Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
2 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, een ambtenaar, was beschuldigd van verduistering van geld dat zij in haar functie als medewerkster burgerzaken onder zich had. De tenlastelegging werd gewijzigd, waarbij de verdachte werd verweten dat zij als ambtenaar geld had verduisterd dat zij in haar bediening onder zich had. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak en oordeelde dat het verschil in juridische aard van de tenlasteleggingen niet zodanig was dat er geen sprake kon zijn van 'hetzelfde feit' in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad concludeerde dat de vordering tot wijziging van de tenlastelegging door het Hof terecht was toegewezen, en dat de gedragingen van de verdachte niet wezenlijk verschilden. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Hof.