2.2.1Ten laste van de verdachte is onder 2 en onder 7 bewezenverklaard dat:
“2 (niveau 1):
hij in de periode van 22 februari 2011 tot en met 4 juni 2012 in Nederland telkens aan iemand, te weten [betrokkene 1] , die anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber van SNS Property Finance BV (in de functie van directieadviseur en/of lid van de directie en/of Chief Restructuring Officer), naar aanleiding van hetgeen deze [betrokkene 1] bij de uitvoering van diens last heeft gedaan en/of zou doen, telkens een belofte, te weten de toezegging/instemming om een vast gedeelte/bedrag per gewerkt/te declareren uur aan [betrokkene 1] en/diens bedrij(f)(ven) te betalen en giften, te weten geldbedragen tot een totaal bedrag van circa Euro 142.500,- (exclusief btw) heeft gedaan van dien aard en onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, redelijkerwijs moest aannemen dat die [betrokkene 1] deze beloften en giften in strijd met de goede trouw zou verzwijgen tegenover diens lastgever;
7 (niveau 2):
hij omstreeks de periode van 30 december 2010 tot en met 21 mei 2012 in Nederland, en/of op Curaçao, (telkens) aan iemand, te weten [betrokkene 1] , die anders dan als ambtenaar, werkzaam optredend als lasthebber van SNS Property Finance BV (in de functie van directieadviseur en/of lid van de directie en/of Chief Restructuring Officer), naar aanleiding van hetgeen deze [betrokkene 1] bij de uitvoering van diens last heeft gedaan en/of zou doen telkens een belofte, om een vast percentage van de door [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [betrokkene 3] en [betrokkene 2] aan hem, verdachte, en/of zijn bedrij(f)(ven) te betalen vaste gedeelten/bedragen per gewerkt/te declareren uur, te betalen aan [betrokkene 1] en/of diens bedrij(f)(ven) en giften, te weten geldbedragen tot een totaalbedrag van circa Euro 374.576,50 (exclusief/zonder btw) heeft gedaan van dien aard en onder zodanige omstandigheden dat hij, verdachte, redelijkerwijs moest aannemen dat die [betrokkene 1] deze belofte en giften in strijd met de goede trouw zou verzwijgen tegenover zijn lastgever.”
2.2.2Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“7.4 Nadere bewijsoverwegingen
Op 25 juni 2009 sluiten SNS Property Finance BV (hierna: SNSPF), [M] en [L] , vertegenwoordigd door [betrokkene 1] , een overeenkomst tot opdracht waarbij [betrokkene 1] wordt aangesteld als directieadviseur. Bij addendum van 27 oktober 2011 is het contract verlengd en [betrokkene 1] aangesteld als “Lid van de Directie, Chief Restructuring Officer” (CRO).
[betrokkene 1] was als externe medewerker werkzaam op de afdeling Restructuring & Recovery van SNSPF (...).
7.6.1Lasthebber
Door de verdediging wordt betoogd dat geen sprake kan zijn van niet ambtelijke omkoping aangezien [betrokkene 1] werkzaam was op een overeenkomst van opdracht en niet in dienstbetrekking noch als lasthebber (als bedoeld in artikel 7:418 BW).
Het hof overweegt allereerst dat voor interpretatie van begrippen in het Wetboek van Strafrecht niet altijd aansluiting hoeft te worden gezocht bij de definities uit het civiele recht. Aan begrippen die in het strafrecht voorkomen, dient juist zoveel mogelijk een autonome betekenis te worden gegeven welke tegemoet komt aan de strekking van het betreffende strafbare feit. Daarbij is van belang dat de wetgever het beschermd belang van deze bepaling niet uitsluitend heeft beperkt tot de relatie tussen werkgever en werknemer, maar ook oog had voor de publieke moraal en de openbare orde. Het vertrouwen dat in de werknemer of lasthebber wordt gesteld krijgt meer inhoud naarmate bevoegdheden worden gedelegeerd en de specialisatie binnen de onderneming voortschrijdt.[167]
In de ten laste gelegde periode(n) (16 augustus 2010 tot en met 1 december 2012) gold de tekst van art. 328ter Sr als gewijzigd per 1 april 2010, inhoudende:
(...)
Met de wetswijziging van 1 januari 2015 is de tekst aangepast [168] en luidt sindsdien:
(...)
Uit de Memorie van toelichting bij deze wetswijziging [169] valt expliciet af te leiden dat een lasthebber degene is die zelfstandig diensten verleent, waaronder dus zzp’ers en freelancers vallen. Ook accountants, advocaten of medici zijn niet uitgesloten.
In de Nota naar aanleiding van het verslag [170] is onder meer opgenomen: “De leden van de SP-fractie vroegen mij om meer voorbeelden te geven van private omkoping die op dit moment niet, maar met de verruimde strafbaarstelling wél strafbaar zijn. Het voorstel behelst een verruiming van de strafbaarstelling van private omkoping door anders dan thans het geval, het handelen in strijd met de plicht door een werknemer of lasthebber centraal te stellen in de delictsomschrijving. Hiermee worden ook andere oneigenlijke gedragingen in de private sector strafbaar naast het in strijd met de goede trouw verzwijgen van een gift, belofte of dienst, waartoe de werkingssfeer van artikel 328ter Sr zich thans beperkt. Door de verbreding van het toepassingsgebied van de delictsomschrijving komen bijvoorbeeld gedragingen als het aannemen van giften om te handelen in strijd met de beroepsregels die van toepassing zijn voor een bepaalde branche onder de reikwijdte van de strafbaarstelling. Te denken valt aan accountants die zich laten betalen om bij hun onderzoek van boeken gebleken onjuistheden door de vingers te zien, advocaten die zich laten betalen om stukken te antedateren of medici die geld aannemen om een bepaald medicijn voor te schrijven.”
Ook het oorspronkelijke wetsvoorstel (dossiernummer 8437-65) maakt - meer impliciet - melding van een van het civiele recht afwijkend begrip lasthebber in het strafrecht: “Vele andere leden verklaarden vervolgens, dat ook zij het in dit wetsontwerp gekozen uitgangspunt, waarbij niet de oneerlijke mededinging doch de schending van de vertrouwensrelatie tussen opdrachtgever en ondergeschikte of lasthebber op de voorgrond is geplaatst, konden aanvaarden.” En “Het al of niet verzwijgen van de gift of van de belofte tegenover de werkgever of de opdrachtgever is, zo meenden zij, voor een omkoper in menig geval van weinig of geen betekenis; het gaat hem er immers in de eerste plaats om, door middel van een schenking iets te bereiken.”[171]
In het verslag van de commissie niet-ambtelijke omkoping (bijlage bij de memorie van toelichting op wetsvoorstel 8437) [172] valt geen aanknopingspunt te vinden dat voldoende grond zou kunnen vormen voor twijfel aan een ruim begrip lasthebber, afwijkend van het civiele recht.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 6 april 2007 [173] onder 3.6 en 3.8 het volgende overwogen:
“3.6 (...) Ook een tussenpersoon als bedoeld in de art. 7:425-427 die een eigen belang bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft gekregen nadat hij de met zijn opdrachtgever overeengekomen bemiddelingswerkzaamheden heeft verricht, of die nadat hij zelf een zodanig eigen belang heeft gekregen geen bemiddelingswerkzaamheden voor zijn opdrachtgever meer verricht, is ingevolge art. 7:418 lid 1 verplicht de opdrachtgever van dat belang in kennis te stellen, zodat deze kan beoordelen of zich een belangenconflict voordoet dat zijn belangen zou kunnen schaden. Dat geldt ook indien, zoals [....] stelt dat hier het geval was, de afspraak tussen opdrachtgever en tussenpersoon meebrengt dat deze reeds aanspraak op loon heeft voor het enkele in contact brengen van de opdrachtgever en de derde. Het oordeel van het hof dat art. 7:418 in dit geval van toepassing is, getuigt dus niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het behoefde ook geen nadere motivering, zodat ook de motiveringsklachten van het onderdeel falen.”
“3.8 (...) Opmerking verdient hierbij nog dat het antwoord op de - veelal niet met een redelijke mate van zekerheid te beantwoorden - vraag hoe groot de kans is dat de lastgever door belangenverstrengeling aan de zijde van de lasthebber wordt benadeeld, bij de toepassing van art. 7:418, anders dan het onderdeel kennelijk veronderstelt, geen rol speelt.”
Tot slot onderschrijft het hof de - ruime - opvatting van het begrip lasthebber in het civiele vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 26 april 2017 [174]:
Artikel 7:424 lid 1 BW vereist immers niet dat de bevoegdheid waarvan het artikellid spreekt, een uitsluitende bevoegdheid van de desbetreffende vertegenwoordiger is. Dat zou ook niet stroken met de ratio van dat artikellid en van artikel 7:418 BW, welke ertoe strekt de opdrachtgever op de hoogte te brengen van directe of indirecte eigen belangen van de vertegenwoordiger bij de desbetreffende rechtshandelingen, opdat de opdrachtgever zich zal kunnen beraden omtrent de vraag of zich een belangenconflict voordoet.
Gelet op het bovenstaande en de strekking van en de toelichting op deze strafbepaling is het hof van oordeel dat [betrokkene 1] (en zijn vennootschappen) in zijn relatie met SNSPF als lasthebber te beschouwen is. Juist het grote vertrouwen dat in [betrokkene 1] werd gesteld en de verregaande bevoegdheden die aan hem en andere externe medewerkers werden toegekend, maken dat zij gelet op de Memorie van Toelichting- onder het bereik van dit artikel vallen.
[167] Kamerstukken II 1965/66 8437, nr. 4, p. 7.
[168] Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het vergroten van de mogelijkheden tot opsporing, vervolging, alsmede het voorkomen van financieel-economische criminaliteit (verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit), nr 33685. Inwerkingtreding 1 januari 2015, Stb. 2014, 445.
[169]
[170] Kamerstuk Nr. 6 33685, Nota naar aanleiding van het verslag, 2.2, d.d. 13 november 2013.
[171] Voorlopige verslag Eerste Kamer der Staten-Generaal, zitting 1967, nr. 65.
[172] Bijlage bij de memorie van toelichting, Nr. 4
2.3.3De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 328ter Sr houdt onder meer het volgende in:
- de memorie van toelichting:
“Voor de (...) prognose, dat bij het voortschrijden van de maatschappelijke ontwikkeling - waarbij met name te denken is aan de steeds meer noodzakelijke delegatie en specialisatie in het bedrijfsleven - aan het verschijnsel der omkoping bijzondere aandacht moet worden besteed, bestaat ook naar de mening van ondergetekende gerede aanleiding.
Dit neemt niet weg dat de commissie zich bij het ontwerpen van een strafbepaling terecht heeft laten leiden door de gedachte dat het te beschermen rechtsbelang in de eerste plaats is gelegen in de zuiverheid van de dienstbetrekking.” (Kamerstukken II 1965/66, 8437, nr. 3, p. 2)
- het voorlopig verslag van de commissie van rapporteurs voor Justitie:
“Vele andere leden verklaarden vervolgens, dat ook zij het in dit wetsontwerp gekozen uitgangspunt, waarbij niet de oneerlijke mededinging doch de schending van de vertrouwensrelatie tussen opdrachtgever en ondergeschikte of lasthebber op de voorgrond is geplaatst, konden aanvaarden.” (Kamerstukken I 1965/66, 8437, nr. 65, p. 1)
2.3.4Verder houdt de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de rijkswet van 22 juni 2001 tot goedkeuring van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie II, Stb. 2001, 315, onder meer het volgende in:
“In Nederland is omkoping (zowel actief, als passief) in de particuliere sector strafbaar gesteld in artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel behoeft in verband met de onderhavige verdragsbepalingen geen aanpassing. Artikel 328ter ziet op elke vorm van niet-ambtelijke omkoping zonder dat een onderscheid wordt gemaakt naar sectoren in de maatschappij (profit/non profit). Het verdrag staat aan het bestaan van deze ruime reikwijdte niet in de weg (zie hierboven).
Bijzonder aan artikel 328ter is dat de strafbaarheid van het omkopen dan wel het omgekocht worden afhankelijk is gesteld van het verzwijgen van de voordelen in strijd met de goede trouw tegenover de werkgever (in ruime zin) of lastgever. Wordt tegenover laatstgenoemden open kaart gespeeld, dan is geen sprake van strafbaar handelen.
In artikel 328ter ligt aldus een algemene (wettelijke) plicht besloten om telkens binnen de onderneming of in het kader van de uitvoering van een opdracht openheid te betrachten waar het gaat om gelden of voordelen die worden aangeboden tijdens de uitoefening van een functie. Wanneer nu in strijd met deze openheid wordt gehandeld of wanneer verwacht wordt (door de aanbieder van de gelden) dat deze openheid niet wordt betracht, ontstaat strafbaarheid.”
(Kamerstukken II 2000/01, 27 509 (R 1671), nr. 3, p. 16)