1.43.Op 19 juli 2017 heeft LV bij de afdeling Bestuursrecht van de rechtbank Den Haag beroep ingesteld tegen het
“besluit van Staatsloterij tot het organiseren van een ‘Bijzondere trekking’ voor deelnemers die in de periode 2000-2008 misleid zijn”.
De vorderingen, het verweer en de beslissing in eerste aanleg
2. LV heeft in eerste aanleg bij incidentele vordering ex artikel 843a Rv overlegging van de in paragraaf 77 van de ID genoemde bescheiden gevorderd, die betrekking hebben op de relatie tussen SL en de Staat der Nederlanden.
In de hoofdzaak heeft zij, voor zover thans relevant, gevorderd
primair:
- de overeenkomsten die SL met door LV vertegenwoordigde deelnemers heeft gesloten in de periode tussen 1 januari 2000 en 1 januari 2008, alsmede de overeenkomsten ter zake de Koninginnedagloterij 2008, te vernietigen op grond van bedrog dan wel dwaling en SL te veroordelen tot het betalen aan LV van alle door voornoemde deelnemers met betrekking tot de vernietigde overeenkomsten ingelegde bedragen, met rente;
subsidiair:
- SL te veroordelen tot het vergoeden van alle schade die voornoemde deelnemers hebben geleden als gevolg van het onrechtmatige handelen van SL, bestaande uit de door hen betaalde aankoopprijzen van de in de genoemde periode gekochte loten;
meer subsidiair:
- de met voornoemde deelnemers gesloten overeenkomsten op grond van een toerekenbare tekortkoming te ontbinden, met terugbetaling aan LV van alle ingelegde bedragen.
Alsmede primair, subsidiair en meer subsidiair:
- SL te veroordelen tot betaling van de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid van de deelnemers, met rente,
- SL op straffe van een dwangsom te veroordelen aan LV te overleggen de namen van alle bij haar aangesloten personen en een berekening voor ieder van hen van de bedragen die in het kader van het meespelen aan de diverse loten in voornoemde periode zijn betaald, vermeerderd met rente, alsook van eventuele prijzen die in de betreffende periode aan deze personen zijn uitgekeerd;
- SL te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3. LV heeft in eerste aanleg aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat met het arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2015 in hoogste instantie is komen vast te staan dat SL in de periode 2000-2008 een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven over de winkansen bij trekking van de door haar georganiseerde loterijen, waarvoor SL aansprakelijk is geoordeeld. Met de onderhavige vorderingen wordt een adequate restitutie/compensatie aan de deelnemers bewerkstelligd. LV heeft in (punt 13 van) de ID gesteld dat zij optreedt op grond van een privatieve bevoegdheid tot incasso dan wel een privatieve lastgeving ter incasso in de zin van art. 7:414 jo. artikel 7:423 BW in eigen naam ten behoeve van alle 194.000 deelnemers.
4. SL heeft in een conclusie “ANTWOORD IN HET INCIDENT EX ARTIKEL 843A RV TEVENS HOUDENDE INCIDENT TOT NIET-ONTVANKELIJKHEIDVERKLARING VAN EISERES ZOWEL IN HET INCIDENT EX ARTIKEL 843A RV ALS IN DE HOOFDZAAK” – hierna C-NO – “voorafgaand aan de behandeling van de hoofdzaak”.
geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van LV in haar vorderingen.
Ter onderbouwing van deze conclusie heeft SL primair betwist dat LV lasten als bedoeld in artikel 7:423 BW of machtigingen heeft van 194.000 personen om in eigen naam als eiseres in deze procedure op te treden. Subsidiair heeft SL gesteld dat LV misbruik maakt van haar gepretendeerde (proces)bevoegdheid, ter onderbouwing waarvan zij heeft gesteld
- dat LV de procedure met geen ander doel aanhangig heeft gemaakt dan om te ontkomen aan de gevolgen van de ontslagprocedure bij de Stichting;
- dat reden is te twijfelen aan de kwaliteit en de integriteit van het bestuur van LV ( [betrokkene] ) en dat de belangen van de deelnemers niet voldoende gewaarborgd zijn;
- dat de stellingen van LV over haar (proces)bevoegdheid in strijd zijn met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv.
5. De Stichting is in de hoofdzaak tussengekomen en heeft bij akte aangegeven dat zij de opvatting van SL over de niet-ontvankelijkheid van LV deelt.
Op 9 november 2016 heeft LV een CONCLUSIE VAN ANTWOORD IN HET NIET-ONTVANKELDKHEIDSINCIDENT TEVENS CONCLUSIE VAN ANTWOORD IN HET
INCIDENT TOT TUSSENKOMST genomen (hierna CvA-NO).
6. De rechtbank heeft LV in het incident en in de hoofdzaak niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat LV haar bevoegdheid om jegens SL een schadevergoedingsactie in te stellen misbruikt als bedoeld in artikel 3:13 BW in samenhang met artikel 3:15 BW.
De eiswijzigingen in hoger beroep
7. LV heeft in hoger beroep drie maal (de grondslag van) haar eis gewijzigd
bij AD, in die zin dat zij haar bevoegdheid om als procespartij op te treden thans mede baseert op de deelnemersformulieren 2016 en diverse Algemene Voorwaarden;
bij op 22 oktober 2018 door het hof ontvangen, op de pleidooizitting van 26 november 2018 genomen akte, waarbij LV haar eis heeft vermeerderd met de vordering om SL te veroordelen tot vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten c.q. proceskosten/ schade van LV (zelf), op te maken bij staat;
tijdens het pleidooi, in die zin dat zij haar bevoegdheid om als procespartij op te treden ten aanzien van een deel van de ingestelde vorderingen thans baseert op cessie door een aantal (circa 30) deelnemers van hun vorderingen aan LV, ten bewijze waarvan zij op 9 november 2018 (14) cessieaktes (productie 125 LV) heeft overgelegd.
8. De onder 2 en 3 vermelde eiswijzigingen laat het hof, als zijnde in strijd met de in hoger beroep geldende twee-conclusie-regel, buiten beschouwing. SL heeft gemotiveerd bezwaar tegen deze eiswijzigingen gemaakt (vergelijk de punten 1.2 en 2.1 tot en met 2.9 PA SL). Het hof zal uitgaan van de eis en de grondslag daarvan zoals (wel tijdig) gewijzigd bij AD. In de AD heeft LV gevorderd het vonnis van 13 december 2017 te vernietigen en opnieuw rechtdoende LV alsnog ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen in het incident ex artikel 843a Rv en in de hoofdzaak dan wel de vorderingen in het incident van SL af te wijzen, met veroordeling van SL in de proceskosten in beide instanties.
9. Met de grieven genummerd 1 tot en met 18 verwijt LV de rechtbank dat de feitenvaststelling door de rechtbank onvolledig en/of suggestief is en/of dat de rechtbank daaruit niet de juiste conclusies heeft getrokken. Bij zijn voormelde feitenvaststelling heeft het hof met deze grieven rekening gehouden, voor zover relevant. Deze grieven kunnen op zichzelf niet tot vernietiging leiden.
10. Grief 19 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat LV onder de gegeven omstandigheden misbruik van bevoegdheid maakt als bedoeld in artikel 3:13 BW in samenhang met artikel 3:15 BW en de daarvoor gegeven motivering.
11. SL heeft in de MvA, met een beroep op de devolutieve werking van het hoger beroep, uitdrukkelijk aangegeven haar primaire verweer, dat LV niet-ontvankelijk is omdat zij geen (rechtsgeldige) lasten of machtigingen heeft om in eigen naam ten behoeve van de deelnemers op te treden, te handhaven.
Procesbevoegdheid van LV: rechtsgeldige lastgeving of machtiging aan LV?
12. Het hof zal eerst de door LV gestelde bevoegdheid om als procespartij in eigen naam op te treden en de betwisting daarvan door SL bespreken in het kader zowel van de primaire als de subsidiaire verweren van SL.
13. LV stelt dat zij bevoegd is als procespartij in eigen naam op te treden op grond van door haar met (vrijwel) alle 194.000 deelnemers overeengekomen “middellijke vertegenwoordiging met (privatieve) bevoegdheid tot incasso c.q. privatieve lastgeving ter incasso in de zin van artikel 7:414 BW jo artikel 7:423 BW” – hierna ook: de gestelde last/machtiging – (zie punten 3, 12 en 13 ID). Het ging daarbij om alle deelnemers die zich in de periode 2008 tot augustus 2016 bij het loterijverlies-initiatief hebben aangesloten en medio 2016 nog aangesloten waren. In punt 104 AD heeft LV het volgende overzicht van de deelnemers in de periode van 2008 tot medio 2016 gegeven:
2e helft 2008: 19500
2009: 20000
2010 23000
2011 23075
2012 23118
2013 114114
2014 110025
2015 203848
1e helft 2016 194000
14. In hoger beroep, na voormelde toegelaten wijziging van (de grondslag) van eis, baseert LV haar bevoegdheid om als procespartij op te treden op
de deelnemersformulieren 2015, waarvan ongeveer 50, in de periode van 12 tot en met 14 juli 2015 getekende, exemplaren zijn overgelegd als productie 29 LV;
aan LV in verschillende Algemene Voorwaarden verleende machtigingen;
de deelnemersformulieren 2016, waarvan ongeveer 80.000 in november en december 2016 getekende exemplaren zijn overgelegd als producties 80 (USB-stick) en 124 LV, in combinatie met de daarin genoemde Algemene Voorwaarden van 24 oktober 2016;
15. SL heeft betwist dat sprake is van een tijdige en rechtsgeldige last (of machtiging) aan LV om in eigen naam te procederen en op grond daarvan geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van LV in haar vorderingen. Het hof begrijpt dat SL in dit verband
- betwist dat de in de deelnemersformulieren 2015, 2016 en de Algemene Voorwaarden neergelegde machtigingen en/of afspraken kwalificeren als lastgeving en om die reden al niet kunnen leiden tot procesbevoegdheid;
- betwist dat de deelnemersformulieren 2015 een last (of machtiging) aan LV inhouden;
- betwist dat de diverse Algemene Voorwaarden tot 2016 een last (of machtiging) aan LV inhouden;
- betwist dat de deelnemersformulieren 2016 en de Algemene Voorwaarden uit 2016 (zo daarin al een last of machtiging is te lezen) tot een rechtsgeldige last (of machtiging) aan LV kunnen leiden en
- stelt dat sprake is van misbruik van (proces)bevoegdheid als hiervoor aangegeven, dus ook omdat LV de rechter over haar (proces)bevoegdheid in strijd met de waarheidsplicht onjuist heeft geïnformeerd.
16. Een partij kan in eigen naam een procedure voeren
ter inning van een eigen, al dan niet aan haar gecedeerde, vordering;
op grond van lastgeving, waarbij is overeengekomen dat in eigen naam wordt opgetreden ten behoeve van een ander (middellijke vertegenwoordiging);
op grond van artikel 3:305a BW.
Daarnaast kan een partij optreden als vertegenwoordiger op naam van een volmachtgever in geval van een volmacht of op grond van de wet, ook aangeduid als onmiddellijke vertegenwoordiging.
In casu is de vraag aan de orde of sprake is van het onder 2 genoemde geval van lastgeving. Bij pleidooi in hoger beroep heeft LV zich ook nog op cessie beroepen, maar daaraan gaat het hof voorbij omdat deze grondslag te laat is aangevoerd (zie hiervoor rechtsoverweging 8).
17. Het hof zal hierna achtereenvolgens de door LV in rechtsoverweging 14 onder a tot en met c aangevoerde grondslagen voor haar procesbevoegdheid en de daartegen gevoerde verweren puntsgewijs bespreken.
Ad a. Procesbevoegdheid op grond van de deelnemersformulieren 2015
18. Ter onderbouwing van de door haar gestelde last/machtiging heeft LV gesteld dat nagenoeg alle (194.000) deelnemers medio juli 2015 het deelnemersformulier 2015 hebben ondertekend, waarin is ingestemd met de Algemene Voorwaarden van 24 juli 2015 (producties 10 LV en 16 SL), waarin aan haar een machtiging is verleend om in eigen naam voor de deelnemers op te treden. Ongeveer 50 getekende exemplaren van het deelnemersformulier 2015 zijn door haar overgelegd als productie 29 (en wellicht als productie 9 LV, maar die productie bevindt zich niet in het procesdossier).
19. In het deelnemersformulier 2015 is vermeld onder het kopje
Opdracht/lastgeving:
“Door hieronder uw akkoord te geven, stelt u Stichting Loterijverlies in staat om - op haar eigen naam en met uitsluiting van u - alle maatregelen te nemen die nodig zijn om de Staatsloterij hiertoe te bewegen:
a.
a) het voeren van onderhandelingen namens u en namens u akkoord te gaan met concrete voorstellen die naar de inschatting van Stichting Loterijverlies in uw voordeel zijn;
b) zo nodig opnieuw een of meer gerechtelijke procedures tegen Staatsloterij ofwel de overheid te beginnen;
(…)
e) alle andere (rechts)handelingen te verrichten die Stichting Loterijverlies in dit verband nuttig en / of nodig acht, waaronder het inschakelen van derden, zoals advocaten.
In deze bepaling wordt uitsluitend
StichtingLoterijverlies
in staat gesteldeen procedure tegen SL te beginnen. De rechtbank oordeelde over deze bepaling dat
“uit de bewoordingen van de door Loterijverlies B.V. gestelde privatieve last niet[volgt]
dat zij verplicht is een procedure te beginnen”(rechtsoverweging 5.20).
Of hier sprake is van lastgeving (en of voor de bevoegdheid om in eigen naam te procederen een verplichting nodig is) kan evenwel in het midden blijven omdat er in ieder geval geen sprake is van een last (of machtiging) aan LV. Uitsluitend de Stichting wordt in staat gesteld een procedure te beginnen en andere maatregelen te nemen. Op de deelnemersformulieren 2015 valt dus niet te baseren dat aan LV een last (of een machtiging/bevoegdheid) is gegeven om in eigen naam voor (alle) 194.000 deelnemers te procederen.
20. LV heeft zich nog beroepen op de Algemene Voorwaarden van 24 juli 2015, stellende dat de deelnemers daarmee hebben ingestemd middels de ondertekening van het deelnemersformulier 2015. Zij beroept zich in dit verband op de daarin voorkomende bepaling G3 dat cliënt
Loterijverlies Loterijverlies machtigtop haar eigen naam en met uitsluiting van de deelnemer alle benodigde maatregelen tegen SL te nemen, waaronder het starten van een procedure tegen SL, gelezen in samenhang met de in die Voorwaarden vermelde definitie van Loterijverlies als de Stichting en LV. In het deelnemersformulier 2015 is niet vermeld met welke gewijzigde Algemene Voorwaarden de ondertekenaar instemt. Daar de door LV overgelegde exemplaren van de deelnemersformulieren 2015 alle getekend zijn in de periode 12 tot en met 14 juli 2015 kan, zonder nader toelichting, die ontbreekt, niet worden aangenomen dat middels de ondertekening van deze deelnemersformulieren is ingestemd met de Algemene Voorwaarden van 24 juli 2015, die ten tijde van de ondertekening nog niet bestonden. Het beroep op de Algemene Voorwaarden van 24 juli 2015 acht het hof dan ook onvoldoende onderbouwd en kan om die reden al niet slagen.
21. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat wel is ingestemd met deze Algemene Voorwaarden – of (dat LV zich tevens beroept op toepasselijkheid van) de daaraan voorafgaande Algemene Voorwaarden (van 12 of 30 januari of juni 2015) met een gelijkluidende definitie van Loterijverlies en artikel G3 – is het hof met SL van oordeel dat op grond van deze voorwaarden evenmin kan worden aangenomen dat LV (ook) een last (of een machtiging) van de deelnemers had om een procedure tegen SL aanhangig te maken. Uit de tekst van artikel G3 valt slechts de kennelijke bedoeling af te leiden dat een
machtigingom te procederen tegen de SL aan de Stichting werd gegeven. In artikel G3 is immers vermeld dat de machtiging onder meer inhoudt:
- het voeren van onderhandelingen namens u en namens u akkoord te gaan met concrete voorstellen die naar de inschatting vanStichtingLoterijverlies in uw voordeel zijn;
- zo nodig opnieuw een of meer gerechtelijke procedures tegen Staatsloterij (…) te beginnen, - alle andere (rechts)handelingen te verrichten dieStichtingLoterijverlies in dit verband nuttig en/of nodig acht, waaronder het inschakelen van derden, zoals advocaten.onderstreping, hof). Nog daargelaten dat ook hier geen sprake is van een verplichting/last (maar slechts van een machtiging), is bepaald dat het uitsluitend de Stichting is die bepaalt welke beslissingen worden genomen in de rechtsstrijd tegen SL. Dat de machtiging voor wat betreft het verhaal van de vordering op SL slechts aan één rechtspersoon werd gegeven ligt ook voor de hand teneinde te voorkomen dat twee maal voor dezelfde deelnemers zou worden geprocedeerd. Dat dit de Stichting was stemt ook overeen met de eigen stellingen van LV dat deze juist was opgericht om tegen SL te procederen, zoals ook is neergelegd in de statutaire doelomschrijving van de Stichting (het in en buiten rechte behartigen van belangen van gedupeerden van kansspelen). Hieraan doet niet af dat andere bepalingen in de algemene voorwaarden mogelijk wel ook zagen op rechten en verplichtingen van LV.
Een andere uitleg van artikel G3 in (al) de Algemene Voorwaarden van 2015 zou bovendien strijdig zijn met de tekst van het deelnemersformulier 2015, welke tekst prevaleert.
22. Ten slotte zijn ook de gedragingen van de Stichting en LV (die stelt alle handelingen van de Stichting te bepalen) in overeenstemming met (voormelde uitleg van) voormelde bepalingen. De Stichting stelde zich immers in het door haar bij dagvaarding van 29 januari 2016 aanhangig gemaakte kort geding op het standpunt dat zij de belangen van dezelfde 194.000 deelnemers behartigde. Dat deed zij ook in de appeldagvaarding van 25 februari 2016, waarin zij bovendien naast haar eigen kosten op grond van aan haar door die deelnemers verleende lasten of machtigingen ook (een voorschot op) kosten/ schadevergoeding van die deelnemers vorderde (productie 26 SL). De stelling van LV dat het mogelijk is dat er meer lasthebbers zijn en elk van hen op grond van artikel 7:415 BW bevoegd is zelfstandig te handelen (punt 6 PA LV) is gelet op het bovenstaande niet relevant, nu de machtiging om ten behoeve van de deelnemers te procederen uitsluitend aan de Stichting is gegeven.
23. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat LV geen procesbevoegdheid kan ontlenen aan de deelnemersformulieren 2015 en/of daarbij van toepassing verklaarde Algemene Voorwaarden om (in eigen naam) ten behoeve van de deelnemers op te treden.
Ad b. Procesbevoegdheid op grond van diverse opeenvolgende Algemene Voorwaarden tot 24 oktober 2016?
24. LV heeft zich beroepen op onder meer Algemene Voorwaarden van [X B.V.] of “Loterijverlies” van juni 2008, 4 juni 2013, 6 augustus 2013, 12 juni 2015, 30 juni 2015 en 24 juli 2015. In de voorwaarden van na 2008 is “Loterijverlies” gedefinieerd als de Stichting en LV. De Algemene Voorwaarden van 26 juni 2008, 4 juni 2013, 30 januari 2015, 12 juni 2015 en 24 juli 2015 zijn door SL overgelegd als producties 12 tot en met 16. De voorwaarden van 26 juni 2008, 1 april 2008, 4 juni 2013 en 24 juli 2015 zijn ook overgelegd door LV als producties 27, 31, 33 en 10. Algemene Voorwaarden van 30 juni 2015 zijn niet overgelegd. Mogelijk bedoelt LV daarmee de Algemene Voorwaarden van 30 januari 2015.
25. In de voorwaarden van 2008 tot en met 2013 is uitsluitend bepaald dat “Loterijverlies” gemachtigd is cliënt binnen en buiten rechte te vertegenwoordigen. Hierin is geen last (of machtiging) te lezen om in eigen naam te procederen.
26. In de voorwaarden van 30 januari,12 juni, 30 juni (voor zover die bestaan; blijkens het citaat in punt 216 AD) en 24 juli 2015 was, zoals hiervoor in rechtsoverweging 21 overwogen, uitsluitend sprake van een aan de Stichting gegeven machtiging en dus niet van een aan LV gegeven last (of machtiging) om te procederen in eigen naam.
27. Op grond van de Algemene voorwaarden uit 2008 tot en met 2015 kan dus niet worden aangenomen dat LV een last (of machtiging) is gegeven om als procespartij in eigen naam voor de deelnemers op te treden.
28. LV heeft zich voorts beroepen op Algemene Voorwaarden van 25 augustus 2016 (productie 17 SL) en 24 oktober 2016 (productie 124 LV). Voor zover LV heeft willen stellen dat de Algemene Voorwaarden van 25 augustus 2016 van toepassing zijn, gaat het hof daaraan als onvoldoende onderbouwd voorbij. SL heeft dat betwist en niet gesteld of gebleken is welke personen op grond waarvan daaraan gebonden zouden zijn. In het deelnemersformulier 2015 stemden volgens LV (vrijwel) alle 194.000 deelnemers in met de ten tijde van het tekenen medio juli 2015 bestaande (nieuwe) Algemene Voorwaarden en dat waren in ieder geval niet de Algemene Voorwaarden van 25 augustus 2016. Uit het door LV gegeven overzicht van deelnemers (zie hiervoor rechtsoverweging 13) blijkt bovendien dat het aantal deelnemers in 2016 ten opzichte van 2015 is teruggelopen naar 194.000. Dat zich nieuwe deelnemers hebben aangemeld in de periode tussen 25 augustus 2016 en 24 oktober 2016, die hebben ingestemd met de Algemene Voorwaarden van 25 augustus 2016 valt zonder toelichting, die ontbreekt, niet aan te nemen. Ook op grond van de voorwaarden van 25 augustus 2016 kan dus niet worden aangenomen dat LV een last (of machtiging) is gegeven om als procespartij in eigen naam voor de deelnemers op te treden.
In de deelnemersformulieren 2016 wordt verwezen naar en ingestemd met de Algemene Voorwaarden van 24 oktober 2016. Deze deelnemersformulieren zijn getekend in of na november 2016 en zullen hierna worden besproken, waarbij het hof ook zal ingaan op deze Algemene Voorwaarden.
Ad c. Procesbevoegdheid op grond van de deelnemersformulieren 2016 en de Algemene Voorwaarden van 24 oktober 2016.
29. Voor de comparitie in eerste aanleg heeft LV als productie 37 een lijst met (volgens opgave in de begeleidende brief aan de Stichting van 9 maart 2017) 144.308 namen overgelegd. Blijkens twee aan [tijdelijk bestuurder] als bestuurder van de Stichting op 21 december 2016 en 23 maart 2017 betekende brieven van 20 december 2016 respectievelijk 9 maart 2017 zouden de op deze lijst vermelde personen de eventuele rechtsrelatie met de Stichting hebben opgezegd en met de voorwaarden van 24 oktober 2016 akkoord zijn gegaan. Daar LV stelt dat die opzegging en akkoordverklaring zijn geschied door ondertekening van het deelnemersformulier 2016 impliceert dit de stelling dat 144.308 deelnemers het deelnemersformulier 2016 hebben ondertekend.
In hoger beroep heeft LV als productie 52 de in eerste aanleg geweigerde akte wijziging eis en de geweigerde productie 42 overgelegd. Deze productie, die nogmaals is overgelegd als productie 81, bevat 1080 namen van deelnemers die vanaf eind 2016 (naast de eerder genoemde 144.308 deelnemers, begrijpt het hof) de rechtsrelatie met de Stichting (middels ondertekening van het deelnemersformulier 2016, begrijpt het hof) zouden hebben opgezegd. Daarvan uitgaande stelt LV kennelijk dat 145.388 deelnemers het deelnemersformulier 2016 hebben ondertekend.
Als productie 80 heeft LV in hoger beroep een USB-stick overgelegd met 80.010 (met nummers variërend tussen 1 en 155.380) deelnemersformulieren 2016, alsmede één fysiek exemplaar van zo’n deelnemersformulier op naam van [naam] te Beuningen, dat gelijk is aan formulier 1 op de USB-stick. Als productie 124 heeft zij nog een aantal fysieke ondertekende deelnemersformulieren 2016 overgelegd dat, voor zover het hof heeft kunnen nagaan, eveneens op de USB-stick voorkomt. Het merendeel van de zich op de USB-stick bevindende formulieren is ondertekend. Er is daarbij echter ook een aantal ongetekende formulieren overgelegd.
LV stelt niet (gemotiveerd) dat meer dan 145.388 deelnemers het deelnemersformulier 2016 hebben ondertekend. Dat betekent, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat niet kan worden aangenomen dat zij een last of machtiging heeft van 194.000 deelnemers.
30. Het hof begrijpt op grond van het bovenstaande dat LV stelt dat 145.388, althans 144.308, althans 80.010 deelnemers het deelnemersformulier 2016 hebben getekend en daardoor aan LV een last of machtiging hebben gegeven om in eigen naam voor hen te procederen. SL heeft dit betwist, waarbij zij ook de authenticiteit van de ongeveer 80.000 middels de USB-stick overgelegde getekende deelnemersformulieren 2016 heeft betwist. Voorts heeft zij betwist dat, als er al deelnemersformulieren 2016 zouden zijn getekend, daardoor een rechtsgeldige last/machtiging aan LV is gegeven om in eigen naam voor deze deelnemers op te treden omdat deze deelnemers middels het deelnemersformulier 2015 reeds daarvoor een privatieve last aan de Stichting hadden gegeven.
31. De stelling van LV dat meer dan de ongeveer 80.000 deelnemers, waarvan de namen voorkomen op (middels de USB-stick als productie 80) overgelegde ondertekende deelnemersformulieren 2016, de relatie met de Stichting hebben opgezegd en een last/machtiging aan LV hebben gegeven om in eigen naam voor hen op te treden heeft LV, in het licht van de betwisting door SL, onvoldoende onderbouwd. Aan haar bewijsaanbod om meer getekende deelnemersformulieren 2016 over te leggen gaat het hof voorbij. Het hof is niet gehouden LV alsnog in de gelegenheid te stellen schriftelijk bewijs in het geding te brengen. Van een partij die zich beroept op schriftelijk bewijs mag worden verlangd dat zij dit uit zichzelf in het geding brengt (HR 9 maart 2012, ECLI:NL:HR:BU9204 en HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1077). 32. Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat de op de USB-stick voorkomende ongeveer 80.000 ondertekende deelnemersformulieren 2016 door de daarin vermelde personen zijn getekend en de namen van deze personen voorkomen op de aan de Stichting gezonden en betekende lijst met 144.308 namen, geldt het volgende.
33. De overgelegde deelnemersformulieren 2016 zijn getekend in november en december 2016. Daarin is vermeld dat ondergetekende elke rechtsrelatie met de Stichting opzegt en verzoekt dat bericht aan de Stichting door te sturen. Voorts is daarin vermeld dat de ondergetekende akkoord gaat met de algemene voorwaarden van 24 oktober 2016. In die voorwaarden is onder G bepaald dat cliënt “Loterijverlies” machtigt – op eigen naam en met uitsluiting van cliënt – een of meer gerechtelijke procedures tegen SL te beginnen. “Loterijverlies” is gedefinieerd als LV.
34. Ervan uitgaande dat (zoals LV stelt) (vrijwel) alle 194.000 deelnemers het deelnemersformulier 2015 hebben getekend, waarbij een
privatievelast of machtiging is gegeven aan de Stichting om in eigen naam voor de deelnemers als procespartij op te treden, konden deze deelnemers pas een machtiging aan LV geven vanaf het moment dat de relatie met de Stichting door hen was opgezegd. Het bericht dat de deelnemers hun relatie met de Stichting opzegden heeft de Stichting pas 21 december 2016, althans in maart 2017 bereikt, derhalve nadat de ongeveer 80.000 deelnemers het deelnemersformulier 2016 in november en december 2016 hadden getekend. SL meent dat die, door akkoordverklaring met de Algemene Voorwaarden van 24 oktober 2016 in november of december 2016 gegeven, machtigingen om die reden niet rechtsgeldig zijn gegeven.
35. LV heeft voormeld standpunt van SL niet gemotiveerd bestreden. Daarvan uitgaande slaagt dit verweer en moet worden aangenomen dat LV geen rechtsgeldige last of machtiging heeft om in eigen naam voor de deelnemers op te treden.
36. Indien de deelnemersformulieren 2016 aan de hand van de Haviltex-maatstaf aldus zouden moeten worden uitgelegd dat het de bedoeling van partijen was dat aan LV machtigingen werden gegeven die zouden gelden vanaf het moment dat de aan de Stichting gegeven machtigingen door opzegging zijn beëindigd, derhalve vanaf 21 december 2016 of maart 2017, zou het verweer dat geen sprake is van rechtsgeldige machtigingen aan LV moeten worden verworpen. Dat zou betekenen dat het verweer dat deze machtigingen onvoldoende zijn om in eigen naam voor deze deelnemers te procederen omdat geen sprake is van lastgeving, nog moet worden behandeld. SL stelt, begrijpt het hof, dat voor het procederen in eigen naam nodig is dat sprake is van lastgeving en dat daarvan in casu geen sprake is. In de rechtspraak wordt aangenomen dat een door een rechthebbende aan een derde gegeven
lastom een vordering op eigen naam te innen meebrengt dat de lasthebber ook in eigen naam in rechte kan optreden
.Er is slechts sprake van lastgeving als de lasthebber verplicht is rechtshandelingen voor de lastgever te verrichten. Daarvan is geen sprake als er slechts een bevoegdheid is om voor rekening van een ander rechtshandelingen te verrichten. Niet voldoende is dat de dienstverlening incidenteel het verrichten van een rechtshandeling meebrengt. Het hof is van oordeel dat door het ondertekenen van de deelnemersverklaring 2016 en de daarin vermelde akkoordverklaring met de algemene voorwaarden van 24 oktober 2016 geen overeenkomst van lastgeving tot stand is gekomen, omdat niet kan worden aangenomen dat sprake is van een
verplichting (een last)van LV om ten behoeve van deelnemers (“de cliënten”) rechtshandelingen te verrichten. Er is slechts sprake van een machtiging om op eigen naam maatregelen te nemen. De opdracht houdt in dat LV (collectieve juridische) diensten met betrekking tot de vorderingen zal (doen) verrichten (vergelijk het bepaalde onder B en D van de Algemene Voorwaarden), waarbij LV (zonder overleg met de cliënt) bepaalt of en zo ja welke (rechts)handelingen zullen worden verricht, of de dienstverlening zal worden stopgezet en of cliënt met een schikkingsvoorstel akkoord gaat. De enkele verwijzing naar artikelen uit afdeling 2 van titel 7 van boek 7 BW (over lastgeving) is naar het oordeel van het hof onvoldoende om anders te oordelen. Dit brengt mee dat geen sprake is van een last op grond waarvan LV als procespartij in eigen naam kan optreden.
37. Nu op geen van de door LV aangevoerde grondslagen kan worden aangenomen dat LV procesbevoegdheid had en heeft, dient zij al op die grond niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Misbruik van (proces)recht wegens handelen in strijd met de waarheidsplicht?
38. Voorts slaagt naar het oordeel van het hof het beroep van SL op artikel 21 Rv.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is ervan uit te gaan dat door ondertekening van het deelnemersformulier 2015 door (vrijwel) alle in 2016 nog aangesloten deelnemers tot ten minste 21 december 2016 uitsluitend de Stichting een machtiging had om in eigen naam voor deze deelnemers op te treden. LV die voortdurend benadrukt dat zij het handelen van de Stichting bepaalde en de directie voerde over de acties van de Stichting, moet daarvan en van het begin 2016 door de Stichting tegen SL aanhangig gemaakte kort geding, waarin (in hoger beroep, in de AD van 25 februari 2016) ten behoeve van dezelfde 194.000 deelnemers een voorschot op dezelfde kosten/schade werd gevorderd, op de hoogte zijn geweest toen zij op 26 augustus 2016 (kort na de schorsing van Breton als bestuurder van de Stichting) de onderhavige procedure aanhangig maakte. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat LV de rechter bewust onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd toen zij in de ID stelde dat zij in eigen naam optrad ten behoeve van dezelfde194.000 deelnemers op grond van aan haar gegeven lasten/machtigingen en daarmee op grove wijze in strijd met de in artikel 21 Rv neergelegde waarheidsplicht heeft gehandeld. Het hof is van oordeel dat LV door op deze wijze een procedure aanhangig te maken en voort te procederen misbruik van (proces)bevoegdheid maakt.
39. Met haar beroep op de deelnemersformulieren 2016 en de Algemene Voorwaarden van 24 oktober 2016 stelt LV dat uiteindelijk, tijdens de procedure en nadat de gestelde lastgevingen – terecht – door SL waren betwist, alsnog een deel van de 194.000 deelnemers haar middels ondertekening van de deelnemersformulieren 2016 in november/december 2016 heeft gemachtigd in eigen naam voor die deelnemers op te treden. Dit doet er niet aan af dat zij de rechter in de ID en ook nog in haar CvA-NO bewust onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd. Dat een procespartij die krachtens lastgeving in eigen naam in rechte optreedt niet gehouden is te vermelden dat hij ter behartiging van de belangen van een ander optreedt, dat hij pas hoeft te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij uit hoofde van lastgeving bevoegd is om op eigen naam ten behoeve van de rechthebbende op te treden in het geval het verweer van de wederpartij daartoe aanleiding geeft en dat die lasthebber ook pas in hoger beroep kan meedelen dat hij ten behoeve van een ander optreedt, doet hier evenmin aan af. In die gevallen gaat het om de vraag wie vorderingsgerechtigde is. Dat kan en mag een ander (blijken te) zijn dan de formele procespartij, maar dat is geen vrijbrief om zich als formele procespartij in strijd met de waarheid te presenteren als lasthebber van concrete vorderingsgerechtigden en in die hoedanigheid een procedure tot inning van hun vorderingen te beginnen. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat het mogelijk is om middels een tijdens de procedure verleende last van de vorderingsgerechtigde aan de formele procespartij te voorkomen dat de vordering wordt afgewezen omdat de formele procespartij niet (langer) de vorderingsgerechtigde blijkt te zijn (HR 16 november 2018, ECLI:NL:HR: 2018: 2112), welke situatie hier niet aan de orde is. In die gevallen is sprake van herstel van een “onjuistheid of vergissing” met betrekking tot de vorderingsgerechtigdheid. In dit geval is echter steeds duidelijk geweest wie de vorderingsgerechtigden zijn (en waren) en heeft LV zich niet slechts gepresenteerd als formele procespartij, van wie onduidelijk kan en mag zijn ten behoeve van wiens belangen hij optreedt, maar heeft zij ook in strijd met de waarheid gesteld dat zij optrad ten behoeve van de vorderingsgerechtigden.
Misbruik van (proces)bevoegdheid wegens het om oneigenlijke motieven instellen van een collectieve actie en onvoldoende waarborging van de belangen van de deelnemers?
40. De rechtbank heeft LV niet-ontvankelijk verklaard. Zij oordeelde dat LV misbruik maakt van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW in samenhang met 3:15 BW, omdat LV om oneigenlijke motieven een collectieve actie heeft ingesteld tegen SL en omdat de belangen van de personen voor wie zij zegt op te komen bij haar onvoldoende zijn gewaarborgd. De rechtbank heeft daarbij aansluiting gezocht bij, althans betekenis gehecht aan het bepaalde in (het wetsvoorstel tot wijziging van) artikel 3:305a BW en de Claimcode.
41. De bezwaren van LV tegen dit oordeel en grief 19 komen er op neer, kort gezegd, dat zij niet procedeert op grond van artikel 3:305a BW, maar op grond van lastgevingen van de deelnemers (als een advocaat of incassobureau), zodat het in dat artikel bepaalde en de Claimcode niet van toepassing zijn, dat de deelnemers die de deelnemersformulier 2016 hebben getekend bewust ervoor hebben gekozen haar een privatieve last te geven om de onderhavige vorderingen in te stellen en hun belangen niet gediend worden met niet-ontvankelijkverklaring van LV en dat er niets mis mee is dat LV of [betrokkene] als slimme zakenman aan de actie geld verdient.
42. Voor zover LV de rechtbank verwijt dat zij LV ten onrechte als een organisatie als bedoeld in artikel 3:305a BW heeft aangemerkt of dat zij dit artikel en de Claimcode van toepassing heeft geacht falen de grieven al omdat de rechtbank dat niet gedaan heeft. Zij heeft slechts rekening gehouden met dit artikel en de Claimcode om algemeen geldende normen in te vullen.
43. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat sprake is van misbruik van (proces)bevoegdheid en de daarvoor door de rechtbank gegeven gronden in rechtsoverwegingen 5.3 tot en met 5.20 van het bestreden vonnis, die het hof overneemt. In dit verband merkt het hof op dat de ook in hoger beroep vaststaande feiten waarop dit oordeel is gebaseerd niet zijn betwist en dat deze feiten ook naar het oordeel van het hof de conclusies kunnen dragen die hieruit zijn getrokken. Aan hetgeen de rechtbank ter onderbouwing van haar oordeel dat sprake is van misbruik van (proces)bevoegdheid heeft overwogen voegt het hof bovendien het volgende toe.
44. Met de rechtbank en de wetgever is het hof van oordeel dat het instellen van een collectieve actie om oneigenlijke motieven in bepaalde gevallen kan worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid. Daarvan kan sprake zijn als de belangen van de personen voor wie wordt opgekomen door de claimorganisatie onvoldoende worden gewaarborgd. Artikel 3:305a, lid 2 BW kan als een concretisering van misbruik van procesbevoegdheid worden gezien (zie Kamerstukken II, 2011/12, 33126, nr 3, p.13). Het aanhaken bij lid 2 van artikel 3:305a BW (en het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 3:305a BW en de Claimcode) voor de invulling van de algemeen, ook voor andere eisers dan stichtingen en verenigingen in een artikel 3:305a BW-procedure, geldende norm dat geen misbruik mag worden gemaakt van (proces) bevoegdheid in een geval waarin een (rechts)persoon een collectieve actie ten behoeve van een groep benadeelden instelt, acht het hof een juist uitgangspunt. Dezelfde belangen, zoals het (algemeen) belang dat wildgroei van claim-/belangenorganisaties met oneigenlijke motieven en met name ge-/misbruik van het collectief actierecht voor eigen commerciële doelen wordt voorkomen, verdienen ook dan bescherming. Anders dan LV stelt heeft ook de onderneming tegen wie zich een collectieve actie richt er belang bij dat de partij die voor de benadeelden optreedt ook daadwerkelijk de belangen van die benadeelden behartigt op een professionele en eerlijke wijze, ook al opdat een rechtvaardige oplossing kan worden bereikt. Overigens is het naar het oordeel van het hof een miskenning van de realiteit om in dit soort gevallen, waar het gaat om per individu geringe belangen, een strikt onderscheid te maken tussen het aansluiten van benadeelden bij een claimstichting om (al dan niet met een last of machtiging) hun belangen te behartigen en het geven van een last of machtiging door benadeelden aan een claimorganisatie om hun belangen te behartigen. De meeste benadeelden zal het onverschillig laten of zij al dan niet een last of machtiging geven omdat zij hun vordering toch niet zelf willen of kunnen innen. De enkele omstandigheid dat geprocedeerd wordt op grond van machtigingen of lasten is dan ook onvoldoende reden om te oordelen dat geen sprake kan zijn van misbruik van bevoegdheid in dit soort gevallen. Het bovenstaande geldt te meer naarmate de aanhangig gemaakte procedure meer trekken heeft van een “3:305a BW-procedure”. In dit verband merkt het hof op dat LV enerzijds stelt op grond van lasten of machtigingen (of cessies) van individuele deelnemers te procederen, maar anderzijds verzuimt de gebundelde individuele zaken per individuele zaak afzonderlijk te behandelen. Bundeling van claims via lastgeving of een procesvolmacht van vele individuen is mogelijk, maar die gebundelde claims moeten in dat geval, anders dan in een procedure ex artikel 3:305a BW, worden beschouwd als een even groot aantal individuele vorderingen die in een reguliere civiele procedure worden afgewikkeld en zaak voor zaak individueel bekeken en onderbouwd moeten worden. SL heeft onbetwist gesteld dat individuele vorderingen zoals die van de deelnemers zich niet laten bundelen op een wijze zoals LV dat kennelijk thans voorstaat. Door dat toch te doen kiest LV zelf voor aansluiting bij (de voordelen van) artikel 3:305a BW.
45. Voorts acht het hof overigens nog van belang voor het oordeel dat LV misbruik van (proces)bevoegdheid maakt
de wijze waarop LV in 2016 machtigingen van (80.000) deelnemers heeft gekregen;
de eigen verantwoordelijkheid of verplichting van LV jegens de deelnemers om de inschrijfgelden ter behartiging van hun belangen te gebruiken;
het beroep van LV op onbevoegdheid van de deelnemers om in te stemmen met de SL-regeling (bijzondere trekking).
46. Zoals hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat (vrijwel) alle deelnemers medio 2015 een machtiging aan uitsluitend de Stichting hebben gegeven om maatregen tegen SL te nemen, waaronder het beginnen van een procedure tegen SL. Dat sloot ook aan bij de eerdere door de Stichting gevoerde 3:305a Rv-procedure en is in overeenstemming met de wens en/of de indruk van de meeste deelnemers, toen zij zich aansloten bij het Loterijverlies-initiatief. Immers, volgens de eigen stellingen van LV hebben ongeveer 180.000 deelnemers zich pas bij het Loterijverlies-initiatief aangesloten toen de
Stichtingin 2013 bij het hof Den Haag en in 2015 bij de Hoge Raad succesvol was gebleken in de procedure tegen de SL, deels na een door/onder het logo van de
Stichtingin 2015 geplaatste advertentie waarbij nieuwe deelnemers werden geworven. Daardoor is, de door de rechtbank in rechtsoverwegingen 5.13 en 5.14 van het bestreden vonnis genoemde omstandigheden mede in aanmerking nemende, bij de deelnemers de indruk gewekt en mochten de deelnemers ervan uitgaan dat hun belangen behartigd werden, althans voor hen jegens SL werd opgetreden door uitsluitend de Stichting, een claimorganisatie zonder winstoogmerk.
47. Nadat LV en [betrokkene] door het ontslag van Breton als bestuurder van de Stichting geen (indirecte) zeggenschap meer hadden over de Stichting heeft LV/ [betrokkene] aan de deelnemers in de nieuwsbrief (52) van “Team Loterijverlies” van 26 augustus 2016 bericht dat LV het recht heeft om de deelnemers niet verder te laten vertegenwoordigen door de Stichting en dat zij hierbij dat recht inroept. Daarbij is geen melding gemaakt van voormelde procedure die tot het ontslag van Breton heeft geleid. Ook al in informatiebrief 50 werd medegedeeld dat LV het recht heeft de vertegenwoordiging door de Stichting van de deelnemers per direct te herroepen (zie beschikking Rechtbank Noord-Holland van 30 juni 2016, ro. 5.5; productie 11 SL). De deelnemers werd medegedeeld dat zij in het vervolg vertegenwoordigd zouden worden door LV. SL heeft betwist dat LV deze bevoegdheid had. Nu LV in reactie daarop de bevoegdheid, waarop zij zich in de nieuwsbrieven beriep niet heeft onderbouwd, gaat het hof ervan uit dat zij die bevoegdheid niet had en deze mededeling dus onjuist was en zij de deelnemers daardoor op het verkeerde been heeft gezet. Toen zij vervolgens de deelnemers door ondertekening van het deelnemersformulier 2016 liet verklaren dat zij elke rechtsrelatie met de Stichting opzegden en liet instemmen met nieuwe algemene voorwaarden, waarin zij LV machtigden, was, uitgaande van de eerdere mededeling dat die relatie al was beëindigd en LV hen inmiddels vertegenwoordigde, geen sprake van een reële keuze. Het formulier bevatte bovendien de onjuiste, althans onvolledige mededeling: “ondergetekende
blijftvertegenwoordigd door Loterijverlies.nl BV”, terwijl op dat moment alleen de Stichting gemachtigd was (in eigen naam) ten behoeve van de deelnemers maatregelen tegen SL te nemen en te procederen. Toen de deelnemers het deelnemersformulier 2016 ter tekening voorgelegd kregen was LV bovendien al een procedure ten behoeve van die deelnemers gestart. Dat er voor de deelnemers die de actie tegen SL wilden voortzetten geen reële andere keuze was dan het deelnemersformulier 2016 te tekenen en in te stemmen met de Algemene Voorwaarden en de daarin vermelde machtiging van LV, geldt te meer nu de Stichting, zoals LV zelf stelt, niet over de inschrijfgelden kon beschikken en dus geen middelen had om voort te procederen of andere maatregelen te nemen.
Daarbij komt
dat uit de tekst van het deelnemersformulier niet (duidelijk) blijkt dat (via instemming met nieuwe algemene voorwaarden) een machtiging aan LV wordt gegeven en
dat het ‘overstappen’ van de Stichting naar een B.V. een wezenlijke verandering inhoudt voor de deelnemers: een stichting heeft een uitkeringsverbod en geen winstoogmerk terwijl een besloten vennootschap juist wel een commerciële rol in het handelsverkeer speelt. De doelstellingen van deze twee rechtspersonen, waarbij de Stichting in en buiten rechte de belangenbehartiging van gedupeerden in kansspelen nastreeft en LV ten doel heeft a) het verlenen van juridische bijstand aan gedupeerden van kansspelen, b) het onder meer besturen, deelnemen en zekerheid stellen voor andere belangengemeenschappen ongeacht doel of rechtsvorm alsmede c) het verstrekken van geldleningen en financieringen aan andere ondernemingen en personen, is eveneens wezenlijk anders. De daadwerkelijke belangenbehartiging is immers verworden tot het enkel verlenen van juridische bijstand en de doelen van LV onder b en c hebben geen direct verband met de voorgestane belangenbehartiging. De deelnemers zijn over deze wijzigingen in hun rechtspositie op geen enkele wijze geïnformeerd.
Het gebruik maken door LV van de op deze wijze verkregen (proces)bevoegdheid, waarbij de deelnemers onvoldoende zijn geïnformeerd over wijzigingen die van belang zijn voor hun rechtspositie, acht het hof een reden te meer om aan te nemen dat sprake is van misbruik van (proces)bevoegdheid.
48. Zoals hiervoor overwogen mochten de deelnemers ervan uitgaan dat de Stichting zonder winstoogmerk hun belangen behartigde, althans namens hen hun vermeende vorderingen op SL zou innen, zo nodig door te procederen. Dat LV de inschrijfgelden inde doet daar niet aan af. Nog daargelaten dat dat de meeste deelnemers niet zal zijn opgevallen, blijkt daarvan pas nadat de deelnemer zich heeft aangesloten en de overeenkomst is gesloten. Bovendien doet de omstandigheid dat een gelieerde vennootschap het inschrijfgeld (naar buiten toe
voor de Stichting) int niet af aan de indruk dat de Stichting de belangen behartigde. Dat geldt ook voor de overige betrokkenheid van LV/ [betrokkene] bij het Loterijverlies-initiatief, bestaande uit het verrichten van administratieve en juridische werkzaamheden ten behoeve van de actie/de Stichting. Dat de deelnemers ervan mochten uitgaan dat de Stichting hun belangen behartigde brengt mee dat zij er ook van mochten uitgaan dat hun inschrijfgelden zouden worden gebruikt ter behartiging van hun belangen en dat er geen sprake was van een winstoogmerk bij de voor hen optredende Stichting. Onder de gegeven omstandigheden, te weten
- dat, naar eigen stellingen van LV, zij/ [betrokkene] als ‘ultimate beneficial owner’ (UBO) steeds bepaalde wat de Stichting deed – zelfs toen Breton (met (werknemers van) een trustmaatschappij als bestuurder) bestuurder van de Stichting was geworden in februari 2016 –,
- dat de Stichting financieel van LV afhankelijk was omdat alleen LV over de inschrijfgelden kon beschikken en
- dat LV zelf heeft gekozen voor deze constructie,
moet worden aangenomen dat ook LV een (eigen) verantwoordelijkheid of verplichting jegens de deelnemers had om de inschrijfgelden te gebruiken ter behartiging van hun belangen. Wellicht zou daarover anders geoordeeld kunnen worden als LV de ware motieven van [betrokkene] bij deze actie (een verdienmodel voor [betrokkene] met primair zijn eigen financiële gewin) aan de deelnemers duidelijk zou hebben gemaakt. Dat dat gebeurd is, is niet gesteld of gebleken. Integendeel, naar SL onbetwist heeft gesteld (punt 8.2 C-NO), was LV financieel niet transparant en is zij gestopt met het publiceren van jaarrekeningen.
49. Dat uit de inschrijfgelden met de inning van de vorderingen en de procedures gemoeide kosten, waaronder de kosten van werkzaamheden van [betrokkene] , betaald moesten worden is niet in strijd met de verplichting de inschrijfgelden te gebruiken ter behartiging van de belangen van de deelnemers. [betrokkene] heeft in zoverre een gerechtvaardigd commercieel belang bij de actie dat hij voor door hem verrichte werkzaamheden een redelijke vergoeding mag ontvangen. LV betoogt echter dat de inschrijfgelden aan haar/ [betrokkene] toekomen en dat zij/hij daarover vrijelijk mag beschikken en niet gehouden is deze (slechts) te gebruiken ter behartiging van de belangen van de deelnemers, zolang de deelnemers de beloofde juridische bijstand wordt verleend, waarbij overigens LV blijkens de Algemene Voorwaarden, zonder inspraak of overleg met de deelnemers, kan bepalen wat die bijstand inhoudt. Daarmee handelt zij (wel) in strijd met haar (eigen) verplichting de inschrijfgelden ter behartiging van de belangen van de deelnemers aan te wenden. Dat zij daarmee in strijd handelt blijkt niet alleen uit haar eigen stellingen, maar ook uit door LV/ [betrokkene] verrichte (rechts)handelingen, zoals het aangaan van de EEL-afspraak en het door LV/ [betrokkene] gedane beroep op onbevoegdheid van de deelnemers om in te stemmen met de SL-regeling. Op grond van de EEL-afspraak betaalde zij een, naar zij ook zelf stelt (punt 61 PA LV), (veel) te hoog bedrag voor (formeel) door EEL verrichte administratieve werkzaamheden (bij pleidooi in hoger beroep heeft SL gesteld dat het bedrag 15 maal te hoog was), terwijl [betrokkene] aandeelhouder was van EEL en een trustmaatschappij optrad als bestuurder. De stelling van LV dat zij dat tevoren niet kon weten en het door haar afgesproken vaste bedrag toen redelijk leek, is niet erg geloofwaardig nu opdrachtnemer en opdrachtgever uiteindelijk dezelfde UBO hadden – namelijk [betrokkene] – en LV heeft erkend dat het afgesproken bedrag (veel) te hoog was.
Dat LV ook een (eigen) verantwoordelijkheid of verplichting had om de inschrijfgelden te gebruiken ter behartiging van de belangen van de deelnemers, maakt de conclusie dat de belangen van de deelnemers onvoldoende zijn gewaarborgd, des te kwalijker en zwaarwegender.
50. Dat LV de belangen van de deelnemers onvoldoende heeft gewaarborgd volgt ook uit de omstandigheden
- dat in haar Algemene Voorwaarden is neergelegd dat LV mag bepalen of cliënt met een schikkingsvoorstel akkoord dient te gaan;
- dat de in de oudere Algemene Voorwaarden voorkomende zin “raadpleging van de cliënt zal te allen tijde voorafgaand aan een dergelijk besluit (om met een schikkings-voorstel al dan niet akkoord te gaan) plaatsvinden” en artikel G2 (waarin er kennelijk van wordt uitgegaan dat cliënt uiteindelijk bepaalt of hij met een schikkingsvoorstel akkoord gaat) in de Algemene Voorwaarden vanaf 12 juni 2015 zijn geschrapt en
- dat LV op grond daarvan bij (betekende) brief aan SL d.d. 18 mei 2017 namens 193.613 deelnemers heeft medegedeeld dat niet met de SL-regeling akkoord wordt gegaan, dat eventuele instemming daarmee onbevoegd is geschied en dat de nietigheid of vernietigbaarheid daarvan wordt ingeroepen (productie 82 SL);
- dat niet gesteld of gebleken is dat de deelnemers op de hoogte zijn gesteld van deze actie van LV; indien zij op de hoogte zouden zijn gesteld hadden zij de mogelijkheid gehad om de relatie met LV op te zeggen.
LV, die zelf stelt (in punten 350 en 351 AD) dat haar eigen belang bij instemming met de SL-regeling werd geschaad omdat zij op basis van no cure no pay werkt en geen reële vergoeding op basis van gratis verstrekte loten kon krijgen, heeft zich hier laten leiden door haar eigen commerciële motieven en niet door de kennelijke wens van de deelnemers die met de SL-regeling hebben ingestemd Het hof gaat ervan uit dat een aanzienlijk aantal deelnemers met de SL-regeling heeft ingestemd. In haar pleitnota (punt 27) schrijft LV dat het gros van de deelnemers heeft meegedaan aan de bijzondere trekking. Ter zitting heeft [betrokkene] dit vervolgens ingetrokken, stellende dat SL weliswaar heeft aangegeven dat 65.000 deelnemers hebben meegedaan met de bijzondere trekking, maar dat hij thans van oordeel is dat geen enkele deelnemer (rechtsgeldig, begrijpt het hof) met de SL-regeling heeft ingestemd.
51. Aan de nog niet behandelde bewijsaanbiedingen van partijen gaat het hof als niet ter zake dienende voorbij.
52. Nu ook het hof van oordeel is dat LV misbruik van (proces)bevoegdheid maakt als bedoeld in artikel 3:13 juncto 3:15 BW en daarom (en om andere hiervoor vermelde redenen) niet-ontvankelijk dient worden verklaard, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd, met veroordeling van LV in de kosten van het hoger beroep.