voorwerpen waren of wie die voorwerpen voorhanden hebben gehad,
en/of
(sub b)
een of meer andere voorwerpen, te weten
 een of meer geldbedrag(en) tot een bedrag van (ongeveer) EUR 2.844.280,- en/of
 de woning aan de [adres 1]
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
(door
 een of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van (ongeveer) EUR 2.844.270,- (in meerdere keren) over te boeken van rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 2] B.V. naar bankrekening [rekeningnummer 2] en/of [rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 3] ;
 (vervolgens) vanaf bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 3] een bedrag van EUR 25.000,- over te boeken aan [bedrijf 2] B.V.;
 (vervolgens) vanaf bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 3] een bedrag van EUR 630.000,- over te boeken aan [rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 3] en/of
 (vervolgens) vanaf bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 3] een bedrag van EUR 1.383.345,86 over te boeken op bankrekening [rekeningnummer 4] ten name van [notaris] te Egmond aan den Hoef met de omschrijving [bedrijf 4] ;)
terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijze moest vermoeden, dat die voorwerpen
- onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig waren uit enig misdrijf;
5
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 21 april 2017 te Alkmaar en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen,
(telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte inkomstenbelasting over 2014 (DOC-302) en/of een aangifte inkomstenbelasting over 2015 (DOC-302), onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of door een ander heeft laten doen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op dat/die bij de inspecteur der belastingen te Apeldoorn en/of Alkmaar, althans (elders) in Nederland ingediende aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over de/het genoemde aangiftetijdvak(ken) (telkens) een onjuist althans een te laag bedrag aan belasting opgegeven en/of vermeld, althans heeft/hebben doen of laten opgeven en/of vermelden,
terwijl die feiten er (telkens) toe strekten dat te weinig belasting zou worden geheven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
In 2008 is verdachte een juridische procedure tegen de [loterij] gestart, nadat eind 2007 naar buiten was gekomen dat de [loterij] de kopers van staatsloten mogelijk jarenlang onjuiste winkansen had voorgespiegeld.
Verdachte begon de procedure met zijn eenmanszaak [bedrijf 1] . Op 26 juni 2008 richtte [naam 4] de besloten vennootschap [bedrijf 2] BV op. Verdachte was (middellijk) aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap. Korte tijd later heeft verdachte, in verband met de representativiteit van de deelnemers en de mogelijkheid om collectief te kunnen procederen een stichting opgericht: [stichting] (hierna ook: de Stichting).
De Stichting startte de collectieve actie tegen de [loterij] onder de naam ‘ [naam 1] ’ waaronder werd verstaan zowel de BV als de Stichting, zowel afzonderlijk als tezamen. De Stichting heeft geen bankrekening en door betaling van inschrijfgelden van deelnemers - waarvan het aantal opliep naar ongeveer 193.000 personen - en/of door extra donaties - is op de rekening van [bedrijf 2] BV (tenminste) een bedrag van ongeveer € 5.300.000,00 ontvangen.
Op 30 januari 2015 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan op het cassatieberoep in een civiele procedure van de [loterij] tegen [stichting] . [1] Met deze uitspraak werd een arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 mei 2013 [2] bekrachtigd. In die uitspraak is, onder meer, vastgesteld dat [loterij] in de jaren 2000 tot en met 2007 misleidende mededelingen heeft gedaan met betrekking tot de winkansen. Eenzelfde vaststelling is gedaan ten aanzien van de Koninginnedagtrekking van 2008.
Uit het dossier blijkt verder, onder meer, dat [bedrijf 4] Ltd - een dochtervennootschap van de op Isle of Man gevestigde entiteit [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) is opgericht voor het onderbrengen van een lening ten behoeve van verdachte, die op 27 november 2015 een overeenkomst met die dochtervennootschap heeft gesloten aangaande een hypothecaire schuld van verdachte ter hoogte van (maximaal) € 3.000.000,00.
Eind 2015 heeft [bedrijf 3] , middels [bedrijf 4] Ltd, in verband met deze overeenkomst een bedrag van € 1.383.345,00 overgemaakt naar een notariskantoor voor de privéaankoop door verdachte van een woning te [plaats 1] .
Voorts volgt uit het dossier dat laatstgenoemd bedrag indirect afkomstig is uit de hiervoor genoemde inschrijfgelden.
Op 3 februari 2016 verscheen in dagblad De Telegraaf een kritisch artikel over de actie ‘ [naam 1] ’ waarin werd gesuggereerd dat verdachte zich zou hebben verrijkt met de inschrijfgelden van de deelnemers en daarna verschenen nog meer berichten in de media over ‘ [naam 1] ’.
Op 3 februari 2016 heeft verdachte in het tv-programma ‘Jinek’ persoonlijk een toelichting gegeven op zijn positie en bedoelingen met betrekking tot de actie [naam 1] . [3]
Tijdens de uitzending heeft verdachte, onder meer, verteld dat hij een deel van de gelden, die de deelnemers hadden betaald, had overgeboekt naar een op Isle of Man gevestigde entiteit, waarvan hij aandeelhouder was.
Naar aanleiding van de berichten in de media heeft de Belastingdienst op 14 juni 2016 een klantgesprek bij verdachte aangekondigd en hem verzocht informatie te verstrekken met betrekking tot zijn vennootschappen en zijn aandeelhouderschappen.
Op 1 juli 2016 heeft het klantgesprek plaatsgevonden waarbij verdachte enkele stukken heeft overgelegd.
Op 21 maart 2017 kreeg de Belastingdienst gegevens van een extern bedrijf, over het aantal in de maanden januari, februari en maart 2015 bij ‘ [naam 1] ’ ingeschreven nieuwe deelnemers. Op basis van een vergelijking van die gegevens met de aangifte omzetbelasting van [bedrijf 2] BV over het eerste kwartaal van 2015 rees het vermoeden dat ruim € 400.000,00 te weinig was opgegeven aan te betalen omzetbelasting.
Naar aanleiding van de eerder genoemde berichtgeving, de inhoud van het klantgesprek, en een eerste onderzoek naar de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2015 vermoedde de Belastingdienst dat verdachte zich mogelijk aan strafbaar handelen schuldig had gemaakt. In het overleg van de ‘Stuur- en Weegploeg’ van 24 januari 2018 werd besloten een strafrechtelijk onderzoek op te starten.
4.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben als hun standpunt naar voren gebracht dat uit wettige bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten. Daartoe hebben zij het volgende – samengevat weergegeven – naar voren gebracht.
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte heeft over het eerste kwartaal van 2015 op naam van de fiscale eenheid [bedrijf 1] BV opzettelijk een onjuist, te laag, bedrag omzetbelasting opgegeven. De aangifte werd vanuit Guernsey ingediend op 30 april 2015. Verdachte heeft daarbij de door deelnemers van [naam 1] in het eerste kwartaal van 2015 betaalde inschrijfgelden en daarover verschuldigde btw niet volledig opgegeven. Er is sprake geweest van betalingen, door de deelnemers, in ruil voor prestaties, dus van economische activiteit waarover btw is verschuldigd. Het fiscale nadeel bedraagt € 396.816,00.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
Verdachte heeft in de jaren 2014 en 2015 geldbedragen, afkomstig uit inschrijfgelden van deelnemers aan de actie [naam 1] - in totaal meer dan € 2.600.000,00 - verduisterd.
Over de periode van november 2014 - oktober 2015 heeft verdachte ruim € 2.800.000,00 vanaf een ING-rekening van [bedrijf 2] BV naar een bankrekening van een buitenlandse entiteit, [bedrijf 3] , laten overmaken, en die betalingen afgedekt met twee – vals opgemaakte – facturen. Ten aanzien van deze facturen geldt dat slechts voor een fractie van het totaal overgeboekte bedrag gold dat die kosten daadwerkelijk zijn gemaakt (in verband met een ‘handtekeningenactie’).
Het overgeboekte geld behoorde – in strafrechtelijke zin – toe aan de deelnemers van [naam 1] , waarbij het strafrechtelijk begrip “toebehoren” ruimer moet worden uitgelegd dan civielrechtelijke eigendom.
De Stichting en [bedrijf 2] BV traden in de ten laste gelegde periode als een eenheid naar buiten - zoals blijkt uit de algemene voorwaarden - en de BV fungeerde, als het ware, als ‘de portemonnee’ van de stichting, zo oordeelde ook de civiele rechter.
De deelnemers hadden hun bijdragen aan [naam 1] toevertrouwd met een doel: zij gingen er vanuit dat het geld zou worden gebruikt voor het procederen in verband met de kwestie [loterij] en zij mochten daar vanuit gaan. Die bestemming was aan hen meermaals kenbaar gemaakt.
Door te handelen zoals hij heeft gedaan heeft verdachte als heer en meester over de door de deelnemers betaalde gelden beschikt en zich die gelden wederrechtelijk - want in strijd met de kenbaar gemaakte bestemming van het geld én op basis van vals opgemaakte facturen - toegeëigend.
Verdachte bestuurde op 7 november 2014 als natuurlijke persoon de [stichting] en [bedrijf 2] BV, door tussenkomst van zijn holding en [bedrijf 1] BV. De gedragingen kunnen aan de rechtspersonen worden toegerekend. Verdachte heeft actief, samen met die rechtspersonen, leiding gegeven aan verduistering, aldus de officieren van justitie.
Om de verduistering mogelijk te maken heeft verdachte een tweetal facturen laten opmaken door de buitenlandse entiteit [bedrijf 3] , voor een bedrag van in totaal ruim € 2.800.000,00, in verband met een ‘handtekeningenactie’ ofwel een ‘update- en machtigingsactie’. De geraamde en in rekening gebrachte kosten voor de te verrichten administratieve werkzaamheden zijn daarbij op initiatief van verdachte ‘opgeklopt’, aldus de officieren van justitie.
Verdachte heeft zichzelf dan wel [bedrijf 3] , middels de twee vals opgemaakte facturen, een titel verschaft om de deelnemersgelden naar het buitenland te kunnen overboeken. De facturen werden door [bedrijf 3] verzonden, in opdracht van verdachte. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte vol opzet heeft gehad op de intellectuele valsheid van die twee facturen.
Dat daarvan sprake is geweest blijkt onder meer uit het feit dat verdachte op 13 september 2014 - voordat de facturen zijn opgemaakt en geld is overgeboekt - aan zijn adviseur schreef dat door de buitenlandse entiteit een forse winst zal worden gemaakt omdat voor de opdracht van [naam 1] ‘per deelnemer tien tot vijftien euro in rekening wordt gebracht, en de kosten zullen bestaan uit facturen van o.a. zijn eigen [bedrijf 1] BV.’
De facturen zijn in bedrijfsadministraties opgenomen, en verdachte heeft ze aan zijn belastingadviseur doen toekomen. Verdachte heeft feitelijke leiding gegeven aan de verboden gedragingen van [bedrijf 3] . Hij nam het initiatief voor het opstellen van overeenkomsten en de vals opgemaakte facturen. De feiten zijn in een nauwe en bewuste samenwerking tussen [bedrijf 3] , [bedrijf 2] BV en verdachte gepleegd, aldus de officieren van justitie.
Ten aanzien van feit 4:
De officieren van justitie achten voorts het onder 4 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Daartoe is aangevoerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen, onder meer door met dat geld de aankoop van een dure woning te financieren. Door de verduistering kreeg [bedrijf 3] de beschikking over ruim
€ 2.600.000,00. De verduistering is volgens de officieren van justitie het brondelict voor het witwassen.
Artikel 420bis Sr onder a:
Verdachte heeft een mistgordijn opgetrokken, waarbij de werkelijke aard en herkomst van, en de rechthebbenden op het geld zijn verhuld. De aard van het geld was: deelnemersbijdragen, bestemd om proceskosten te financieren. De herkomst van het geld - verkregen uit verduistering - is verhuld door met vals opgemaakte facturen geldbedragen over te maken. De rechthebbenden van het geld - in strafrechtelijke zin - zijn de gedupeerde deelnemers.
Artikel 420bis Sr onder b:
Met het geld afkomstig van ‘de kas’ of ‘de portemonnee’, verbonden aan de actie [naam 1] , heeft verdachte via een buitenlandse vennootschap de koop van een villa voor zichzelf bekostigd. De herkomst van het geld voor de villa werd verhuld, want dit geld was - indirect - afkomstig uit verduistering en, daarmee, witgewassen.
Er is sprake geweest van gebruikmaking en omzetten in de zin van artikel 420bis Sr onder b Sr. [bedrijf 3] en [bedrijf 2] BV hebben de witwasgedragingen in opdracht van verdachte gepleegd en verdachte heeft daaraan feitelijke leiding gegeven. Omdat bij het witwassen meerdere vennootschappen betrokken zijn geweest, is het feit tezamen en in vereniging gepleegd, aldus de officieren van justitie.
Ten aanzien van feit 5:
Ten aanzien van feit 5 hebben de officieren van justitie naar voren gebracht dat verdachte onjuiste aangiften heeft ingediend inzake de inkomstenbelasting over de jaren 2014 en 2015.
Door meermalen geldbedragen van in totaal € 2.800.000,00 afkomstig van [naam 1] over te boeken naar rekeningen van [bedrijf 3] , in het buitenland, en vervolgens daarmee zijn voordeel te doen, heeft verdachte zichzelf - fiscaal gezien - winst uitgekeerd. Verdachte was van de beide vennootschappen directeur-grootaandeelhouder. Van het totaalbedrag werd slechts een bedrag van ruim € 157.000,00 daadwerkelijk aan kosten wegens werkzaamheden besteed. Ten aanzien van het bedrag van ongeveer € 2.600.000,00 is derhalve sprake geweest van een (verkapte) winstuitdeling die in box 2 had moeten worden belast.
In de aangifte over het jaar 2014 noch in die over 2015 is deze winstuitdeling opgegeven. Er is sprake geweest van vol opzet; verdachte heeft er bewust op aan gestuurd om zo min mogelijk belasting te betalen.
De officieren van justitie zijn van mening dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te oordelen dat deze feiten in nauwe en bewuste samenwerking met anderen zijn begaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten. Daartoe is het volgende, samengevat weergegeven, aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 tot en met 5:
Algemeen:
[bedrijf 2] BV is van meet af aan de rechthebbende op het inschrijfgeld van de deelnemers.
De deelnemers hebben hun inschrijfgeld overgemaakt naar een bankrekening van de BV, de gelden behoorden niet toe aan de deelnemers en/of de Stichting en deze hele gang van zaken was rechtmatig. [bedrijf 2] BV heeft in haar jaarrekeningen altijd verantwoording afgelegd over haar opbrengsten en uitgaven.
En in het bijzonder ten aanzien van:
Feit 1:
Aan de fiscale eenheid en verdachte is ten onrechte ten laste gelegd dat over het eerste kwartaal van 2015 (meer) omzetbelasting verschuldigd zou zijn, dan werd opgegeven.
Geen sprake van btw-plichtigheid.
De uit inschrijfgelden verkregen inkomsten van [bedrijf 2] BV waren middelen ter financiering van juridische diensten in het kader van een collectieve actie, waarbij de werkzaamheden - voor zover daarvan sprake was - in het betreffende kwartaal vanuit het buitenland zijn verricht. Over die opbrengst in dat kwartaal was geen omzetbelasting verschuldigd omdat:
 het werkzaamheden betreft, verricht in het kader van een collectieve actie.
 de werkzaamheden vanuit het buitenland zijn verricht, zodat op grond van de belastingregelgeving geen omzetbelasting in Nederland verschuldigd was.
Geen sprake van opzet.
Bij verdachte is geen sprake geweest van opzet. Verdachte heeft zijn bezwaren bij de belastingdienst kenbaar gemaakt.
Het gaat om een ‘fiscaal pleitbaar standpunt’. Ter onderbouwing daarvan heeft de raadsman gewezen op jurisprudentie (o.a. Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:638).
Feit 2 en feit 3:
Ten onrechte is aan verdachte betrokkenheid bij verduistering van gelden en/of valsheid in geschrifte ten laste gelegd.
De verduistering zou zijn gepleegd door overboekingen te doen op basis van twee - valselijk opgemaakte - facturen van [bedrijf 3] gericht aan [bedrijf 2] BV: een factuur van 11 november 2014 van € 1.644.270,00 en een factuur van 26 februari 2015 van € 1.200.000,00, echter:
allereerst is geen sprake geweest van wederrechtelijke toe-eigening in de zin van artikel 321 Sr; het ten laste gelegde bedrag - van € 2.844.260,00 - behoorde niet aan ‘de inleggers van [bedrijf 2] ’ en/of aan [stichting] toe;
in de tweede plaats kan niet worden bewezen verklaard dat bij verdachte sprake is geweest van opzet (op de wederrechtelijke toe-eigening van gelden). In het bijzonder duidt de gang van zaken rond de (raming van de) kosten van werkzaamheden in het kader van de ‘update - en machtigingsactie’ niet op het bestaan van enig opzet.
De raadsman heeft ter onderbouwing van deze verweren nog het volgende, samengevat weergegeven, aangevoerd.
Ad 1:
Tijdens zijn werkzaamheden in het kader van ‘ [bedrijf 2] ’ heeft verdachte van meet af aan de deelnemers kenbaar gemaakt dat in geen geval recht bestond op restitutie van het inschrijfgeld (of de ‘aanmeld-fee’). Daarmee moet duidelijk zijn geweest dat sprake was van werkzaamheden in het kader van een commerciële actie.
De betaalde inschrijfgelden behoorden daarom niet toe aan ‘de inleggers van [bedrijf 2] ’ en/of [stichting] . [stichting] kon niet over dat geld beschikken; zij was geen orgaan of toezichthouder van de BV en evenmin eigenaar van het vermogen van de BV. De BV was, anders dan de civiele rechter oordeelde, ook niet ‘de portemonnee van de Stichting’. De Stichting werd alleen opgericht om te dienen als ‘procesvehikel’. Gelet op de wijze waarop één en ander was vormgegeven kwam de winst slechts toe aan aandeelhouder(s) van de BV. Van wederrechtelijke toe-eigening van geld is dus geen sprake geweest.
Verdachte heeft bovendien steeds - en ook nu nog- voldaan aan de overeengekomen tegenprestatie: activiteiten in het kader van het procederen tegen de [loterij] .
Noch in de statuten van [naam 1] noch in met deelnemers afgesloten contracten en/of de algemene voorwaarden heeft overigens gestaan, dat [bedrijf 2] BV de inschrijfgelden exclusief zou aanwenden voor het voeren van procedures tegen de [loterij] . Evenmin is gebleken dat [bedrijf 2] BV op enig moment niet meer aan haar verplichtingen in het kader van de toegezegde tegenprestatie zou kunnen voldoen.
Ad 2:
[bedrijf 3] werd opgericht voor het houden van de (potentiële) vordering op de [loterij] , maar in het kader van een ‘Update- en machtigingsactie’ zijn vanaf juni/juli 2015 - mede op verzoek van de [loterij] - veel extra (administratieve) werkzaamheden verricht om de gegevens van deelnemers te actualiseren. Van schijnfacturen en - betalingen en daarmee het valselijk opmaken van stukken en/of een oogmerk op misleiding is geen sprake geweest.
Aan de kosten lagen een zorgvuldig opgestelde offerte van [bedrijf 5] en reële berekeningen ten grondslag. [bedrijf 3] heeft, onder meer in de persoon van [naam 2] , voor de uitvoering van de ‘update- en machtigingsactie’ en het inrichten en testen van het ict-systeem derden ingeschakeld (zoals [naam 4] en [bedrijf 12] , een callcenter, en ‘Quality Contacts’ en de daarvoor werkzame natuurlijke personen). Gelet op de strenge eisen ten aanzien van de respons werd het aanvankelijk geraamde bedrag van € 9.18 per deelnemer bijgesteld naar € 15,00. De verwachting ten aanzien van de kosten was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen [bedrijf 3] en [bedrijf 2] BV gerechtvaardigd en de afgesproken prijs per deelnemer was reëel en niet onzakelijk. Het feit dat de kosten uiteindelijk (veel) lager zijn uitgevallen maakt niet dat sprake is geweest van het vals opmaken van facturen. Volgens vaste rechtspraak mag worden aangenomen dat van (vol) opzet op wederrechtelijke toe-eigening (veelal) geen sprake is, wanneer de onmogelijkheid om aan een verdachte toevertrouwde gelden of goederen tot zijn bestemming te doen komen het gevolg is van tegenspoed, of zelfs domheid.
Feit 4:
Ten onrechte is aan verdachte betrokkenheid bij witwassen van geldbedragen en/of een woning ten laste gelegd. Het witwassen zou zien op een bedrag van € 2.844.270,00.
Ten onrechte is ten laste gelegde dat het bedrag van € 2.844.270,00 ‘afkomstig was uit enig misdrijf’ en dat [bedrijf 3] , [bedrijf 2] BV en verdachte dat wisten dan wel redelijkerwijs moesten vermoeden.
Voorts ten aanzien van het onder a en onder b ten laste gelegde:
Er is geen sprake geweest van verbergen en/of verhullen, noch van gebruiken en/of omzetten. De begroting van de kosten in verband met de ‘update- en machtigingsactie’ was reëel.
De koop van de woning en de mogelijkheid voor verdachte om via [bedrijf 3] en [bedrijf 4] een hypotheek te verkrijgen kwam pas ter sprake toen duidelijk werd dat de kosten van de ‘update- en machtigingsactie’ (veel) lager zouden uitpakken dan begroot; pas toen heeft verdachte een verzoek om een hypothecaire lening ingediend.
De handelingen met betrekking tot de koop hebben in het openbaar plaatsgevonden en zijn bij een notaris afgehandeld. De lening is verstrekt tegen een normaal rentetarief en de koop is ingeschreven in het kadaster.
Ook anderszins is geen sprake geweest van verbergen of verhullen; nergens is geheimzinnig over gedaan. Op vragen van de Belastingdienst is tijdens het klantgesprek op 1 juli 2016, en later op 18 juli 2016 en 21 september 2016, door [naam 3] , fiscalist van het kantoor [kantoor 1] , [naam 3] , gemachtigde van verdachte, eerlijk antwoord gegeven. Volgens vaste jurisprudentie kan het delict ‘valsheid in geschrift’ niet gelden als een gronddelict voor witwassen, aldus de verdediging (HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:572 inzake ‘Property Finance’).
Feit 5:
Van opzettelijk onjuist indienen van aangiften inkomstenbelasting over 2014 en 2015 is geen sprake geweest.
Daartoe is aangevoerd - samengevat weergegeven - :
er is geen sprake geweest van een verkapte winstuitkering / bevoordeling van de aandeelhouder;
niet kan worden bewezen verklaard dat bij verdachte sprake was van boos of voorwaardelijk opzet; verdachte heeft te goeder trouw gehandeld.
Ad 1.
Ten onrechte gaat de tenlastelegging ervan uit dat met de betaling van twee [bedrijf 3] -facturen door [bedrijf 2] BV sprake was van een verkapte winst- of dividenduitkering en /of bevoordeling van de aandeelhouder, en dat verdachte op grond daarvan meer inkomstenbelasting verschuldigd was.
Daartoe is aangevoerd dat de Belastingdienst in de fiscale procedures ten aanzien van de waarde van de claim op de [loterij] zwalkt en uitgaat van waarden wisselend van ‘nihil’ tot ’15 miljoen’. De Belastingdienst heeft zelf erkend dat onzeker is of het ooit tot betaling van de gevorderde schadevergoedingen zal komen.
De raadsman heeft erop gewezen dat in de jaarrekeningen van de [loterij] over de jaren 2013 – 2018 geen enkele voorziening is opgenomen met het oog op de betaling van schadevergoedingen en uitkeringen aan [naam 1] . Een door de Belastingdienst gemaakte berekening van de toekomstige opbrengst van de claim - € 2.000,00 per deelnemer – is bovendien niet meer dan een slag in de lucht.
Van enige bevoordeling van de aandeelhouder is geen sprake; de lening van ongeveer
€ 1.500.000,00 is onder zakelijke voorwaarden, met rente, verstrekt en daar staat een schuld tegenover.
Ad 2:
Van (boos dan wel voorwaardelijk) opzet op het onjuist of onvolledig doen van aangifte is geen sprake.
Verdachte heeft dan ook bezwaar gemaakt tegen (navorderings-)aanslagen inkomstenbelasting over 2014 en 2015; daarop is nog niet beslist. Verdachte heeft aan twee advocaten om advies gevraagd ten aanzien van de waarde van de claim. Die adviezen luidden beide dat die waarde (vooralsnog) ‘nihil’ was. Niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte en/of zijn BV zich ervan bewust zijn geweest dat de aandeelhouder, als gevolg van de ontstane vermogensverschuiving, werd bevoordeeld.
Voorts is sprake van een ‘fiscaal pleitbaar standpunt’. Ten tijde van het doen van de aangiften kon en mocht verdachte er – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs van uitgaan dat zijn uitleg en de gedane aangiften juist waren. Dit geldt temeer, nu is gebleken dat de Belastingdienst op verschillende gedachten ‘hinkt’ en ook het openbaar ministerie en de Belastingdienst onderling van mening verschillen. Ook om die reden kan het opzet niet worden bewezen verklaard.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van relevante feiten en omstandigheden, zoals die volgen uit de hierna weergegeven bewijsmiddelen [4] , wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Algemeen:
Ten aanzien van de bij de feiten betrokken rechtspersonen/ entiteiten en de ontwikkelingen en/of wijzigingen van bestuurders en/of aandeelhouders, en/of inschrijving bij de Kamer van Kophandel blijkt uit het dossier – voor zover relevant – het volgende.
[holding] BV
[holding] BV werd op 26 juni 2008 opgericht. [5] De statutaire zetel is in [plaats 2] .
Vestigingsadres: [adres 2] .
Bestuurder en enig aandeelhouder (sinds de oprichting) is [verdachte] (verdachte).
Als activiteiten zijn geregistreerd: financiële holdings, holdings (geen financiële), koeriers, beheren, management-maatschappij, koeriersdiensten.
[bedrijf 2] BV [6]
Van 26 juni 2008 tot 30 maart 2015:
[bedrijf 2] BV werd op 26 juni 2008 opgericht door enig aandeelhouder en bestuurder [naam 4] [7] (met als enig aandeelhouder en bestuurder van [naam 4] : [holding] BV).
Vestigingsadres sinds 24 september 2009: [adres 2] .
Van 30 maart 2015 tot 27 juli 2016:
Vanaf 30 maart 2015 is bestuurder: [bestuurder 1] . Het vestigingsadres is sindsdien verplaatst naar [adres 3] .
Van 27 juli 2016 tot ‘heden’:
Op 27 juli 2016 nam [bestuurder 1] ontslag als bestuurder; [naam 4] werd weer bestuurder.
Als activiteiten staan geregistreerd: rechtskundige adviesbureaus, behartiging van de belangen van gedupeerden van kansspelen.
[bedrijf 1] BV ( [naam 4])
Van 26 juni 2008 tot 30 maart 2015:
[naam 4] is op 26 juni 2008 opgericht door enig aandeelhouder en bestuurder [holding] BV. [8]
Vestigingsadres tot 27 maart 2015: [adres 2] .
Van 30 maart 2015 tot 27 juli 2016:
Op 30 maart 2015 zijn de aandelen overgedragen aan [bedrijf 6] Ltd, gevestigd op Guernsey. [bestuurder 1] Ltd, ook op Guernsey gevestigd, werd toen bestuurder.
Vestigingsadres van 27 maart 2015 tot 29 februari 2016: [adres 3] en, vanaf 29 februari 201: [adres 4] .
Van 27 juli 2016 tot heden:
Op 27 juli 2016 nam [bestuurder 1] ontslag als bestuurder; [verdachte] werd bestuurder. [bedrijf 6] droeg de aandelen op 13 juli 2017 over aan [verdachte] . Als activiteiten staan geregistreerd: rechtskundige adviesbureaus, verlenen van juridische bijstand.
[stichting](de Stichting) [9]
Op 3 juli 2008 heeft verdachte de Stichting opgericht. Ten tijde van de oprichting was [verdachte] middels zijn vennootschappen [holding] BV, [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV indirect en enig bestuurder. [10] De zetel was gelegen in [plaats 2] .
De Stichting heeft zich ten doel gesteld:
a. Het behartigen in en buiten rechte van de belangen van gedupeerden van kansspelen.
b. Het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel vond de laatste statutenwijziging plaats op 27 maart 2015. [11] Rond dezelfde tijd is het vestigingsadres van de Stichting verplaatst naar: [adres 4] .
Bestuurder van 3 juli 2008 tot 29 februari 2016: [bedrijf 2] BV.
Op 29 februari 2016 trad [bedrijf 2] BV af als bestuurder en werd [bestuurder 1] bestuurder. Op 30 juni 2016 werd [bestuurder 1] tijdelijk geschorst als bestuurder; de rechtbank heeft mr. F. van den Emster benoemd als tijdelijk bestuurder. [12] Bij beschikking van 8 juni 2017 werd in de vervulling van de bestuursfunctie voorzien. Als bestuurders werden benoemd: dhr. [bestuurder 2] en dhr. [bestuurder 3] (per 12 juli 2017). Van den Emster werd uitgeschreven als bestuurder.
M.i.v. 1 september 2017 trad de heer [naam 5] toe tot het bestuur.
Als activiteiten zijn geregistreerd: overige, ideële organisaties, belangenbehartiging van gedupeerden van kansspelen.
[bestuurder 1] ( [bestuurder 1] )
[bestuurder 1] werd opgericht op 29 mei 2008 , als een ‘Company Limited by Shares’, een entiteit vergelijkbaar met een besloten vennootschap.
[bestuurder 1] is ontbonden op 29 augustus 2017.
Het adres was: [adres 4] . Bestuurders waren: [naam 6] , [naam 7] , [naam 9] , [naam 10] en [naam 11] . [13] Dit waren werknemers van een trustkantoor: [bedrijf 7] .
Van 30 maart 2015 tot 27 juli 2016 was [bestuurder 1] bestuurder van zowel [bedrijf 2] BV als van [bedrijf 1] BV. Op 29 februari 2016 werd [bestuurder 1] tevens bestuurder van de Stichting; tijdens een zitting van de rechtbank Noord-Holland op 25 maart 2017 nam [bestuurder 1] als bestuurder ontslag.
Als activiteiten staan geregistreerd: Trusts, companies and other structures administered by fiduciaries (including trust/corporate service providers and nominees).
[bedrijf 3] ( [bedrijf 3] )
[bedrijf 3] werd op 17 juli 2014 opgericht. [14] De vennootschap is gevestigd op Isle of Man.
Bestuurders zijn [naam 2] (tot 26 maart 2018) en M. [naam 12] (tot 19 april 2018), medewerkers van het trustkantoor [bedrijf 8] (lOM.) Limited .. [15]
Vanaf 26 maart 2018 is [naam 13] bestuurder en vanaf 19 april 2018 [naam 14] .
[bedrijf 8] Ltd heeft een ‘Nominee Declaration (Shares)’ afgegeven, waarin staat dat [bedrijf 8] in het bezit is van een certificaat als bewijs van recht op één aandeel in het kapitaal van [bedrijf 3] . [bedrijf 8] houdt het aandeel als nominee voor [verdachte] . Er is slechts één aandeel [bedrijf 3] . [16]
[bedrijf 6] ( [bedrijf 6] )
[bedrijf 6] Ltd is opgericht op Guernsey op 7 november 2014. [17] De vennootschap werd ontbonden op 29 augustus 2017.
Het adres is: [adres 4] .
Bestuurders zijn: [bedrijf 9] Ltd en [bedrijf 10] Ltd, twee op Guernsey gevestigde vennootschappen. [18]
[verdachte] is aandeelhouder van [bedrijf 6] , via [bedrijf 11] Ltd, die optreedt als ‘nominee shareholder’. Op 27 maart 2015 werd [bestuurder 1] bestuurder van [bedrijf 6] . Op 8 juni 2017 werd [verdachte] bestuurder. [19] Op 8 juni 2017 verving [bestuurder 1] [bedrijf 11] Ltd als aandeelhouder van [bedrijf 6] . [20] [verdachte] is de aandeelhouder en Ultimate Beneficial Owner van [bedrijf 6] . [21]
Uit het dossier blijkt voorts als volgt.
Overeenkomsten tussen [stichting] en [bedrijf 2] BV.
Op 10 maart 2015 hebben [stichting] en [bedrijf 2] BV een overeenkomst gesloten. Daarbij werd overeengekomen dat de Stichting eventuele (toekomstige) vorderingen ten aanzien van (door [bedrijf 2] BV) betaalde en nog te betalen kosten inzake de actie [naam 1] - die mogelijk op de [loterij] kunnen worden verhaald – overdraagt aan de BV. De overeenkomst werd ondertekend door verdachte namens de Stichting, de BV en [naam 4] . [22]
Een week na de uitspraak van de Hoge Raad van 30 maart 2015, op 7 april 2015, hebben de Stichting en de Stichting Exploitatie [loterij] een overeenkomst gesloten, genaamd ‘overlegprotocol’. Dit protocol betrof enerzijds het aanleveren van deelnemersgegevens door de Stichting, anderzijds het aanleveren van de speelgegevens van deelnemers door de [loterij] aan de Stichting. [23]
Ten aanzien van feit 1 (primair):
Op 30 april 2015 is door de fiscale eenheid ‘ [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] ’ via de website van de Belastingdienst een digitale aangifte omzetbelasting ingediend over het eerste kwartaal van 2015. Genoemde entiteiten vormden een fiscale eenheid voor de Wet op de omzetbelasting sinds 1 juli 2008. [24] In de aangifte staat de naam van verdachte als contactpersoon. [25] In een uitdraai klantgegevens betreffende de onderhavige aangifte staan [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV vermeld.
De aangifte is vanaf een IP-adres van een hotel op Guernsey ingediend. Verdachte verbleef blijkens een verklaring van een manager van het hotel [hotel] te Guernsey op 30 april 2015 aldaar. [26] Verdachte heeft verklaard dat hij die aangifte zelf heeft ingediend, of anders daartoe opdracht heeft gegeven. [27]
[naam 15] , boekhouder van [bedrijf 2] BV, heeft als getuige verklaard dat hij berekeningen maakte voor de aangiften omzetbelasting maar dat verdachte die zelf indiende; dat gold ook voor de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2015. [28]
Uit een e-mailbericht van [getuige 3] , technisch ondersteuner en werkzaam bij ‘ [bedrijf 12] ’ en voor de website van [naam 1] , gericht aan [naam 17] van het kantoor [kantoor 2] en aan verdachte van 7 juli 2016 blijkt dat in het eerste kwartaal van 2015 zich 90.058 personen als nieuwe deelnemer bij [naam 1] hadden aangemeld. [29]
Uit een e-mail van [naam 15] voornoemd, van 24 april 2015 en gericht aan verdachte, met als bijlage een conceptaangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2015 van [bedrijf 2] BV blijkt dat de omzet van [bedrijf 2] BV over het eerste kwartaal van 2015 € 2.362.001,00 bedroeg, en dat aan omzetbelasting € 496.025,00 verschuldigd was. Er stond handgeschreven bij dat inmiddels 80% was gecrediteerd en dat nieuwe facturen waren opgemaakt door [naam 1] op Guernsey. [30]
Op 3 april 2015 heeft verdachte een e-mail gestuurd naar [naam 15] waarin hij schreef dat 80% van de verkoop over januari tot en met maart bij ‘Klanten [naam 1] Nederland’ was gecrediteerd maar dat dat ook door [naam 1] Guernsey in rekening werd gebracht. ‘Belangrijk om te verwerken !’ zo schreef verdachte’ [31] .
[naam 15] heeft - naar aanleiding van zijn e-mail van 24 april 2015 over de aangifte omzetbelasting ten name van de fiscale eenheid - verklaard dat hij een berekening van de verschuldigde omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2015 had gemaakt. Verdachte zei hierna tegen [naam 15] dat slechts 20% moest worden aangeven. Voor 80% moesten er creditnota’s komen. [naam 15] wist niet waarom verdachte dat zo wilde. Later diende verdachte zelf de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2015 in, aldus [naam 15] . [32]
Ook onderzoek naar de administratie / auditfiles van [bedrijf 2] BV leidde tot de conclusie dat een te laag bedrag, te weten € 396.816,00, te weinig aan omzetbelasting werd opgegeven en afgedragen. [bedrijf 2] BV had een omzet opgegeven van € 472.400,00 terwijl de omzet in werkelijkheid op basis van de administratie € 2.362.001,00 was. [33]
Ten aanzien van de verweren
Verdachte is van mening dat hij over de - in het eerste kwartaal van 2015 betaalde - inschrijfgelden van die deelnemers geen btw verschuldigd is, omdat - allereerst - sprake is van een collectieve actie.
Verder heeft verdachte verklaard ervan uit te gaan dat met ingang van het eerste kwartaal van 2015 het ‘factuurstelsel’ van toepassing is.
Verdachte heeft tenslotte nog aangevoerd dat gedurende het eerste kwartaal van 2015 geen sprake geweest van het leveren van diensten in Nederland. De BV heeft in het eerste kwartaal haar zetel naar het buitenland verplaatst, op het moment van verzending van de facturen. [34]
De rechtbank volgt verdachte niet in deze verweren.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal een te lage omzet en te weinig verschuldigde omzetbelasting in Nederland heeft opgegeven met betrekking tot de van de (nieuwe) deelnemers in dat kwartaal ontvangen inschrijfgelden en overweegt daartoe als volgt.
Ad 1:
De Belastingdienst heeft vastgesteld dat in het geval van [naam 1] niet alleen sprake is van een zuiver idealistische, collectieve actie, zonder winstoogmerk maar dat sprake was van betaling van vergoedingen door deelnemers in ruil voor prestaties, ofwel economische activiteiten in de zin van de Wet op de omzetbelasting.
Dat in dergelijk gevallen sprake is economische activiteit in de zin van de Wet op de omzetbelasting blijkt ook uit algemene, voor een ieder toegankelijke informatie, verkrijgbaar via de website van de Belastingdienst, onder de tref- of zoekwoorden ‘belaste diensten’’, en ‘Collectieve belangenbehartiging’.
Uit deze informatie blijkt, onder meer, dat het bij collectieve belangenbehartiging en vrijstelling van btw gaat om organisaties zonder winstoogmerk. Op de website staat daarop een nadere toelichting.
Op de website staat voorts welke diensten tóch, altijd, zijn belast; in elk geval (ook) diensten aan individuele leden zoals juridische adviezen.
Ad 2:
De Belastingdienst heeft vastgesteld dat voor wat betreft de door verdachte gewenste overgang van de fiscale eenheid van het kasstelsel naar het factuurstelsel geen sprake was (geweest) van een (verplichte) tijdige, melding; ten aanzien van de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2015 gold daarom (nog steeds) het kasstelsel.
Daarbij blijkt uit het dossier ten aanzien van het
tijdstip van de verschuldigdheidvan omzetbelasting op grond van artikel 13 van de Wet op de omzetbelasting 1968 nog het volgende.
In de wet wordt ten aanzien van aangiften van ondernemers onderscheid gemaakt tussen het factuurstelsel en het kasstelsel. Op grond van artikel 13 lid 1 a van de Wet zijn ondernemers die het factuurstelsel hanteren de omzetbelasting verschuldigd op het moment dat de factuur wordt uitgereikt of had moeten worden uitgereikt.
Voor ondernemers die voor meer dan 90% van hun omzet goederen of diensten leveren vanuit een inrichting, bestemd voor het leveren van goederen en diensten aan particulieren, geldt dat zij verplicht zijn het kasstelsel toe te passen. De af te dragen omzetbelasting wordt in zo’n geval berekend op basis van de inkomsten die daadwerkelijk zijn ontvangen in het tijdvak waarover de aangifte wordt ingediend. Daarbij is de basis: de kas- en bankadministratie van de onderneming.
Op grond van artikel 13 lid 1 b van de Wet op de omzetbelasting zijn ondernemers voor wie het factuurstelsel niet geldt, omzetbelasting verschuldigd
op het moment van levering of het moment waarop de dienst wordt verricht.
In afwijking hierop geldt, op grond van artikel 13 lid 2 van de Wet op de omzetbelasting, dat de omzetbelasting
in ieder gevalverschuldigd is op het moment dat de omzet wordt ontvangen, ongeacht het gehanteerde stelsel en de vraag of de dienst/levering reeds is verricht. [35]
De Belastingdienst heeft als standpunt dat [bedrijf 2] BV een entiteit is die diensten aan particulieren levert. De BV was daarom verplicht het kasstelsel toe te passen en de vennootschap had dat eerder ook altijd gedaan. Nu de BV kennelijk het factuurstelsel wilde gaan toepassen, had daarvan schriftelijk melding moeten worden gedaan. Van zo’n melding is geen sprake geweest, zo blijkt uit het dossier. [36]
[bedrijf 2] BV is daarom - op grond van lid 1 - omzetbelasting verschuldigd op het moment dat de dienst wordt verricht maar anders - op grond van lid 2 - in ieder geval op het moment van ontvangst van de deelnemersbijdragen.
Op grond van het voorgaande heeft de Belastingdienst vastgesteld dat, zowel bij toepassing van het kasstelsel als bij het factuurstelsel [bedrijf 2] BV omzetbelasting verschuldigd is op het moment van ontvangst van de gelden, ongeacht een latere factuurdatum en de omstandigheid of er wel of geen prestatie heeft plaatsgevonden.
Ad 3:
Het vestigingsadres van [bedrijf 2] BV is op 30 maart 2015 verplaatst naar Guernsey. Verdachte heeft niet eerder dan in mei 2015 een verzoek ingediend bij de Belastingdienst voor opheffing van de fiscale eenheid. [37] Daarop werd de fiscale eenheid ontbonden. [bedrijf 2] BV en [bedrijf 1] BV werden (pas) met ingang van 1 april 2015 uitgeschreven als (Nederlands) belastingplichtige inzake de omzetbelasting. [38]
Ten aanzien van het opzet:
Uit het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat verdachte over de door [bedrijf 2] BV over het eerste kwartaal van 2015 af te dragen omzetbelasting informatie of advies heeft ingewonnen bij verschillende fiscaal adviseurs.
Zeker drie advieskantoren waren van mening dat [bedrijf 2] BV over de door haar in het eerste kwartaal van 2015 ontvangen deelnemersbijdragen btw moest afdragen. Adviseurs van de kantoren [kantoor 1] en [kantoor 3] hebben verdachte in die zin geadviseerd, voorafgaand aan het indienen van de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2015. [39]
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte ten tijde van de aangifte op de hoogte was dan wel moest zijn van de op hem rustende wettelijke verplichting om over de inschrijfgelden, ontvangen in het eerste kwartaal van 2015, omzetbelasting af te dragen in Nederland.
Nu verdachte ondanks andersluidende adviezen van door hem vooraf geraadpleegde adviseurs, zonder navraag te doen bij de Belastingdienst, toch anders heeft gehandeld is de rechtbank van oordeel dat verdachte welbewust het risico heeft aanvaard dat de ingediende aangifte omzetbelasting onjuist was.
Feitelijke leidinggeven:
Het opzettelijk onjuist indienen van de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2015 wordt toegerekend aan de rechtspersonen die deel uitmaakten van de fiscale eenheid, [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV.
Het doen van belastingaangiften paste binnen de normale bedrijfsvoering van deze rechtspersonen/ entiteiten en is aan die entiteiten ook dienstig geweest. De aangifte omzetbelasting is feitelijk ingediend door verdachte in zijn hoedanigheid als bestuurder en/of (indirect) aandeelhouder van [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] . BV. De feitelijke gang van zaken werd aanvaard door de rechtspersonen en werd geleid door verdachte.
Verdachte wordt als bestuurder en (indirect) aandeelhouder van [holding] , [bedrijf 2] BV en [bedrijf 1] BV verantwoordelijk gehouden, als feitelijk leidinggevende, voor het ten laste gelegde handelen.
Verdachte had zeggenschap binnen de rechtspersonen en heeft zelf de wijze waarop de aangifte omzetbelasting zou worden ingediend, bepaald.
De rechtbank verwerpt onder verwijzing naar het voorgaande de door de verdediging gevoerde verweren.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk onjuist indienen van een aangifte omzetbelasting door de hiervoor genoemde fiscale eenheid, over het eerste kwartaal van 2015.
Ten aanzien van het onder feit 2 (subsidiair) en 3 (primair) ten laste gelegde:
Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde betrokkenheid bij verduistering van gelden en bij valsheid in geschrifte, blijkt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting als volgt.
Feit 3 primair
Om zich te kunnen aansluiten bij de actie [naam 1] moesten de deelnemers, als gezegd, inschrijfgeld overmaken naar een bankrekening van de ING- en /of de Bunqbank ten name van [bedrijf 2] BV; daarenboven gold een ‘no cure no pay’ vergoeding.
Het inschrijfgeld moest binnen veertien dagen worden overgemaakt. [40] Het inschrijfgeld werd in de loop der jaren verhoogd. [41]
In de loop der jaren is als gezegd ten minste € 5.300.000,00 ontvangen.
Het dossier bevat twee facturen afkomstig van [bedrijf 3] gericht aan [bedrijf 2] BV op grond waarvan in enkele maanden een bedrag van in totaal € 2.844.270,00 van de bankrekening van de BV werd afgeschreven:
 Een factuur van [bedrijf 3] van 11 november 2014, ter hoogte van (in totaal) € 1.644.270,00. [42]
 Een factuur van [bedrijf 3] van 26 februari 2015, ter hoogte van (in totaal) €1.200.000,00. [43]
De factuur van 11 november 2014 heeft als datum de dag ná de totstandkoming van een overeenkomst met betrekking tot een handtekeningenactie tussen [bedrijf 3] en [bedrijf 2] BV (‘en Foundation [bedrijf 2] ). [44]
Volgens de tekst op de facturen werd gefactureerd ‘ter vergoeding van kosten volgens de overeenkomst, die betrekking heeft op de overdracht (‘assignment’) van deelnemers van [bedrijf 2] BV aan [bedrijf 3] .’
Verdachte heeft verklaard dat de facturen verband hielden met werkzaamheden in het kader van een ‘handtekeningenactie’, rond juni 2015 gestart.
Het doel van deze actie was het updaten van de gegevens van de deelnemers, waaronder e-mailadressen en rekeningnummers waarop eventuele uitkeringen kunnen worden uitbetaald, en het verkrijgen van een nieuwe machtiging bij de klanten. De actie werd (mede) op verzoek van de [loterij] in gang gezet en uitgevoerd, opdat de databases goed aan elkaar gekoppeld zouden kunnen worden.
Deelnemers kregen bij de actie tevens de vraag voorgelegd of ze wel of niet waren misleid door de [loterij] ; dat was van belang voor individuele procedures. Ook werd verzocht akkoord te gaan met de - nieuwe - algemene voorwaarden en werd verzocht om een extra bijdrage van € 10,00, in verband met de hoge kosten. [45]
De daarvoor verrichtte werkzaamheden werden door [bedrijf 3] uitgevoerd. Er was een tarief afgesproken van € 14,00 à 15,00 per deelnemer. [46]
Aan handtekeningenactie en de werkzaamheden lag een overeenkomst gedateerd 10 november 2014 ten grondslag. [47]
Verdachte heeft verder verklaard niet betrokken te zijn geweest bij de inhoud van de facturen, maar wél bij de prijsonderhandelingen.
[bedrijf 3] schakelde derden in voor de uitvoering van die werkzaamheden, waaronder [bedrijf 1] BV, de onderneming van verdachte, en het bedrijf ‘ [bedrijf 12] BV’. [48] De deelnemers werden gefaseerd benaderd. Voor de uitvoering van de werkzaamheden was eerder contact gezocht met ‘ [bedrijf 5] ’, dat in overleg met [bedrijf 5] een offerte heeft opgesteld. Verdachte heeft de handtekeningenactie later door [bedrijf 3] laten uitvoeren, omdat hij dan zelf meer grip hield op het proces. [bedrijf 3] stond er toen voor open om zaken te doen met bedrijven waar verdachte al langer zaken mee deed. [bedrijf 3] besteedde de werkzaamheden uit aan, onder meer, [bedrijf 1] BV. [49]
De overeenkomst van 10 november 2014 zag, anders dan uit de tekst van die overeenkomst kan worden begrepen, alleen op deze handtekeningenactie, aldus verdachte. Het was niet de bedoeling om met die overeenkomst rechten met betrekking tot de deelnemers over te dragen, aldus verdachte. [50]
De (aanloop naar en redenen voor de) oprichting van [bedrijf 3] .
Uit het dossier blijkt ten aanzien van de aanleiding voor, de aanloop naar en de wijze van totstandkoming van de overeenkomst van 10 november 2014, verder als volgt.
[bedrijf 3] is op 17 juli 2014 opgericht, door het trustkantoor [bedrijf 8] Limited, op Isle of Man. [51] Het bestuur wordt gevormd door medewerkers van [bedrijf 8] Limited. Vanuit [bedrijf 8] werden [naam 2] en M. [naam 12] als bestuurders benoemd. [52]
Verdachte nam het initiatief tot de oprichting van [bedrijf 3] . Hij richtte [bedrijf 3] op omdat hij, naar eigen zeggen, ‘Madoff-achtige claims’ wilde gaan behandelen. [53]
Uit het dossier blijkt dat, na een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 28 mei 2013 waarbij de [stichting] in het gelijk werd gesteld, een bespreking plaatsvond tussen verdachte en [belastingadviseur] , belastingadviseur van het kantoor [kantoor 3] Belastingadviseurs, op 22 augustus 2013. [54]
Verdachte heeft bij genoemd kantoor advies gevraagd met betrekking tot de vraag hoe fiscaal het meest gunstig kon worden omgegaan met een - te verwachten - winst van, maximaal,
€ 6.500.000,00 zo blijkt uit een gespreksverslag.
Een bedrag van € 3.000.000,00 was binnengekomen aldus verdachte, waarvan - naar hij verwachtte - € 1.500.000,00 zou overblijven onafhankelijk van het verdere verloop van de procedure.
Het dossier bevat een concept fiscaal advies van [naam 23] voornoemd van 13 juni 2014. Volgens het advies zou het aantrekkelijk kunnen zijn om de ‘no cure no pay’ vordering aan een buitenlandse entiteit over te dragen. Als mogelijkheid werd Isle of Man genoemd, en Curacao. [55] Ongeveer een maand later werd [bedrijf 3] opgericht op Isle of Man.
Verdachte werd indirect aandeelhouder van [bedrijf 3] . [56] [bedrijf 8] hield op haar naam, het enige aandeel, als nominee voor verdachte. Verdachte werd enig aandeelhouder en ‘ultimate benificial owner’. [57]
De administratie van [bedrijf 3] en van het later opgerichte [bedrijf 4] werd gedaan door onder meer [naam 22] , medewerkster van het trustkantoor [bedrijf 8] . [58]
Overeenkomsten [bedrijf 3] - [naam 1]
Op 21 augustus 2014 hebben [bedrijf 2] BV, [naam 4] en de Stichting (gezamenlijk onder de naam [naam 1] ), een overeenkomst gesloten met [bedrijf 3] . [naam 1] droeg daarbij de toekomstige vorderingen in verband met de no cure no pay vergoedingen van de deelnemers en vergoedingen van buitengerechtelijke kosten door de [loterij] - met uitzondering van een bedrag van € 150.000,00 - over aan [bedrijf 3] voor € 25.000. [59]
Bij [naam 1] waren op die datum ongeveer 109.500 deelnemers aangesloten. Het recht op de toekomstige vorderingen werd korte tijd later - tegen betaling van € 25.000,00 - overgedragen aan [bedrijf 6] , een vennootschap op Guernsey (hierna: [bedrijf 6] ). Verdachte was - via [bedrijf 11] (C.I.) Limited - aandeelhouder van [bedrijf 6] en ultimate benificial owner.
Op 10 november 2014 sloten enerzijds [bedrijf 2] BV en de Stichting, vertegenwoordigd door verdachte, en anderzijds [bedrijf 3] , vertegenwoordigd door [naam 2] en M. [naam 12] , opnieuw een overeenkomst. De overeenkomst werd op schrift gesteld met een document zonder datum en de inhoud luidde, onder meer: [60]

Partij 1 vertegenwoordigt de 109.618 deelnemers van een collectieve rechtszaak (de rechtszaak) endraagthierbij formeel alle rechten enverantwoordelijkhedenmet betrekking totde belangenvan de deelnemers in het kader van de rechtszaakoveraan partij 2.
(..)
4.
De partijen kwamen in augustus 2014 bijeen ter kantore van partij 2 te Man, waar zij overeenkwamen dat partij 2 de verantwoordelijkheid op zich zou nemen om zich ervan te verzekeren dat alle 109.618 deelnemers hun gerechtigde deel van de vordering komen te ontvangen zo de rechtszaak in hun voordeel wordt beslist.
5.
Partij 2 neemtdeze rolop zichvoor een prijs van € 15(vijftien euro) per deelnemer. De totale prijs voor het op zich nemen van deze rol wordt daarmee berekend op € 1.644.270 (een miljoen zeshonderdvieren veertigduizend en tweehonderdzeventig euro), exclusief BTW.”(..)
9.
Hierbij is overeengekomen dat partij 1 binnen 5 dagen na tekening van deze overeenkomst door beide partijen en bevestiging dat partij 2 een BTW-nummer heeft verkregen 60% van de factuur zal betalen. De resterende 40% van het te betalen bedrag zal worden betaald binnen 80 dagen na tekening van deze overeenkomst door beide partijen en bevestiging dat partij 2 een BTW-nummer heeft verkregen.”
Uitvoering van de handtekeningenactie, offertes, facturen [bedrijf 3] en daadwerkelijke kosten
Verdachte heeft verklaard dat deze overeenkomst van 10 november 2014 zag op de ‘handtekeningenactie’ en dat het, anders dan uit de tekst kan worden begrepen, niet de bedoeling was om rechten over te dragen.
Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij bij de inhoud van de twee facturen - welke zouden zijn opgemaakt ter betaling van de kosten van het werk voor de handtekeningenactie - niet betrokken is geweest. [61]
Uit het onderzoek naar de oprichting van [bedrijf 3] , de overeenkomst van 10 november 2014, de kosten van de handtekeningenactie, de uitvoering van die actie en de twee facturen van [bedrijf 3] , blijkt - voor zover relevant - als volgt.
Het dossier bevat e-mailcorrespondentie tussen de bestuurders van [bedrijf 3] en verdachte gevoerd kort voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van 10 november 2014.
Uit deze correspondentie blijkt dat verdachte in de aanloop naar de overeenkomst en de opstelling van de eerste factuur van [bedrijf 3] de regie heeft gevoerd en daarbij in feite geen tegenspraak duldde van de bestuurders en/of medewerkers van [bedrijf 3] .
Op 8 november 2014 heeft verdachte naar [naam 2] , bestuurder, het volgende gemaild: [62]
“Hoi [naam 2] / [naam 18] ,
Hierbij bevestig ik dat [bedrijf 3] ( [bedrijf 3] ) de klus voor de opdracht waarover we op je kantoor hebben gesproken uit kan voeren, maar alleen als ik uiterlijk op woensdag 12 november om 12:00 een btw-nummer van [bedrijf 3] heb ontvangen; verder uitstel is absoluut niet mogelijk. Verder wil ik dat je onmiddellijk contact met me opneemt als je iets van me nodig hebt of iets weet, maar ik kan me dat niet voorstellen, want dat moet bij [bedrijf 3] liggen. Uitstel kost 300.000 euro en waarschijnlijk meer. Zoals je begrijpt kan ik dergelijke gevolgen niet accepteren. Dit heeft dus de hoogste prioriteit. Je kan me telefonisch bereiken op [telefoonnummer] of me een e-mail sturen. Ik wil dat je geen contact meer opneemt met [naam 29] over deze klus of de btw maar dat alle contact direct met mij is, zodat alles zo snel mogelijk gedaan kan worden. De prijs is 15 euro exclusief btw voor ieder lid (109.500). Ik ga ervan uit dat ik uiterlijk maandag om 17:00 bevestiging van je ontvang dat ik uiterlijk woensdag om 12:00 het btw-nummer van [bedrijf 3] krijg. Verder verzoek ik je me te bellen om wat andere zaken uit te leggen. Ik heb geprobeerd je te bellen, maar kreeg je niet te pakken. Verder verzoek ik je om de overeenkomst met [bedrijf 6] meteen na ontvangst te tekenen en te retourneren. Ook in die zaak kan verdere vertraging miljoenen euro’s kosten.”
Op 10 november 2014 heeft [bedrijf 3] vergaderd; blijkens de notulen waren de bestuurders [naam 2] en [naam 12] aanwezig. Uit de vertaling van de notulen blijkt - onder 4 - dat per deelnemer een bedrag van € 15,00 zou worden betaald, in totaal € 1.644.270,00. [63]
Onder 6 staat: “
Na zorgvuldige overweging werd besloten dat de Onderneming de overdracht van rechten en verantwoordelijkheden in de Procedure van [naam 1] aanvaardt, voor een totaalbedrag van € 1.644.270,00, en dat de Overdracht, waarvan een kopie bij deze notulen is gevoegd, door de Directeuren van de Onderneming wordt goedgekeurd, onder de hierin omschreven voorwaarden.”
Op 10 november 2014 om 14:46 uur heeft verdachte een tweede conceptversie van de overeenkomst naar [naam 2] verzonden. Verdachte heeft de overeenkomst namens [bedrijf 2] BV en de Stichting [64] ondertekend; [naam 2] en [naam 12] ondertekenden namens [bedrijf 3] . Een medewerkster van [bedrijf 8] heeft de door [bedrijf 3] ondertekende overeenkomst om 15:53 uur naar verdachte gestuurd. [65]
Het dossier bevat een interne notitie van het trustkantoor van 6 juli 2016, waarin met betrekking tot de totstandkoming van de tweede overeenkomst van 10 november 2014 staat vermeld: [66]

Clausule 3 van de Tweede Overeenkomst is een toekenning door de Wederpartijen van Overeenkomst #2 van bepaalde rechten en verantwoordelijkheden aan [bedrijf 3] . De aan [bedrijf 3] toegekende rechten en verantwoordelijkheden worden omschreven als ‘alle rechten en verantwoordelijkheden…. Met betrekking tot de Procedure betreffende de belangen die in eigendom zijn bij de deelnemers.”
De notitie vervolgt:
“Waarschijnlijk worden de rechten en verantwoordelijkheden van de deelnemers uiteengezet in een overeenkomst die tussen de deelnemers en de wederpartijen van Overeenkomst #2 is gesloten. Hebben de directeuren van [bedrijf 3] een afschrift van deze afspraken ontvangen ? Zo niet, wat weten de directeuren van [bedrijf 3] van de rechten en verantwoordelijkheden die aan [bedrijf 3] zijn toegekend ? Hadden de contractuele regelingen met de rechten en verantwoordelijkheden van de deelnemers niet als bijlage bij de Overeenkomst #2 gevoegd moeten worden ?En: “
De directeuren van [bedrijf 3] moeten in staat zijn om aan te tonen dat de door de onderneming aangegane overeenkomsten zinvolle maatregelen zijn en in het belang van de onderneming. Het onderzochte materiaal levert geen sterke onderbouwing op.”
En: “
De ratio voor de door [bedrijf 3] aangegane overeenkomsten moet duidelijk worden gemaakt.” [67]
De rechtbank leidt hieruit af, dat de bestuurders van [bedrijf 3] de overeenkomst met [bedrijf 2] BV hebben getekend, terwijl zij niet dan wel onvoldoende wisten wat de bedoeling van de overeenkomst was en wat de gevolgen van de overeenkomst zouden zijn.
In een review van 8 maart 2018 heeft [bedrijf 8] geconcludeerd dat de overeenkomsten die hebben geleid tot de overboekingen van geld van [bedrijf 2] BV naar [bedrijf 3] niet volledig door de bestuurders zijn begrepen, en dat bijna uitsluitend op de mededelingen van verdachte is vertrouwd. [68]
T.a.v. offertes, facturen [bedrijf 3] en daadwerkelijke kosten:
Verdachte heeft verklaard dat de [bedrijf 3] -facturen van 11 november 2014 en 26 februari 2015 werden opgemaakt in verband met de betaling van werkzaamheden/ diensten door [bedrijf 3] in het kader van de handtekeningenactie, of ‘update- en machtigingsactie’.
Ten aanzien van die werkzaamheden bleek uit onderzoek, onder meer, als volgt.
Op 22 september 2014 heeft verdachte [getuige] van het bedrijf [bedrijf 5] gemaild over een offerte in verband met de handtekeningenactie, en hem verzocht om, gezien ‘de enorme omvang van de werkzaamheden’, te komen met een ‘all-in prijs’, zonder dat meerwerk in rekening kon worden gebracht. [69] In een latere e-mail van 24 oktober 2014, gericht aan [naam 2] , schreef verdachte daarentegen dat de werkzaamheden voor [bedrijf 3] heel beperkt zouden blijven. [70]
Het dossier bevat verder e-mailcorrespondentie met betrekking tot een offerte, verzonden tussen [getuige] van [bedrijf 5] en [getuige 2] van het bedrijf [bedrijf 5] , met een eindversie van een offerte met een totaalbedrag van € 825.192. [71] [bedrijf 5] en [bedrijf 5] hebben nadien die offerte aangepast. De aangepaste, definitieve versie van de offerte kwam uit op een bedrag van € 1.419.289,00 waarbij als kosten per deelnemer werd uitgegaan van € 14,19. [72] [73] [74] [75]
[getuige] heeft als getuige verklaard dat hij bij het opstellen van de offerte niet was geïnstrueerd om naar een bepaald bedrag toe te werken (à € 14,19 per deelnemer). [76] Sta heeft als getuige echter verklaard dat hem op enig moment duidelijk werd dat [getuige] bekend was met de hoogte van het budget. Sta heeft daarover verklaard dat hij zelf uitkwam op een bedrag van € 9,18 per deelnemer, waarbij marges waren ingebouwd. Het initiatief voor de verhoging naar € 14,19 per deelnemer kwam van [getuige] . Sta ging ervan uit dat dit betekende dat [getuige] inside information had over het budget. [77]
Verdachte heeft [getuige] later laten weten dat hij met [bedrijf 5] en [bedrijf 5] niet verder ging. [78]
Op 4 juli 2016 heeft verdachte een e-mail naar zijn belastingadviseur van [kantoor 2] Accountants gestuurd, met als bijlagen de twee [bedrijf 3] -facturen.
[kantoor 2] heeft op 13 juli 2016 - op verzoek van verdachte om naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 juni 2016 een aantal zaken te onderzoeken - een rapport van bevindingen opgemaakt. In dat rapport werd gebruik gemaakt van de offerte van [bedrijf 5] - [bedrijf 5] ; in het rapport stond dat de prijs per deelnemers in de met [bedrijf 3] gesloten overeenkomst ‘iets hoger ligt dan de offerte van [bedrijf 5] (€ 14,19 t.o.v. € 15,00)’. [79]
De werkzaamheden in het kader van de ‘update- en machtigingsactie’ zijn uiteindelijk, na bemiddeling van verdachte, door [bedrijf 3] uitbesteed aan enkele partijen in Nederland, waaronder [naam 4] (onderneming van verdachte), het bedrijf ‘ [bedrijf 12] ’ en de heer [naam 20] . De kosten bedroegen in totaal ruim € 157.858,00. [80]
[getuige 3] van [bedrijf 12] heeft verklaard dat het feit dat [bedrijf 3] erin zat, puur voor de facturatie was en voor het contract. “Het was een opdracht voor [verdachte] ”. [81]
[naam 20] heeft verklaard dat het werk werd verricht in Heerhugowaard door vijf personen, soms aangevuld met wat uitzendkrachten. [82]
Ten aanzien van de facturen en de daarmee verband houdende betalingen is uit het onderzoek als volgt gebleken.
Op 11 november 2014 heeft een medewerkster van [bedrijf 8] , [naam 21] , een conceptfactuur naar verdachte verzonden. Verdachte vroeg om tekstuele toevoegingen, waarna de medewerkster op 12 november 2014 de definitieve versie van de factuur van 11 november 2014 heeft verzonden, met als factuurbedrag € 1.644.270,00. [83]
De omschrijving luidde: “
Vergoedingen volgens de Overeenkomst (van 11 november 2014) die betrekking heeft op de opdracht van de Deelnemers van [bedrijf 2] B.V. aan [bedrijf 3].” [84]
Op 26 februari 2015 heeft [naam 21] opnieuw een concept van een factuur – nu gedateerd 26 februari 2015 - naar verdachte gestuurd en om commentaar en/of aanvullingen gevraagd. [85] Verdachte heeft [bedrijf 8] op 17 maart 2015 laten weten akkoord te zijn met de factuur. [86]
Het bedrag van de tweede factuur was € 1.200.000,00. Volgens de tekst van de factuur zag deze factuur op vergoedingen, ‘overeenkomstig de Overeenkomst van 26 februari 2015 die betrekking heeft op de toewijzing van 80.000 NIEUWE Deelnemers van [naam 1] nl BV. aan [bedrijf 3] .’ Deze facturen zijn later aan de Belastingdienst verstrekt. [87]
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven gang van zaken af dat verdachte bij de inhoud en/of de opmaak van de facturen nauw betrokken is geweest en dat de inhoud en toezending van de facturen van zijn goedkeuring afhingen.
Nadien is gebleken dat een overeenkomst van 26 februari 2015 niet bestaat. Op 29 december 2016 heeft [naam 22] hierover gemaild, naar verdachte:
“Er is geen overeenkomst gedateerd 25 februari 2016 (de factuur is niet duidelijk), echter op de 25e accepteerden de directeuren de bijkomende deelnemers, volgens de voorwaarden van de originele overeenkomst van 10 november 2014 (in de bijlage). [88]
Verdachte heeft verklaard dat de facturen zijn opgemaakt voor de werkzaamheden van de handtekeningenactie en om te kunnen laten zien “dat daarvoor betaald is”. [89]
Conclusie, ten aanzien van de [bedrijf 3] -facturen en het opzet:
Toetsingskader
Ten aanzien van ‘valsheid in geschrifte’ in relatie tot facturen heeft de Hoge Raad in 2010 als volgt overwogen: [90]
3.3: “(..)
Mede gelet op hetgeen het Hof in zijn nadere bewijsoverweging heeft overwogen over de corruptie bij (X) en de - uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende - daarbij gevolgde werkwijze, heeft het kennelijk geoordeeld dat de in het middel bedoelde facturen en de daarin genoemde bedragen, die geen enkele relatie hadden met de werkelijk gewerkte uren en de gebruikte materialen, moesten dienen om te verhullen dat dusdoende aan de verdachte gunsten werden verleend, waartegenover de desbetreffende bedrijven een betere concurrentiepositie werd verschaft bij de inschrijving op projecten van de corporatie. Gelet daarop geeft het oordeel van het Hof dat de in het middel bedoelde facturen valse geschriften betroffen in de zin van art. 225 Sr, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.”
Voorts acht de rechtbank in dit kader van belang een advies van Advocaat-generaal Bleichrodt van 21 januari 2020, ECLI:NL:PHR:2020:401: [91]
(bij onderdeel 21:)
“De facturen zijn volgens het hof opgemaakt ten behoeve van de verzwegen omkoping en de bijbehorende betaalstroom en zijn bedoeld om deze betalingen een titel te verschaffen. De werkelijke aard van de betaalstroom is met de opgenomen valse omschrijvingen verhuld.”
(en onderdeel 20:)
“Wanneer de inhoud van een geschrift niet overeenstemt met de werkelijkheid, is sprake van intellectuele valsheid. In de parlementaire geschiedenis is van deze laatste vorm onder meer als voorbeeld opgenomen de “onware opgave in koopmansboeken; de koopman die valsch boekt, schept zich zoo een titel, een bewijs.” [92]
De rechtbank overweegt in het licht van dit toetsingskader en gelet op de weergegeven feiten en omstandigheden, als volgt.
Een geschrift dat niet overeenstemt met de werkelijkheid / intellectuele valsheid
Uit het dossier blijkt dat verdachte in belangrijke, doorslaggevende mate invloed heeft gehad op de totstandkoming en de inhoud van de overeenkomst. De bestuurders van [bedrijf 3] wisten eind 2014 niet, dan wel onvoldoende, om welke reden(en) de overeenkomst van 10 november 2014 werd gesloten. Zij hebben kennelijk getekend zonder de bedoeling en/of impact van de overeenkomst goed te kennen. In elk geval is niet gebleken dat het voor het bestuur van [bedrijf 3] duidelijk was dat de overeenkomst betrekking had op de werkzaamheden in verband met een door [bedrijf 3] uit te voeren handtekeningen actie, zoals verdachte heeft verklaard.
De rechtbank ziet hierin redenen om ernstig te twijfelen aan de oprechtheid van de verklaringen van verdachte met betrekking tot zijn bedoeling bij het (laten) opstellen en ondertekenen van de overeenkomst en de twee facturen en zijn verklaringen over zijn intentie(s) bij de raming van de kosten van de werkzaamheden in relatie tot de actie, en acht die verklaringen dan ook ongeloofwaardig.
De tekst van de facturen, met de verwijzing naar de betreffende overeenkomsten (“overdracht van Deelnemers van [naam 1] nl B.V. aan [bedrijf 3] ” “
voor een prijs van € 15 (vijftien euro) per deelnemer”) is op geen enkele wijze te rijmen met de beweringen van verdachte over de handtekeningenactie. Dat dit, zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, zo is ontstaan omdat verdachte de Engelse taal onvoldoende zou beheersen, is gelet op de wijze waarop deze stukken tot stand zijn gekomen, zoals hiervoor weer gegeven, volstrekt onaannemelijk, evenals zijn verklaring dat de werkelijke kosten ten opzichte van de raming door een foute inschatting uiteindelijk heel veel lager uitvielen.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte de twee [bedrijf 3] -facturen heeft laten opmaken om ‘met de daarin opgenomen valse omschrijvingen de werkelijke aard van de betaalstroom te verhullen’.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door gebruikmaking van deze facturen zichzelf en [bedrijf 3] een titel heeft verschaft om een bedrag van ruim 2,8 miljoen aan inschrijfgelden over te hevelen naar het buitenland, buiten het zicht van de deelnemers van [naam 1] .
De aard van deze kapitaalstroom is die van een onrechtmatige onttrekking geweest; een onrechtmatige begunstiging van verdachte zelf, als enig aandeelhouder van [bedrijf 3] , terwijl de facturen moesten suggereren dat sprake zou zijn van betaling voor daadwerkelijk door [bedrijf 3] geleverde diensten, een en ander om aldus een rookgordijn jegens de deelnemers en de belastingdienst te kunnen opwerpen.
Daarmee is sprake geweest van het voorwenden van een titel teneinde een niet zakelijke betaalstroom af te dekken.
Facturen en bedragen, die geen enkele relatie hebben met de werkelijk gewerkte uren en de gebruikte materialen
Voor zover al kan worden aangenomen dat de overeenkomst van 10 november 2014, en de in verband daarmee opgemaakte [bedrijf 3] facturen van 11 november 2015 en 26 februari 2015 - naar verdachte stelt, - betrekking hadden op de ‘handtekeningenactie’ of ‘update- en machtigingsactie’, is de rechtbank van oordeel dat deze facturen en de daarin genoemde bedragen geen enkele aantoonbare relatie hadden met het werkelijk aantal gewerkte uren en verrichte werkzaamheden of diensten.
Verdachte heeft daarbij in belangrijke, doorslaggevende, mate invloed had op de inhoud van de facturen, op basis waarvan - in totaal - € 2.844.270,00 naar [bedrijf 3] werd overgemaakt vanaf bankrekeningen van de BV, een bedrag dat vele malen hoger is en in volstrekte wanverhouding staat met de werkelijk gemaakte kosten, zoals hiervoor weergegeven, à
€ 157.858,00.
Opzet op het valselijk opmaken
Uit het voorgaande volgt tevens het opzet van verdachte op de valsheid van de facturen.
Ten aanzien van dat opzet neemt de rechtbank voorts nog in aanmerking de zich in het dossier bevindende e-mailcorrespondentie over de werkzaamheden in het kader van de ‘handtekeningenactie’.
Verdachte heeft op 24 oktober 2014 naar [naam 2] van [bedrijf 8] en naar [naam 23] , fiscalist van [kantoor 3] belastingadviseurs, de volgende e-mail gestuurd, met als onderwerp ‘assignment’:

Hoi [naam 2] . Zoals je weet moeten de werkzaamheden ook nog steeds worden uitgevoerd conform de opdracht. Het is uiteraard geen grote klus voor [bedrijf 3] Ltd. Mijn vraag is wat je met de prijs van [bedrijf 8] voor die werkzaamheden gaat doen. Ik heb een vaste prijs nodig en kan geen blanco cheque uitschrijven voor toekomstige werkzaamheden. Zoals je weet hebben de werkzaamheden niet veel om het lijf. Het gaat om een paar e-mails. We hebben de klus besproken op jouw kantoor. Ik zou zo snel mogelijk van je willen horen, want ik moet beslissingen nemen.” [93]
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte voorafgaand aan het opmaken van de [bedrijf 3] -facturen wist, dat de kosten van de werkzaamheden voor de handtekeningenactie beperkt zouden zijn.
Oogmerk om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken of te doen gebruiken
Verdachte heeft ook het oogmerk gehad om de [bedrijf 3] facturen als echt en onvervalst te gebruiken.
De [bedrijf 3] facturen werden immers in de administratie opgenomen en verdachte heeft ze doen toekomen aan een belastingadviseur. In de jaarstukken van [bedrijf 3] over de periode van 17 juli 2014 tot en met 31 december 2015 stond dat [bedrijf 3] een omzet had behaald van € 2.869.270,00 bestaande uit ‘consultancy fee’ van € 2.844.270 en ‘other income’ (€ 25.000,00). Aan bedrijfskosten was een bedrag van € 160.357,00 opgenomen. De ‘consultancy fee’ sloot aan bij de twee facturen inzake de handtekeningactie. [94]
Zoals hierna onder de feiten 4 en 5 zal worden besproken heeft verdachte een groot deel van het overgemaakte bedrag korte tijd later (na oprichting van de vennootschap [bedrijf 4] ) kunnen aanwenden als een lening voor een hypotheek ten behoeve van de koop van een eigen woning.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de facturen ertoe dienden om te verhullen dat aldus aan verdachte een (aanzienlijke financiële) gunst of voordeel zou toekomen.
Daderschap rechtspersoon en feitelijke leidinggeven t.a.v. valsheid in geschrift:
De facturen van 11 november 2014 en 26 februari 2015 waren afkomstig van de rechtspersoon [bedrijf 3] . Ze werden feitelijk opgemaakt door medewerkers van het trustkantoor [bedrijf 8] . De gedragingen hebben in de sfeer van de rechtspersoon plaatsgevonden en ze waren ook dienstig aan de rechtspersoon [bedrijf 3] . Als gevolg van de gedragingen heeft [bedrijf 3] een bedrag van in totaal € 2.844.270,00 ontvangen. De gedragingen worden daarom toegerekend aan [bedrijf 3] .
Verdachte was aandeelhouder en uiteindelijk belanghebbende (‘ultimate benificial owner’) van [bedrijf 3] .
De bestuurders van [bedrijf 3] hebben zich voornamelijk door verdachte - als aandeelhouder, belanghebbende en juridisch adviseur - laten leiden bij het opstellen van de overeenkomst en de daarop gebaseerde facturen. Verdachte nam daarbij steeds het initiatief.
Verdachte was nauw betrokken bij de inhoud en/of opmaak van de valse facturen, hetgeen blijkt uit het feit dat verdachte een regisserende en accorderende rol had bij zowel de totstandkoming van de overeenkomst van 10 november 2014, waarvan het bestuur van [bedrijf 3] niet goed wist wat zij ondertekenden en vertrouwden daarbij op verdachte.
Datzelfde gold voor de inhoud van de door [bedrijf 3] opgemaakte facturen. [95]
Verdachte was nauw betrokken bij de uitvoering van de overeenkomst door de bestuurders van [bedrijf 3] . Hij heeft Nederlandse partijen opgevoerd die de handtekeningactie konden uitvoeren voor [bedrijf 3] , hij was contactpersoon tussen [bedrijf 3] en die partijen en verdachte heeft zich bemoeid met de correspondentie van [bedrijf 3] met externen. Verdachte heeft ook verklaard dat hij zelf overal bij betrokken was.
Hiermee is tevens het opzet van verdachte vastgesteld. Verdachte heeft aldus feitelijke leiding gegeven aan het onder 3 ten laste gelegde.
De rechtbank verwerpt onder verwijzing naar het voorgaande de door de verdediging gevoerde bewijsverweren.
T.a.v. de ten laste gelegde betrokkenheid bij verduistering, feit 2
Als hiervoor weergegeven is op basis van twee
vals opgemaaktefacturen gedateerd 11 november 2014 en 26 februari 2015 een bedrag van in totaal € 2.844.270,00 afgeschreven van de bankrekening van [bedrijf 2] BV en overgemaakt naar de rekening van een buitenlandse entiteit.
Uit bankmutaties van bankrekening [rekeningnummer 1] op naam van [bedrijf 2] BV, blijkt dat vanaf die rekening de volgende betalingen aan [bedrijf 3] zijn gedaan,
op de rekeningen [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] . [96]
12-11-2014: € 986.562,00; Omschrijving: Agreement of Assignement 11-11
18-2-2015: € 300.000,00; Omschrijving: Invoice 2014-11-11
17-4-2015: € 350.000,00; Omschrijving: Agreement Assignment customers [naam 1]
4-5-2015: € 360.000; Omschrijving: Receipt
12-6-2015: € 140.000,00; Omschrijving: Agreements of Assignements 191.000 deelnemers
19-10-2015: € 207.708,00 Omschrijving: Agreement Assignement
19-10-2015: € 500.000,00 Omschrijving: Agreement Assignement
Ten tijde van de overboekingen beschikte alleen verdachte, als enig gemachtigde, over die bankrekeningen van [naam 1] , ook nadat het bestuur van [bedrijf 2] BV was overgedragen aan [bestuurder 1] . Dit geldt voor de rekening [rekeningnummer 1] [97] alsook voor de rekening bij de Bunq Bank ( [rekeningnummer 5] ). [98]
Het dossier bevat e-mailcorrespondentie, uitgewisseld tussen verdachte en [bedrijf 8] dan wel het bestuur van [bedrijf 3] , over verrichte dan wel nog te verrichten betalingen. [99]
Bestemming gelden [naam 1] .
Ten aanzien van de bestemming van de gelden op de rekening van [bedrijf 2] BV, de verhouding tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 2] BV en de algemene voorwaarden van de actie ‘ [naam 1] ’ blijkt uit het dossier als volgt.
Om zich te kunnen aansluiten bij de actie [naam 1] moesten de deelnemers, als gezegd, inschrijfgeld overmaken naar de bankrekening van [bedrijf 2] BV. [100] De hoogte van dat inschrijfgeld is in de loop der jaren verhoogd, oplopend van € 19,95 naar € 35,00 en € 12,50 per extra lot indien met meer dan één lot was meegespeeld. [101]
In de loop der jaren kwam als gezegd - door het inschrijfgeld en/of extra donaties - tenminste € 5.300.000,00 binnen op de rekening van de BV.
Het doel en de bestemming van het inschrijfgeld werd langs verschillende wegen kenbaar gemaakt aan de deelnemers: via een website, via de algemene voorwaarden en middels tekst op de facturen.
Op de website van [naam 1] was onder meer het volgende te lezen: [102]
(versie 28 mei 2010: )
Mededeling (april 2010): “
Het inschrijfgeld is verhoogd naar 35 euro en voor elk extra gemiddeld meegespeeld lot tot 12,50 euro. (..)
Collectief proces tegen [loterij] Vals spel, dus. En misleidende reclame, volgens de Reclame Code Commissie. Gelukkig kunt u zich nu aanmelden voor onze collectieve juridische procedure om terug te winnen waar u volgens ons recht op heeft ! Wij maken ons er hard voor dat u (een deel van) uw inleg terugkrijgt of schadevergoeding. Tegen inschrijfgeld en verder op basis van no cure, no pay. Als wij geld voor u ontvangen, dan krijgt u daarvan 85%. 15% is voor ons, naast het al door u betaalde inschrijfgeld. (..)”
Op de pagina: 'Het proces' : “
De kosten. Aan het in gang zetten van de gehele procedure zijn hoge kosten gemoeid. Maar omdat wij een collectieve procedure starten, kunnen wij de kosten per deelnemer laag houden. Deelname aan het proces tegen de [loterij] kost u eenmalig € 35,00 inschrijfgeld voor een meegespeeld lot, plus € 12,50 voor elk volgend lot, ongeacht de periode.”
De tekst van de versie van de website van 17 april 2011 was hier ongewijzigd.
Op 15 oktober 2013 en op 24 juni 2015 luidt de tekst bij `Vraag en antwoord’:
“Hoe kan het dat tegen lage kosten [naam 1] B.V. voor mij een procedure voert ?
[naam 1] BV kan dit mogelijk maken door namens een groot aantal gedupeerden te procederen.”
Algemene voorwaarden [naam 1] .
In de versie van 1 april 2008 en juni 2008 stond bij inschrijfgeld - onder meer - : [103] "Er worden geen extra kosten in rekening gebracht naast het inschrijfgeld. Wanneer de procedure succesvol wordt afgerond, wordt alleen in dat geval een percentage van 15% van het teruggevorderde bedrag in rekening gebracht. De procedure is dus afgezien van het inschrijfgeld, geheel no cure, no pay. In verband met onvoorzienbaarheid van kosten en hoge opstartkosten zijn wij genoodzaakt het inschrijfgeld te vragen. De procedure is verder financieel gezien geheel ons risico." [104]
Nadien zijn de algemene voorwaarden meerdere keren gewijzigd. [105]
Algemene voorwaarden geldende vanaf 4 juni 2013:
Na een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 28 mei 2013 (zie Inleiding) werden de algemene voorwaarden op 4 juni 2013 gewijzigd. [106]
Bij definities staat: “ [naam 1] : [stichting] en [bedrijf 2] BV, gevestigd te [adres 2] en geregistreerd bij de KvK te Alkmaar (onder ….).”
Bij A l:
“Alle opdrachten worden uitsluitend aanvaard en uitgevoerd door [naam 1] , dan wel de onder haar vallende entiteiten onder de uitdrukkelijke toepasselijkheid van deze voorwaarden.”
En onder ‘Derden’:
“Door het aangaan van een overeenkomst met [naam 1] geeft de cliënt aan [naam 1] opdracht de diensten met betrekking tot de vorderingen te verrichten of door (een) derde(n) te doen verrichten met inachtneming van het gestelde in deze voorwaarden alsmede de overeenkomst. (..) Werkzaamheden door derden worden geacht begrepen te zijn onder de aan [naam 1] verleende opdracht.”
Algemene voorwaarden per 30 januari 2015. [107]
Deze versie was grotendeels identiek aan de versie van 4 juni 2013.
Alleen bij onderdeel C l was toegevoegd: “
De no cure, no pay fee, afgezien van eenmalig verschuldigd inschrijfgeld bedraagt 20% (.. ). Deze no cure, no pay fee is door elke deelnemer ongeacht het moment van aanmelding (periode 2008 tot heden) verschuldigd bij resultaat.”
Algemene voorwaarden per 25 augustus 2016.
Na de schorsing van [bestuurder 1] als bestuurder van de Stichting, op 30 juni 2016, zijn de algemene voorwaarden opnieuw gewijzigd, op 25 augustus 2016. [108] In de nieuwe gewijzigde voorwaarden is dan opgenomen dat onder [naam 1] uitsluitend wordt verstaan: [bedrijf 2] BV.
De Stichting maakt dan geen onderdeel meer uit van de algemene voorwaarden. De door de deelnemers verschuldigde no cure, no pay fee bedraagt 20% en is verschuldigd aan [naam 1] . Ook is in deze voorwaarden opgenomen dat een deelnemer [naam 1] machtigt om onder andere onderhandelingen te voeren met de [loterij] en akkoord te gaan met concrete voorstellen die naar inschatting van [naam 1] in het voordeel van de deelnemer zijn.
In de eerdere voorwaarden was hier
de Stichtingopgenomen.
Tekst op facturen
Op 26 maart 2015 heeft verdachte een e-mail gestuurd naar [getuige 3] , technisch ondersteuner van de website van [bedrijf 2] , met in de mail de tekst van de factuur voor de deelnemers: "
Inschrijfgeld. Het geld wat u betaalt om aan de procedure deel te nemen en wat bestemd is voor onder meer de procesvoering." [109]
Op 20 juli 2017 heeft verdachte een e-mail gestuurd naar zijn adviseur, met een factuur van 31 maart 2015 met dezelfde tekst. [110] [111]
Verdachte heeft verklaard dat de gelden die binnenkwamen van hem waren, en met ‘van hem’, bedoelde hij ‘zijn ondernemingen’. [112] Het geld op de rekening van [bedrijf 2] BV was van de BV, niet van [stichting] en/of haar deelnemers. Weliswaar was sprake van een samenwerkingsovereenkomst en een cessieovereenkomst maar de BV mag zelf over het geld beschikken, aldus verdachte. Alle uitgaven van [naam 1] hielden verband met de procedure tegen de [loterij] of het betrof een rechtmatige winstuitkering. [bedrijf 2] BV is een commerciële partij; het geld is niet van de deelnemers. [113] Ten aanzien van de herkomst van het bedrag van € 2.844.270,00, overgemaakt naar [bedrijf 3] , heeft verdachte verklaard dat dat door [bedrijf 3] was verdiend en van [bedrijf 3] was; het ging niet om geld van de deelnemers, aldus verdachte. [114]
Conclusie, t.a.v. feit 2, verduistering
Toebehoren, wederrechtelijke toe-eigening en het opzet:
De rechtbank is, anders dan de officieren van justitie, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het onderhavige geldbedrag van 2,8 miljoen euro toebehoorde aan de ‘inleggers’ zoals genoemd in de dagvaarding, dan wel dat dit geldbedrag toebehoorde aan [stichting] .
Deze gelden zijn door de deelnemers overgemaakt aan de [bedrijf 2] . BV, en daarmee onder de omstandigheden zoals geschetst naar de hoofdregel eigendom van die vennootschap geworden. Deze gelden zijn dan ook, gelet op de voorwaarden waaronder de deelnemers die bedragen hebben overgemaakt, aan te merken als toebehorend aan die vennootschap (en niet aan de Stichting).
Dit betekent evenwel niet dat het verdachte vrijstond om, als degene die de beschikking had over de bankrekening van deze vennootschap en waarover hij in deze, zoals hiervoor weergegeven, ook daadwerkelijk heeft beschikt - door dit bedrag van 2,8 miljoen euro door middel van een zevental betalingsopdrachten over te maken aan [bedrijf 3] - deze gelden, die niet aan hemzelf, maar aan de vennootschap toebehoorden, naar eigen goeddunken aan te wenden, door deze over te maken naar een aan hem in privé toebehorende vennootschap middels een onzakelijke transactie.
Evenmin stond het verdachte jegens de deelnemers vrij op het moment dat hij nog bestuurder was van de vennootschap een contract te sluiten strekkende tot overdracht van deelnemers
metbetaling van deelnemersgelden, nu deze gelden binnen de vennootschap een bestemming hadden met betrekking tot de opdracht die de vennootschap had aanvaard jegens de deelnemers - die het recht om zelf te procederen tegen de [loterij] ten gunste van [bedrijf 2] BV hadden prijsgegeven - .
Dat de vennootschap zich had verplicht die opdracht zelf uit te voeren blijkt ook uit de hiervoor weergegeven algemene voorwaarden:
“Alle opdrachten worden uitsluitend aanvaard en uitgevoerd door [naam 1] , dan wel de onder haar vallende entiteiten onder de uitdrukkelijke toepasselijkheid van deze voorwaarden.”
Dat [bedrijf 3] een onder [naam 1] vallende entiteit was, is gesteld noch gebleken.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vraag of de overboekingen van gelden toebehorend aan [bedrijf 2] B.V. naar [bedrijf 3] rechtmatig was, voorop gesteld dat uit heersende, strafrechtelijke, jurisprudentie - onder meer het arrest van de Hoge Raad van 2015 [115] , in vervolg op eerdere arresten - volgt dat (veelal) sprake zal zijn van verduistering van enig goed, indien sprake is van een wederrechtelijke onttrekking aan de bestemming van dat goed.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Uit de tekst op de website, de algemene voorwaarden en de door [naam 1] verzonden facturen blijkt dat de deelnemers hun bijdragen aan [naam 1] toevertrouwden in de veronderstelling en met de bedoeling dat het door hen betaalde geld zou worden gebruikt om te procederen tegen de [loterij] , ter verkrijging van schadevergoeding; de deelnemers mochten daar ook vanuit gaan en op vertrouwen.
De bestemming van het inschrijfgeld was aan de deelnemers meermaals kenbaar gemaakt.
Bij de beoordeling neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat de [stichting] niet een eigen bankrekening had. [bedrijf 2] BV vervulde dus - mede - de functie van kassier. Eerder werd in civiele procedures, zij het in een ander kader, in soortgelijke zin overwogen. [116]
Verdachte heeft, door te handelen zoals hij heeft gedaan eigenmachtig, als heer en meester over de door de aan de vennootschap toebehorende, door de deelnemers betaalde, gelden beschikt en zich die gelden wederrechtelijk - in strijd met het recht krachtens hetwelk de vennootschap deze onder zich had - aan de bestemming onttrokken en aldus zichzelf toegeëigend en afgedekt middels vals opgemaakte facturen.
Gelet op het strafrechtelijk toetsingskader is het hiervoor weergegeven standpunt van verdachte met betrekking tot de vraag of hij al dan niet vrijelijk kon beschikken over de door de deelnemers van [naam 1] ingebracht inschrijfgelden, onjuist.
Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van valsheid in geschrift is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte het opzet aanwezig was op de wederrechtelijke toe-eigening van gelden van de rekening van [bedrijf 2] BV door dat geld over te maken naar een bankrekening van een buitenlandse entiteit om daar vervolgens ook zelf over te kunnen beschikken.
Dat bij verdachte dat opzet aanwezig was volgt tevens uit het feit dat verdachte op basis van valse facturen veel te hoge kosten in rekening heeft laten brengen door [bedrijf 3] , en vervolgens, in december 2015, een woning te [plaats 1] heeft gekocht, gefinancierd met geld afkomstig van de bankrekening van [bedrijf 2] BV.
De rechtbank verwerpt onder verwijzing naar het voorgaande de door de verdediging gevoerde bewijsverweren.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde verboden gedragingen.
Vrijspraak t.a.v. feit 2 primair.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier niet voldoende bewijs bevat om te oordelen dat de verduisteringshandelingen (ook) aan de rechtspersoon [bedrijf 3] kan worden toegerekend, zodat van feitelijke leidinggeven door verdachte aan verboden gedragingen van die rechtspersonen evenmin sprake kan zijn.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat het verdachte was die het initiatief nam tot het opstellen van de overeenkomst van 10 november 2014, het opmaken van de [bedrijf 3] -facturen van 11 november 2014 en 26 februari 2015 en het doen van de overboekingen en die de betalingen ook zelf heeft verricht, zodat hij als dader van het gronddelict wordt aangemerkt.
Van een actieve rol van [bedrijf 3] en/of haar formele bestuurders was geen sprake.
Feit 4 (subsidiair).
De feiten en omstandigheden
[bedrijf 4] Limited ( [bedrijf 4] ).
Op 12 november 2015 werd [bedrijf 4] Limited opgericht. [117] De bestuurders waren [naam 2] [118] en [naam 12] van [bedrijf 8] Ltd.
[bedrijf 3] was aandeelhouder. Uit een ‘Nominee Declaration (Shares)’ van 27 november 2015 blijkt dat [bedrijf 8] het recht had van één aandeel van [bedrijf 4] en dit aandeel hield voor [bedrijf 3] , als nominee. [119] Indirect aandeelhouder van [bedrijf 3] was verdachte. [120]
Verdachte heeft over de oprichting van [bedrijf 4] verklaard dat deze entiteit 100% eigendom van [bedrijf 3] was. Naar aanleiding van een verzoek van verdachte aan [bedrijf 3] om een hypotheeklening had het trustkantoor [bedrijf 8] op deze constructie aangedrongen. Verdachte zelf werd ultimate beneficial owner van [bedrijf 4] . [121] [bedrijf 4] werd speciaal opgericht in verband met de hypothecaire lening. Het ging om een hypotheek voor verdachte persoonlijk. [122]
Witwassen van een voorwerp, afkomstig uit enig door hemzelf begaan misdrijf.
De rechtbank stelt ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde voorop dat noch de tekst van artikel 420bis Sr noch de wetsgeschiedenis eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepaling omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens (schuld-) witwassen.
Dit betekent niet dat elke gedraging die in artikel 420bis eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de kwalificatie witwassen rechtvaardigt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld-) witwassen kan worden gekwalificeerd.
Er moet dus sprake zijn van een gedraging die méér omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft (HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4440; HR 8 januari 2013, ECLI:NL: HR:2013:BX4449; HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001).
De rechtbank heeft hiervoor onder de feiten 2 en 3 vastgesteld dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het onder 3 ten laste gelegde plegen van valsheid in geschrift door de rechtspersoon [bedrijf 3] . Daarbij is het opzet van verdachte vastgesteld.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat verdachte zich in de periode van 12 november 2014 tot 19 oktober 2015, de data waarop hij de overboekingen naar de bankrekening van [bedrijf 3] heeft verricht, schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 subsidiair ten laste gelegde verduistering van een bedrag van in totaal € 2.844.270,00 door zich dat geld - dat hij als (middellijk) bestuurder van [stichting] dan wel [bedrijf 2] BV rechtmatig onder zich had - wederrechtelijk toe te eigenen, en dat geld daarbij te onttrekken aan haar oorspronkelijke, uitdrukkelijk gegeven, bestemming.
Totstandkoming hypothecaire lening [bedrijf 4]
Op 9 oktober 2015 heeft verdachte een e-mail naar [naam 22] , van [bedrijf 8] , gestuurd. [123]
Verdachte vroeg hoeveel [naam 1] nog moest betalen aan [bedrijf 3] , en of het mogelijk was om een lening af te sluiten voor de koop van een woning. Verdachte vroeg om een lening van € 1.700.000,00. [naam 22] heeft geantwoord dat zij zijn verzoek zou doorgeleiden naar de directie van [bedrijf 3] en er op zou terugkomen.
Op 12 oktober 2015 liet [bedrijf 3] , via [naam 22] , weten akkoord te gaan met een hypothecaire lening met een rente van 2%. [124] Op 12 november 2015 zond verdachte email naar [bedrijf 3] waarbij hij liet weten de (hypothecaire) lening te willen aangaan voor € 2.000.000; € 1.383.345,86 was nodig voor de aankoop van de woning en het overige voor verbouwing. [125]
De directie van [bedrijf 3] ging later akkoord met een hypothecaire lening voor een bedrag van maximaal € 3.000.000, in verband met de aankoop en verbouwing van een woning aan de [adres 1] (NL). [126]
Op 27 november 2015 is een overeenkomst gesloten door [bedrijf 4] en verdachte (in-privé) in verband met een hypothecaire lening van maximaal € 3.000.000,00 voor de aankoop en verbouwing van onroerend goed, gelegen aan de [adres 1] .
De rente was 2 % per jaar. In de overeenkomst stonden geen afspraken met betrekking tot een looptijd of aflossingschema’s. De overeenkomst is door [naam 2] en en [naam 12] namens [bedrijf 4] en verdachte ondertekend. [127]
Op 3 december 2015 is van de bankrekening [rekeningnummer 3] (ten name van [bedrijf 3] ) een bedrag van € 1.383.345,86 naar de bankrekening van [notaris] te Egmond aan den Hoef overgemaakt.
In de jaarrekening van [bedrijf 3] over de periode 17 juli 2014 tot en met 31 december 2015 is bij lening onder ‘Loan receivable - [bedrijf 4] Limited’een bedrag van € 1.385.496,00 opgenomen waarbij is vermeld:
“The ban is unsecured, interest free en repayable on demand. [128]
Onderzoek naar de bankgegevens heeft het volgende laten zien:
 een bedrag van (ongeveer) € 2.844.270,- is (in verschillende delen) overgeboekt van rekeningnummer [rekeningnummer 1] , ten name van [bedrijf 2] BV naar rekeningnummer [rekeningnummer 2] en/of [rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 3] [129] ;
 vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 3] is € 25.000,00 overgeboekt naar [bedrijf 2] BV; [130]
 vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 3] werd
€ 630.000,00 overgeboekt naar [rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 3] en
 van rekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 3] werd een bedrag van € 1.383.345,86 overgeboekt naar rekeningnummer [rekeningnummer 4] ten name van [notaris] te Egmond aan den Hoef met als omschrijving ‘ [bedrijf 4] ’. [131]
Zoals hiervoor - bij de bespreking van de feiten met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde – besproken heeft verdachte naar oordeel van de rechtbank, middels een samenstel van handelingen, zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke toe-eigening van inschrijfgelden van de deelnemers van [naam 1] , waarbij een bedrag van in totaal ongeveer € 2.800.000,00 afkomstig van de rekening van [bedrijf 2] BV en overgemaakt naar [bedrijf 3] werd verduisterd.
Door de gelden over te hevelen van de bankrekening van [bedrijf 2] BV naar een buitenlandse entiteit en dat geld vervolgens in delen over te (laten) maken naar rekeningen van andere entiteiten en het geld aan te wenden in het kader van een hypothecaire lening en daarmee voor zichzelf onroerend goed te kopen, heeft verdachte - gelet op die gedragingen - handelingen verricht die er naar hun uiterlijke verschijningsvorm (kennelijk) op gericht zijn geweest de criminele herkomst van het voorwerp/ geld te verbergen of te verhullen.
Daarnaast is sprake geweest van omzetten en gebruikmaken van die voorwerpen / gelden.
De rechtbank neemt bij haar beoordeling in aanmerking dat de handelwijze van verdachte overeenkomt met het soort handelingen waar de wetgever het oog op heeft gehad bij strafbaarstelling van witwassen: “Uit alle stappen tezamen moet duidelijk worden dat er (zonder redelijke economische grond) met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken”.
Verdachte heeft als het ware een ‘mistgordijn’ opgetrokken. De aard van geldstromen werd verhuld door met dat geld te handelen alsof die tot zijn winst kon worden gerekend. De herkomst van de gelden was de verduistering; die herkomst werd verhuld door middel van de betalingen op basis van de vervalste facturen, alsof het legitieme betalingen betrof.
De rechtbank acht het opzet bij verdachte op het verhullen, omzetten en gebruiken van voorwerpen/ gelden, afkomstig uit eigen misdrijf, bewezen: verdachte heeft willens en wetens het geld - in delen - overgemaakt naar [bedrijf 3] en korte tijd later het initiatief genomen tot de financiering met dat geld van de koop van de woning aan de [adres 1] .
De rechtbank verwerpt onder verwijzing naar het voorgaande de door de verdediging gevoerde bewijsverweren.
De rechtbank acht daarmee het onder 4 subsidiair bewezen verklaarde feit wettig en overtuigend bewezen.
Vrijspraak t.a.v. 4 primair.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier niet voldoende bewijs bevat om te oordelen dat de witwashandelingen (ook) aan de rechtspersoon [bedrijf 3] dan wel een andere rechtspersoon moet worden toegerekend, zodat van feitelijke leidinggeven door verdachte aan verboden gedragingen van die rechtspersonen geen sprake kan zijn. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat het verdachte was die het initiatief nam tot het doen van de overboekingen en die die betalingen ook daadwerkelijk heeft uitgevoerd of heeft doen uitvoeren.
Ten aanzien van feit 5:
Aangifte inkomstenbelasting over 2014
Op 31 augustus 2015 werd namens verdachte een aangifte inzake de inkomstenbelasting ingediend over het jaar 2014 door [naam 24] van het [administratiekantoor] te [plaats 2] . [132] [naam 15] , medewerker van genoemd administratiekantoor heeft laten weten de aangifte in overleg met en na goedkeuring door verdachte, te hebben opgemaakt en digitaal te hebben ingediend. [naam 15] voornoemd heeft daarbij de gegevens van een door verdachte vooraf ingevulde aangifte overgenomen en die aangevuld met gegevens uit de jaarrekening. [133]
De aangifte over 2014 liet een inkomen uit box 1 zien van € 121.542,00 bestaande uit looninkomsten en inkomsten uit eigen woning en als inkomen was in box 2 een bedrag van
€ 160.000,00 opgegeven als reguliere winstuitkering van [holding] BV. Er was geen inkomen aangegeven in box 3.
Op 30 oktober 2015 is de aanslag inkomstenbelasting 2014 vastgesteld overeenkomstig de aangifte.
Op 14 februari 2018 heeft de Belastingdienst een navorderingsaanslag over 2014 aangekondigd; reden was dat de Belastingdienst van mening was dat de verkoop van een toekomstige vordering door [bedrijf 2] BV / de Stichting aan de buitenlandse rechtspersoon [bedrijf 3] - een vordering die zag op de no-cure-no-pay vergoeding die [naam 1] van de, toen nog, 109.618 deelnemers mogelijk zou ontvangen - onzakelijk was.
Aangifte inkomstenbelasting over 2015
Op 7 april 2017 is namens verdachte een aangifte inkomstenbelasting over 2015 ingediend door het kantoor [kantoor 2] te Amstelveen. [134] [135]
In deze aangifte is door verdachte een inkomen opgegeven in box 1 van € 140.050,00.
Het inkomen in box 2 en box 3 was nihil. Als antwoord op vraag 20 (“Voordelen uit aanmerkelijk belang dat u zelf aangeeft”) was een 0 ingevuld. [136]
De Belastingdienst heeft ten aanzien van de aangiften van verdachte over 2014 en 2015 op grond van de bevindingen in het strafrechtelijk onderzoek Berbak, geconcludeerd dat sprake is geweest van ‘vermomde winstuitdelingen’.
Ten aanzien van de betaling van de twee in delen betaalde [bedrijf 3] facturen gericht aan [bedrijf 2] BV - de factuur van 11 november 2014 van € 1.644.270,00 en de factuur van 26 februari 2015 van € 1.200.000,00 - is de Belastingdienst van mening dat het om ‘onzakelijke transacties’ gaat, gezien het aanmerkelijke verschil tussen de gefactureerde bedragen (in totaal € 2.844.270,00) en de daadwerkelijke kosten van de handtekeningenactie (€ 157.857,00).
De Belastingdienst heeft op grond van de gefactureerde bedragen en de geconstateerde verschillen geconstateerd dat het motief om de transacties aan te gaan, was gelegen in de wens van de (middellijk) aandeelhouder van beide contractspartijen, verdachte, om vermogen van zijn vennootschap [bedrijf 2] BV over te hevelen naar [bedrijf 3] , om zo de gemeenschappelijke aandeelhouder van beide rechtspersonen te bevoordelen.
De gemeenschappelijk aandeelhouder was verdachte. [137]
Na aftrek van de werkelijke kosten van de handtekeningenactie bedroeg het saldo van de (verkapte) winstuitkering € 2.686.413,00. Pro rata verdeeld over 2014 en 2015 bedraagt het inkomen uit aanmerkelijk belang in 2014: € 1.553.013,00 in 2014 en in 2015:
€ 1.133.400,00. Op basis van een berekening van de Belastingdienst geldt dat over 2014 een bedrag van € 385.553,00 en over 2015 een bedrag van € 283.350,00 te weinig aan inkomstenbelasting is opgegeven. Het fiscale nadeel bedroeg in totaal: € 668.903,00. [138]
De rechtbank overweegt als volgt.
De Belastingdienst heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een ‘verkapte winstuitkering’(ook genaamd ‘uitdeling’) door [bedrijf 2] BV aan haar middellijke aandeelhouder, verdachte.
Op grond van artikel 4.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de wettelijke bepaling die inkomen uit aanmerkelijk belang belast) dient een verkapte winstuitkering te worden aangemerkt als inkomen uit aanmerkelijk belang en te worden opgegeven bij het doen van aangifte inkomstenbelasting. [139] In een toelichting op genoemde bepaling uit de cursus Belastingrecht vpb van professor dr. H. Vermeulen, onder 2.2.2. B., wordt opgemerkt dat grootaandeelhouders op verschillende manieren in een dubbelrol kunnen staan, ten opzichte van de vennootschap. [140] Vermeulen stelt dat de contractuele verhoudingen vaak verweven zijn met de aandeelhoudersrelatie, maar voor fiscale doeleinden – waaronder de winstberekening van de BV – moeten worden teruggebracht ‘tot hun zakelijke kern en gezuiverd te worden van eventuele onzakelijke, op de aandeelhoudersrelatie terug te voeren, elementen.’
De rechtbank is met de officieren van justitie van oordeel dat in onderhavige zaak de zakelijke kern, ten aanzien van de door verdachte naar [bedrijf 3] overgeboekte gelden, bestaat uit het aan de kosten voor de handtekeningenactie uitgegeven bedrag van € 157.000,00.
Ten aanzien van het restant, ruim € 2.600.000,00, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van onzakelijke transacties ofwel een ‘verkapte winstuitkering.’
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat mede uit eerder genoemde bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van bevoordeling van de aandeelhouder, nu verdachte na de overboekingen van gelden van [bedrijf 2] BV naar [bedrijf 3] (naar aanleiding van de twee [bedrijf 3] -facturen van 10 november 2014 en 26 februari 2015) om een hypothecaire lening heeft gevraagd - waarvoor akkoord werd gegeven - en daartoe een leenovereenkomst heeft gesloten, voor maximaal € 3.000.000,--, waarna verdachte een woning heeft gekocht ter waarde van ongeveer anderhalf miljoen waarbij hij bovendien heeft aangegeven dat aan verbouwingskosten een bedrag van ongeveer een half miljoen nodig zou zijn.
Dat sprake is geweest van een verkapte winstuitkering blijkt bovendien uit het feit dat verdachte zowel bij [bedrijf 2] BV, als bij [bedrijf 3] en [bedrijf 4] (middellijk) aandeelhouder was of de UBO.
Het verweer dat de hypothecaire geldlening van ongeveer € 1.500.000,00 onder zakelijke voorwaarden zou zijn verstrekt, met rente, doet hier niet aan af.
Op grond van genoemde bepaling van de Wet Inkomstenbelasting 2001 had deze (verkapte) winstuitkering moeten worden opgegeven in de aangiften over 2014 en 2015. Door deze winstuitdeling niet aan te geven werd de Belastingdienst voor ruim € 668.000,00 benadeeld.
Verdachte kan verantwoordelijk worden gehouden voor het doen van de onjuiste aangiften; hij had degenen die zijn aangiften verzorgden, op de hoogte moeten stellen omtrent de (onzakelijke) aard van de overboekingen naar [bedrijf 3] .
Het voorgaande leidt naar oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat verdachte opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting over 2014 en 2015 heeft ingediend.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven opgegeven bewijsmiddelen - waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
Primair
dat de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. (deel uitmakend van de Fiscale eenheid [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] )
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 april 2015 in Nederland,
tesamen en in vereniging met een andere rechtspersoon,
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (digitale) aangifte voor de omzetbelasting over het eerste kwartaal van het jaar 2015 (ten name van de fiscale eenheid [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] ) onjuist en onvolledig heeft gedaan
immers heeft genoemde vennootschap [bedrijf 1] B.V. en haar mededader (beiden deel uitmakend van de Fiscale eenheid aangeduid als [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] )
opzettelijk op die bij de inspecteur der belastingen in Nederland ingediende aangifte aangifte omzetbelasting over genoemde periode te weinig omzet opgegeven,
terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
2
Subsidiair
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 oktober 2015 in Nederland,
opzettelijk een geldbedrag (tot een totaalbedrag van EUR 2.844.270,00 toebehorende aan een ander dan aan verdachte, welk geldbedrag verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
3
Primair
dat [bedrijf 3] in de periode van 11 november 2014 tot en met 26 februari 2015 in Nederland en Isle of Man,
geschriften die bestemd waren tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
 een factuur van [bedrijf 3] gericht aan [bedrijf 2] B.V. met een factuurbedrag van EUR 1.644.270,- van 11 november 2014 en
 een factuur van [bedrijf 3] gericht aan [bedrijf 2] B.V. met een factuurbedrag van EUR 1.200.000 van 26 februari 2015
valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
bestaande die valsheid hierin dat de gefactureerde bedragen niet in verhouding staan tot de verrichtte werkzaamheden en daadwerkelijke kosten,
zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedragingen;
Subsidiair
hij in de periode van 1 november 2014 tot en 5 juli 2018 in Nederland en Isle of Man,
(sub a)
van voorwerpen, te weten
 geldbedragen tot een totaalbedrag van EUR 2.844.280,-
de werkelijke aard en herkomst heeft verborgen en verhuld,
en
(sub b)
voorwerpen, te weten
 geldbedragen tot een bedrag van EUR 2.844.280,-- en
 de woning aan de [adres 1]
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet en van bovenomschreven voorwerpen gebruik heeft gemaakt, door
 geldbedragen tot een totaalbedrag van (ongeveer) EUR 2.844.270,- (in meerdere keren) over te boeken van rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 2] B.V. naar bankrekening [rekeningnummer 2] of [rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 3] en
 vanaf bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 3] een bedrag van EUR 25.000,- over te boeken naar [bedrijf 2] B.V. en
 vanaf bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 3] een bedrag van EUR 630.000,- over te boeken naar [rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 3] en
 vanaf bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] ten name van [bedrijf 3] een bedrag van EUR 1.383.345,86 over te boeken naar bankrekening [rekeningnummer 4] ten name van [notaris] te Egmond aan den Hoef met de omschrijving [bedrijf 4] ;)
terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
5
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 21 april 2017 in Nederland,
telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte inkomstenbelasting over 2014 en een aangifte inkomstenbelasting over 2015 onjuist of onvolledig door een ander heeft laten doen,
immers heeft hij, verdachte telkens opzettelijk op die bij de inspecteur der belastingen in Nederland ingediende aangiften voor de inkomstenbelasting over de genoemde aangiftetijdvakken telkens een te laag bedrag aan belasting laten opgeven en vermelden,
terwijl die feiten er telkens toe strekten dat te weinig belasting zou worden geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 225 lid 1, 321, en 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 68 lid 1 aanhef en onder a gelezen in samenhang met artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair:
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feit 2 subsidiair:
het misdrijf:
verduistering;
feit 3 primair:
het misdrijf:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feit 4 subsidiair:
het misdrijf:
witwassen, meermalen gepleegd;
feit 5:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere, voorwaarde:
 dat verdachte op een eerste aanschrijving van het CJIB om te voldoen aan de schademaatregel, een betalingsopdracht ondertekent, waarbij hij als gemachtigde van [bedrijf 2] B.V. opdracht geeft aan de Investec Bank te Guernsey om van de bankrekening [rekeningnummer 6] het gehele saldo over te boeken aan de rekening die het CJIB opgeeft, ter voldoening van (een deel van) de opgelegde schademaatregel ten behoeve van de benadeelden. Mocht verdachte zich daar niet aan houden, dan zal het OM vorderen dat hij alsnog 6 maanden extra moet uitzitten.
In geval de rechtbank met deze eis meegaat, vorderen de officieren van justitie dat een voorwaardelijke verbeurdverklaring van het banksaldo aan de bijzondere voorwaarde gekoppeld zal worden.
Voor het geval verdachte hier niet aan meewerkt en ervoor kiest om zes maanden extra gevangenisstraf te ondergaan, vorderen de officieren van justitie een onvoorwaardelijke verbeurdverklaring van het banksaldo, opdat dat geld kan worden ‘afgepakt’.
De officieren van justitie hebben
subsidiairgevorderd dat verdachte ter zake van bovengenoemde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest, en verbeurdverklaring van het onder [bedrijf 2] BV conservatoir beslagen banksaldo bij de Investec Bank te Guernsey.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafoplegging verzocht om rekening te houden met de bijzondere aard van de zaak, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, de schending van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM en tenslotte ook een schending van artikel 3 EVRM tijdens de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd, verkort weergegeven, dat verdachte al jarenlang - inmiddels gedurende dertien jaar - zijn uiterste best doet om voor de gedupeerden van de [loterij] een goede schadevergoeding te verkrijgen. Verdachte heeft hierbij altijd naar eer en geweten gehandeld.
De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte de aan hem verstrekte hypothecaire lening van ongeveer anderhalf miljoen euro, met rente, gewoon zal moeten terugbetalen.
De raadsman heeft voorts gewezen op het feit dat verdachte de gehele periode van het voorarrest - 31 dagen - onder volledige beperkingen in detentie heeft doorgebracht; deze periode was bijzonder zwaar. Daarbij is ook sprake geweest van een schending van artikel 3 EVRM, het recht om niet op een onmenselijke wijze te worden behandeld en het recht op toegang tot adequate medische behandeling, omdat verdachte tijdens dat voorarrest, ondanks verzoeken daartoe, niet de beschikking kreeg over eigen medicatie (die hij nodig had omdat hij leed aan de ziekte van Lyme).
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat van recidivegevaar geen sprake is.
Ten aanzien van de schending van de redelijke termijn heeft de raadsman aangevoerd dat, rekening houdend met de datum van aanhouding van verdachte, 3 juli 2018, en de datum van de regiezitting in de strafrechtelijke procedure, 14 april 2021, de redelijke termijn met meer dan een jaar is overschreden.
De strafrechtelijke vervolging heeft voorts heel veel stress bij verdachte tot gevolg. De zaak heeft (nog altijd) enorm veel impact op zijn leven en het leven van zijn gezinsleden.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, gelet op het voorgaande en alles in aanmerking genomen, aan verdachte in elk geval niet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich in een periode van enkele jaren schuldig gemaakt aan verduistering van een totaalbedrag van € 2.844.270,- .
Dat geldbedrag was (oorspronkelijk) afkomstig van inschrijfgelden en donaties, betaald door de deelnemers bij de actie ‘ [naam 1] ’. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan betrokkenheid bij valsheid in geschrifte ten aanzien van facturen met betrekking tot dit bedrag, en aan het witwassen daarvan, alsmede aan witwashandelingen met betrekking tot een privéwoning.
Daarnaast en in verband daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan omzetbelasting - en inkomstenbelastingfraude.
Verdachte heeft gebruik gemaakt van vals opgemaakte facturen ter verhulling van door hem gepleegde verduistering en het witwassen van forse geldbedragen.
Verdachte heeft daarmee het vertrouwen dat in het economisch en maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gehecht aan (de juistheid van) documenten - gelet op de bewijskracht ervan - ernstig aangetast.
Witwassen maakt dat de herkomst van uit misdrijf verkregen voorwerpen/gelden wordt verdoezeld en draagt eveneens bij aan de instandhouding van criminaliteit.
Ten aanzien van de belastingfraude gaat het om een onjuiste kwartaalaangifte inzake de omzetbelasting en onjuiste aangiften inzake de inkomstenbelasting over de jaren 2014 en 2015. Het fiscaal nadeel bedraagt in totaal ongeveer € 1.000.000,00.
Verdachte heeft door aldus te handelen het vertrouwen dat in ons belastingstelsel moet kunnen worden ontleend aan de inhoud van belastingaangiftes ernstig geschaad.
Strafbaarstelling van belastingontduiking is niet slechts in het belang van de gemeenschap - die bij belastingheffing is gebaat - maar ook in het belang van eerlijke belastingbetalers. Belastingontduiking, indien onontdekt, leidt immers tot verzwaring van de belastingdruk. Het handelen van verdachte draagt daarnaast bij aan de ondermijning van de belastingmoraal, hetgeen ongewenst is.
De landelijke oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) komen, als een richtsnoer voor de strafoplegging in gevallen als de onderhavige, waarbij sprake is van een totaal nadeel van meer dan € 1.000.000,00 tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien tot vierentwintig maanden.
Het handelen van verdachte is, zo blijkt uit het dossier, doortrapt en berekenend geweest. Verdachte heeft door het aangaan van overeenkomsten, het oprichten van allerlei vennootschappen, het laten opmaken van valse facturen en het overboeken van gelden, een mistgordijn opgetrokken en er zo stapsgewijs voor gezorgd dat hijzelf feitelijk de beschikkingsmacht verkreeg over een bedrag van - uiteindelijk – ongeveer 2,6 miljoen, afkomstig van de inschrijfgelden en donaties van gedupeerden van de [loterij] , zonder daarover de verschuldigde inkomstenbelasting af te dragen.
Zonder de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek zou de werkelijke gang van zaken en de bewezen verklaarde strafbare feiten onontdekt zijn gebleven.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de omvang van het verduisterde en het witgewassen geldbedrag en het feit dat het strafbare handelen van verdachte zich herhaaldelijk heeft voorgedaan en gedurende een lange periode.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat uit het dossier blijkt dat verdachte zich jarenlang met overtuiging heeft ingezet bij het voeren van procedures tegen de [loterij] en daarbij in het verleden voor de gedupeerden ook goede resultaten heeft behaald waarbij de civiele rechter heeft geoordeeld dat de [loterij] zich inderdaad - jarenlang - aan het doen van misleidende mededelingen schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank houdt verder in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie gedateerd 16 juni 2021 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar, nadat de redelijke termijn is aangevangen. In onderhavige zaak is verdachte op 5 juli 2018 in verzekering gesteld.
Op 14 april 2021 is de zaak op een regiezitting van de rechtbank behandeld waarbij de onderzoekswensen van de verdediging zijn behandeld en de zaak is verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van enkele getuigen.
De verhoren bij de recht-commissaris hebben plaatsgevonden op 2 september 2021 waarna de zaak opnieuw ter zitting is aangebracht. Deze vertraging is niet aan de verdediging te wijten. Het vonnis in de zaak zal worden uitgesproken op 27 december 2021.
De redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM is, gelet op het voorgaande, met een termijn van meer dan een jaar geschonden.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 juni 2008 regels gegeven voor vermindering van de sanctie wegens schending van de redelijke termijn. In geval van een gevangenisstraf, hechtenis, taakstraf en/of geldboete luidt de regel matiging naar bevind van zaken, indien de redelijke termijn met meer dan 12 maanden is overschreden, echter bij oplegging van gevangenisstraf of hechtenis niet meer dan de duur van de overschrijding en maximaal 6 maanden.
Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat, gezien de aard en de ernst van de feiten en de hoeveelheid feiten, die weliswaar grotendeels in samenhang moet worden bezien, deze zaak niet anders kan worden afgedaan dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende en rekening houdend met het blanco strafblad van de verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn, het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden die door de raadsman naar voren zijn gebracht, komt de rechtbank tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een duur als hierna vermeld.
Die straf acht de rechtbank, alles afwegende, geboden.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De rechtbank ziet geen aanleiding een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan een bijzondere voorwaarde te koppelen, als door de officier van justitie gevorderd; integendeel. De vraag wat er met de conservatoir beslagen vermogensbestanddelen moet gebeuren, gaat het bestek van deze strafzaak te buiten. Nu er geen strafrechtelijk beslag op rust, kan de rechtbank daarin in het kader van deze strafzaak geen beslissing nemen. Die kwestie is veeleer civielrechtelijk van aard en dermate complex dat de rechtbank van oordeel is dat deze juist niet in het strafrecht “getrokken” moet worden via de oplegging van een bijzondere voorwaarde, gekoppeld aan een (deels) voorwaardelijke straf.
8. De schade van benadeelde [stichting] (t.a.v. de heer [naam 5] ).
8.1
[stichting]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
Op het voegingsformulier staat dat de concrete geleden schade nog onbekend is. Daarnaast staat op het voegingsformulier, bij ‘materiële schade’: “alle gelden die niet aan de rechtsstrijd tegen de [loterij] zijn besteed en zijn onttrokken of verduisterd of anderszins onrechtmatig besteed (…)”. Bij de aanvullingen staat dat [stichting] eerst inzage nodig heeft in de processtukken om de schade te kunnen bepalen. Nadien heeft [stichting] zich ter terechtzitting gevoegd voor een bedrag aan materiële schade, door de benadeelde partij gesteld op van € 2.600.000,00, zijnde het bedrag dat door verdachte werd overgeboekt naar [bedrijf 3] , minus de daadwerkelijk betaalde kosten voor de update- en machtigingsactie.
Bij schrijven van 3 februari 2021 heeft de benadeelde partij de vordering nader toegelicht.
8.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben als hun standpunt naar voren gebracht dat de vordering van [stichting] kan worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Daarbij hebben de officieren van justitie aangevoerd dat zij van groot belang achten dat het door verdachte verduisterde geld zoveel mogelijk terugkomt bij de Stichting dan wel de deelnemers aan de actie [naam 1] .
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, dan wel, subsidiair, de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat deze om verschillende redenen een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen.
Daartoe heeft de raadsman, onder meer, aangevoerd dat niet kan worden geoordeeld dat [stichting] rechtstreekse schade heeft geleden als gevolg van de, volgens de verdediging beweerdelijk, gepleegde strafbare feiten. De Stichting kan niet worden beschouwd als een slachtoffer en evenmin als een benadeelde partij in de zin van de wet, aldus de raadsman.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [stichting] heeft betrekking op de onder 2 subsidiair en 4 subsidiair bewezen verklaarde feiten. De rechtbank acht de onder de post materiële schade opgevoerde schade, in het licht van de bewezenverklaring en met name de partiële vrijspraak op de voor [stichting] van belang zijnde onderdelen, onvoldoende onderbouwd, terwijl door of namens verdachte het causaal verband en de omvang van de schade gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de grondslag van de vordering en deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid om die reden niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 5, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feit 2 subsidiair:
het misdrijf:
verduistering;
feit 3 primair:
het misdrijf:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feit 4 subsidiair:
het misdrijf:
witwassen, meermalen gepleegd;
feit 5:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de
benadeelde partij[stichting] in het geheel
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. M. Melaard, voorzitter, mr. M. Werkhoven en mr. J. Wentink, rechters, en in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 december 2021.
Buiten staat
Mr. J. Wentink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

3.Zaaksdossier 2, pag. 330 onderaan.
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst / FIOD in het
5.Uittreksel Kamer van Koophandel [holding] BV, DOC-020, pag. 2989.
6.Zaaksdossier 2, pag. 2340.
7.Uittreksel Kamer van Koophandel [bedrijf 2] BV, DOC-001, pag. 2852.
8.Uittreksel Kamer van Koophandel [bedrijf 1] BV, DOC-003, pag. 2861.
9.Zaaksdossier 2, pag. 334 – 354; KvK [stichting] , Doc-002, pag. 2858.
10.Oprichtingsakte, DOC-128, pag. 3815.
11.Uittreksel Kamer van Koophandel, [stichting] , DOC-002, pag. 2858.
12.DOC-031, uitspraak rechtbank Noord-Holland 30 juni 2016, schorsing [bestuurder 1] , pag. 3035.
13.DOC-007, Guernsey Register Compagny m.b.t. [bestuurder 1] Ltd, pag. 2878; DOC-041 Uittreksel Guernsey Registry m.b.t. [bedrijf 6] Ltd, pag. 3120; DOC-049, gegevens Guernsey Registry m.b.t. [bestuurder 1] Ltd, pag. 3285.
14.DOC-005, Companie registry, uittreksel m.b.t. [bedrijf 3] , pag. 2875.
15.DOC-043, ‘Letter of appointment’ van [naam 2] , pag. 3199.
16.DOC-029, Verklaring van aandeelhouder, [bedrijf 8] Trust, pag. 3030, en AMB-005, pag. 1002 – 1026, i.h.b. pag. 1006 onderaan.
17.DOC-008, Uittreksel Guernsey Register Company, m.b.t. [bedrijf 6] Ltd, pag. 2880.
18.DOC-041, registratie Guernsey Registry 7 jan. 2015, pag. 3120.
19.DOC-140, registratie [verdachte] , director, Guernsey Registry 8 juni 2017, pag. 3892.
20.DOC-134, en DOC-134a, beëdigde vertaling van brief [bestuurder 1] aan verdachte.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-02 p. 4 / 501 onderaan.
22.Overeenkomst [stichting] en [bedrijf 2] BV 10 maart 2015, DOC-121, pag. 3770.
23.Overlegprotocol [loterij] en [stichting] , DOC-082, pag. 3441.
24.Beschikking Belastingdienst, 9 juli 2008, DOC-077, pag. 3433.
25.Ambtsedig opgemaakte verklaring van de Belastingdienst, 7-3-2018, DOC-051, pag. 3296.
26.Proces-verbaal van bevindingen m.b.t. aangifte omzetbelasting eerste kw. 2015; AMB-009, pag. 1048 e.v., DOC-054, pag. 3307 e.v., gegevens verdachte m.b.t. zijn verblijfplaatsen; DOC-239 en 239a, rechtshulpverzoek en informatie m.b.t. IP-adres, pag. 4745 en 4746; en DOC-240, verklaring manager hotel Guernsey, pag. 4748.
27.Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-02, pag. 8 / 505 bovenaan.
28.Proces-verbaal verhoor getuige [naam 15] , G-12-01, pag. 2 / 670 onderaan en pag. 4 / 672 bovenaan.
29.DOC-079, e-mail van [getuige 3] aan verdachte, pag. 3436 e.v.
30.DOC-104a, e-mail van [naam 15] , 24 april 2015, pag. 3536 e.v.
31.DOC-114, e-mail [naam 15] aan [naam 25] , 20 juli 2018, pag. 3752.
32.Proces-verbaal van verhoor [naam 15] , boekhouder [bedrijf 2] BV, G-12-01, pag. 4 / 672.
33.Zaaksdossier 3, pag. 421 onderaan, pag. 422 bovenaan, DOC-104a, pag. 3536, en DOC-079, e-mail [verdachte] aan [getuige 3] d.d. 7 juli 2016, pag. 3436.
34.Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-02, pag. 9/ 506 onderaan.
35.Zaaksdossier 3, pag. 417 onderaan – pag. 418.
36.E-mailcorrespondentie BD, DOC-186, pag. 4180.
37.Verzoek opheffing fiscale eenheid mei 2015, DOC-078, pag. 3435.
38.Ontbinding fiscale eenheid [bedrijf 1] BV en [naam 1] BV per 1 april 2015, DOC-063, pag. 3366.
39.Zaaksdossier 3, pag. 422- 423; e-mail van [naam 26] van [kantoor 1] , DOC-097 pag. 3496; e-mail van [naam 27] van [kantoor 3] Belastingadviseurs, DOC-098 pag. 3498 – 3500; e-mail [naam 27] voornoemd, 27 maar 2015 DOC-109 pag. 3566 e.v., e-mail aan verdachte van [naam 27] , kantoor [kantoor 3] ; e-mail van [naam 28] van kantoor [kantoor 2] , o.a. inhoudende dat een suppletie-aangifte nodig is, DOC-087, pag. 3456.
40.Aanmeldformulier [naam 1] , DOC – 010, pag. 2884 e.v.
41.Aanvangsproces-verbaal, AMB-001, pag. 974.
42.Factuur van [bedrijf 3] à € 1.644.270,00, DOC-021, pag. 2995, en beëdigde vertaling DOC-021a, pag. 2996.
43.Factuur van [bedrijf 3] à € 1.200.000,00, DOC-022, pag. 2998, en beëdigde vertaling DOC-022a, pag. 2999.
44.Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-04, pag. 523 onderaan; DOC-013, overeenkomst [bedrijf 2] BV – [bedrijf 3] , pag. 2926.
45.Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-06, pag. 535 halverwege.
46.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-01-03, pag. 510.
47.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-01-04, pag. 523, onderaan; DOC-013, overeenkomst [bedrijf 2] BV en [stichting] – [bedrijf 3] , pag. 2926.
48.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-01-04, pag. 524, halverwege en onderaan.
49.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-01-06, pag. 535 halverwege en onderaan.
50.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-01-04 p. 9/ 523 onderaan.
51.Company summary Isle of Man, t.a.v. [bedrijf 3] , DOC-005, pag. 2875
52.Company summary Isle of Man, t.a.v. [bedrijf 3] , DOC-005, pag. 2875; Letter of appointment, [naam 2] , DOC-043, pag. 3199.
53.Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-02 pag. 2./499; proces-verbaal ter terechtzitting van 22 november 2021.
54.Gespreksverslag van 22 aug. 2013 [belastingadviseur] , belastingadviseur - [verdachte] , DOC-105 pag. 3545; proces-verbaal bevindingen verduistering, AMB-041, pag. 1183 – 1188.
55.Concept fiscaal advies, [belastingadviseur] , belastingadviseur, d.d. 13 juni 2014, DOC-106, pag. 3548 e.v.
56.Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-02 pag. 3.
57.Verklaring van aandeelhouder, [bedrijf 8] , DOC-029 pag. 3030, en proces-verbaal van ambtshandeling, AMB-005, pag. 1002 e.v.
58.Verklaring van getuige [naam 12] , G-19a, pag. 2.
59.Overeenkomst 21 aug. 2014, [bedrijf 2] BV, [naam 4] en Foundation [bedrijf 2] – [bedrijf 3] , DOC-011, pag. 2888 – 2891; DOC-11b beëdigde vertaling, pag. 2896 e.v..
60.Overeenkomst [bedrijf 2] BV (en Foundation [bedrijf 2] ) – [bedrijf 3] , DOC-013 pag. 2924 - 2925; vertaling DOC-013a, pag. 2926 – 2927.
61.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-01-06, pag. 543 halverwege, pag. 544 bovenaan.
62.E-mailbericht 8 nov. 2014 van verdachte naar [naam 2] , DOC-188 pag. 4183, en DOC-188a, vertaling, pag. 4184
63.Notulen vergadering [bedrijf 3] 10 nov. 2014, DOC-166, pag. 4017 en DOC-166a (vertaling), pag. 4018.
64.E-mail [verdachte] aan [naam 2] , met cc aan [naam 27] , 10 nov. 2014, DOC-198 pag. 4444; e-mail [verdachte] aan [naam 2] , 10 nov. 2014, DOC-199 pag. 4447.
65.E-mail [verdachte] 10 nov. 2014 aan [naam 2] , bestuurder [bedrijf 3] , DOC-200, pag. 4452.
66.Notitie [bedrijf 8] Ltd 6 juli 2016, DOC-167, pag. 4020 – 4026; DOC-167a: vertaling, pag 4027 - 4033.
67.Notitie [bedrijf 8] Ltd 6 juli 2016, DOC-167, pag. 4031.
68.(vertaling van) Review 8 maart 2018 trustkantoor [bedrijf 8] , DOC-221a, pag. 4583 – 4584.
69.E-mail van verdachte aan [getuige] van het bedrijf ‘ [bedrijf 5] ’ d.d. 22 september 2014 m.b.t. offerte, DOC-095, pag. 3486.
70.E-mail verdachte, 24 oktober 2014, gericht aan [naam 2] , DOC-187, pag. 4181.
71.DOC-125, e-mailcorrespondentie [getuige] - [getuige 2] , m.b.t. het opmaken van een offerte inzake de handtekeningactie, uitkomend op een bedrag van € 825.192,00, pag. 3805 – 3809.
72.AMB-034, proces-verbaal ontvangst en analyse gegevens van [getuige] (pag. 1135 – 1136) met als bijlagen e-mailcorrespondentie van [getuige] met de Belastingdienst (AMB-034a, pag. 1137; AMB-034b, pag. 1140) en offertes van [bedrijf 5] - [bedrijf 5] (pag. 1142 – 1147 en 1149 – 1154).
73.Aangepaste offerte, ‘ [omschrijving] .’, uitkomend op € 1.419.289,00, DOC-103, pag. 3515 e.v.
74.E-mail van 5 oktober 2014 van [getuige] van [bedrijf 5] , aan verdachte, DOC-096, pag. 3487.
75.Offerte van [bedrijf 5] - [bedrijf 5] , DOC-037, pag. 3084 – 3091.
76.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , [bedrijf 5] , G-02-02, pag. 565 - 570.
77.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , [bedrijf 5] , G-04-02, pag. 582 e.v.
78.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , [bedrijf 5] , G-02-01, pag. 557 e.v.
79.E-mailbericht van verdachte 4 juli 2016 aan S. Heeres van [kantoor 2] Accountants DOC-185, pag. 4150; rapport van bevindingen van 13 juli 2016 van [kantoor 2] Accountants DOC-019, pag. 2987.
80.Zaaksdossier 2, pag. 380 onderaan, pag. 381-382 en 383 bovenaan.
81.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , G-01-01, pag. 2, pag. 550 onderaan.
82.Zaaksdossier 2, pag. 383; proces-verbaal van verhoor getuige [naam 20] , ordner 5, pag. 1120.
83.DOC-203, mailwisseling 11 november 2014 [bedrijf 8] – verdachte, pag. 4476 e.v.
84.DOC-021, pag. 2995; DOC-021a (vertaling factuur), pag. 2996.
85.DOC-204, e-mail [bedrijf 8] – verdachte d.d. 26 februari 2015 m.b.t. factuur, pag. 4481 e.v.
86.DOC-205, e-mail [bedrijf 8] – verdachte m.b.t. factuur, pag. 4483.
87.DOC-022, pag. 2998.
88.DOC-120a; e-mail [naam 22] , 29 december 2016, pag 3768.
89.Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-06 p. 11.
90.Hoge Raad 5 januari 2010; ECLI:NL:HR:2010:BJ2772.
91.De Hoge Raad verwierp overeenkomstig het advies het cassatieberoep, ECLI: NL:HR: 2020:580.
92.De vindplaats bij de parlementaire geschiedenis is, zo blijkt uit het advies, H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, Haarlem 1881, Tweede Deel, p. 253.
93.E-mailcorrespondentie verdachte – G. [naam 2] en [naam 23] , gedateerd 24 oktober 2014, DOC-187a, pag. 4182.
94.Jaarstukken [bedrijf 3] 17 juli 2014 – 31 december 2015, DOC-301; Zaaksdossier 2, pag. 353, onder 3.3.2.
95.Aanvullend zaaksdossier ZD-02a; tweede verklaring van getuige [naam 2] , G-20-02a, pag. 2, 3, 4 en 5.
96.Zaaksdossier 2, pag. 379; Aanvangsproces-verbaal, AMB-001, pag. 977.
97.Procesdossier, pag. 333l, zaaksdossier 2, pag. 350 – 351, DOC-219, pag 4567.
98.BOB-004; DOC-184, pag. 4148.
99.O.a. DOC-213, e-mailbericht d.d. 12 november 2014, waarin [bedrijf 8] verdachte laat weten dat [bedrijf 3] € 986.562 heeft ontvangen, pag. 4550; DOC-214, e-mailbericht d.d. 18 februari 2015 van verdachte, die schrijft dat hij € 300.000,00 heeft overgemaakt, pag. 4551; DOC-215, e-mailbericht van 5 mei 2015 van [naam 12] , bericht dat [bedrijf 3] € 360.000,00 heeft ontvangen van [naam 1] NL BV, pag. 4556.
100.Aanmeldformulier [naam 1] , DOC - 010, pag. 2884 e.v.
101.AMB-001, aanvangsproces-verbaal, pag. 974.
102.Proces-verbaal ambtshandeling AMB-050, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , BD-FIOD 8 okt. 2020.
103.Algemene voorwaarden [naam 1] , DOC-073, pag. 3411 e.v. en DOC-075, pag. 3416.
104.DOC-073, pag. 3411.
105.Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-01, pag. 496 halverwege; zaaksdossier 2, pag. 344.
106.Algemene voorwaarden [naam 1] , versie 4 juni 2013, DOC-060, pag. 3339 – 3340.
107.Idem, DOC-060, pag. 3337 – 3338.
108.Algemene voorwaarden [naam 1] , 25 aug. 2016, DOC-067, pag. 3386 – 3387.
109.Aanvullend proces-verbaal ambtshandeling, 8 oktober 2020, AMB-050, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] van de Belastingdienst/ FIOD.
110.E-mail van verdachte d.d. 20 juli 2017, met als bijlage factuur d.d. 31 maart 2015, DOC-117, pag. 3757 en 3758.
111.Aanvullend proces-verbaal van 8 oktober 2020, AMB-050, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] van de Belastingdienst/ FIOD.
112.Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-01, pag. 491 onderaan.
113.Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-01, pag. 495, halverwege en onderaan.
114.Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-05, pag. 6 en proces-verbaal van de terechtzitting van 22 november 2021.
115.HR 2 juni 2015; ECLI:NL:HR:2015:1449 (r.o. 2.6.1).
116.Rechtbank Noord Holland, 30 juni 2016, DOC-031, de civiele rechter oordeelde dat de Stichting en de BV naar buiten toe als eenheid opereerden en dat de BV als het ware de ‘portemonnee’ van de stichting was; gerechtshof Den Haag, 8 okt. 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3289, r.o. 49.
117.Company Summary [bedrijf 4] Ltd, DOC-006, pag. 2877; Oprichtingsakte [bedrijf 4] Ltd, DOC-044, pag. 3234.
118.‘Letter of appointment m.b.t. [naam 2] , DOC-045, pag. 3265.
119.Nominee Declaration [bedrijf 8] Nominees Ltd., [bedrijf 4] Ltd - [bedrijf 3] , 27 nov. 2015, DOC-030 pag. 3032, DOC-030a (vertaling), pag. 3033.
120.Proces-verbaal van ambtshandeling, AMB-005, pag. 1002 e.v.
121.Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-02 ,pag. 500 halverwege, DOC-173, bankgegevens Barclays.
122.Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-01-02, pag. 503, halverwege.
123.E-mailberichten verdachte - [naam 22] 9 oktober 2015, inzake een lening, DOC-016, pag. 2970 e.v.
124.E-mailbericht [naam 22] 12 okt. 2015 aan ve, DOC-055, pag. 3317.
125.E-mail van verdachte aan [bedrijf 3] , 12 november 2015, DOC-224, pag. 4599.
126.Notulen (‘Minutes’) van de directie van [bedrijf 3] d.d. 27 november 2015, DOC-222, pag. 4586.
127.Loan-agreement, DOC-017 pag. 2974 en DOC-017a (vertaling loan-agreement), pag. 2979: de leenovereenkomst [bedrijf 4] – [verdachte] van 27 nov. 2015.
128.DOC-301, jaarrekening van [bedrijf 3] , periode 17 juli 2014 tot en met 31 december 2015.
129.Zaaksdossier 2, pag. 379.
130.Ovk, DOC-011, pag. 2888 e.v. en DOC-011b (beëdigde vertaling ovk), pag. 2896 e.v..
131.DOC-172, bankgegevens [bedrijf 3] Barclays International, pag. 4045 e.v.
132.DOC-302, ambtsedig opgemaakte verklaring Belastingdienst inzake aangiften inkomstenbelasting [verdachte] , pag. 4949; aangifte inkomstenbelasting over 2014, DOC-298, pag. 4892 e.v.
133.DOC-303, e-mail van 18 maart 2019, [naam 15] , medewerker van [naam 24] Administratie- en Adviesbureau, pag. 4993.
134.DOC-302, ambtsedig opgemaakte verklaring Belastingdienst, pag. 4949.
135.DOC-299, aangifte inkomstenbelasting over 2015, pag. 4907 e.v.
136.DOC-300, pag. 4927 en 4934 (vertaling).
137.Ambtsedig opgemaakte fiscale nadeelberekening van 3 maart 2020, opgemaakt namens de Inspecteur, door P [verbalisant 2] , medewerker Belastingdienst, bovenaan.
138.Ambtsedig opgemaakte fiscale nadeelberekening van 3 maart 2020, pag 2 onderaan en pag. 3 bovenaan.
139.Ambtsedig opgemaakte fiscale nadeelberekening van 3 maart 2020, pag. 2 halverwege.
140.Cursus Belastingrecht vpb., prof. dr. H. Vermeulen, onder 2.2.2. B.; requisitoir, pag. 26 bovenaan.