ECLI:NL:HR:2010:BJ2772

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12316
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de opgelegde gevangenisstraf in een zaak van valsheid in geschriften en corruptie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 januari 2010 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1955 en woonachtig in Zwolle, was beschuldigd van valsheid in geschriften en corruptie. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte opzettelijk valse facturen had voorhanden gehad en deze had gebruikt om te verhullen dat hij giften had aangenomen in strijd met de goede trouw tegenover zijn werkgever. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat het vermelden van minder arbeidsuren op een factuur geen valsheid in de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht oplevert, onjuist is. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze tot 28 maanden. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring van de feiten voldoende gemotiveerd was en dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt de ernst van valsheid in geschriften en de gevolgen van corruptie binnen organisaties.

Uitspraak

5 januari 2010
Strafkamer
nr. 07/12316
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 6 augustus 2007, nummer 21/006597-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. A.R. Maarsingh en mr. A.C. Huisman, advocaten te Deventer, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad uit de bewezenverklaring de feiten 1 onder d, e en f en 3 onder c en d zal schrappen en voor het overige het beroep zal verwerpen.
1.2. De raadsman mr. A.C. Huisman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging heeft het Hof, voor zover hier van belang, ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1.
hij op tijdstippen in de periode 1 januari 1997 tot en met 11 maart 2002, in de gemeente Zwolle, telkens opzettelijk voorhanden heeft gehad na te noemen valse facturen - zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, te weten:
(...)
d) twee facturen, (respectievelijk) 19 februari 1998 en 10 april 1998, afkomstig van [A] en gericht aan hem, verdachte, met (respectievelijk) een factuurbedrag ƒ 2.428,98 en ƒ 5.952,43 elk inclusief BTW;
en
e) een factuur, gedateerd 16 april 1998, afkomstig van [B] en gericht aan hem, verdachte, met een factuurbedrag van ƒ 528,75 inclusief BTW;
en
f) een factuur, gedateerd 9 mei 2000, afkomstig van [C] BV en gericht aan hem, verdachte, met een factuurbedrag van ƒ 1.337,74;
terwijl hij telkens wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als waren zij echt en onvervalst, bestaande die valsheid telkens hierin
(...)
- dat op die facturen afkomstig van [A] BV telkens een lager aantal arbeidsuren dan het werkelijke aantal arbeidsuren was vermeld en dat de daarop vermelde factuurbedragen lager waren dan in werkelijkheid had moeten zijn vermeld;
en
- dat op die factuur afkomstig van [B] een lager factuurbedrag was vermeld dan in werkelijkheid had moeten zijn vermeld;
en
- dat op die factuur afkomstig van [C] BV een lager factuurbedrag was vermeld dan in werkelijkheid had moeten zijn vermeld.
2.
hij op tijdstippen in de periode 1 januari 1997 tot en met 2 september 2001, in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen, na te noemen projectadministraties, welke projectadministratie(s) onderdeel uit maakten van de bedrijfsadministratie van de Stichting [D] en/of [E] en/of de stichting [F], te weten:
A) de projectadministratie betreffende Hang- en sluitwerk [...];
en
B) de projectadministratie betreffende schoorstenen [a-straat] e.o.;
en
C) de projectadministratie betreffende bouwkundige onderhoudswerkzaamheden woningen [b-straat] e.o.;
- elk zijnde een samenstel van geschriften, welke bestemd waren om te dienen tot bewijs van enig feit - telkens valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken hierin bestaan:
A) dat in de projectadministratie betreffende Hang- en sluitwerk [...]:
1. een opdrachtverstrekking, gedagtekend 11 december 1997, afkomstig van [D], geadresseerd aan [A] BV, met een opdrachtbedrag van f. 86.250,-, in welk bedrag een bedrag was ingecalculeerd, dat in werkelijkheid geen betrekking had op genoemd project;
en
2. een meerwerkfactuur, gedagtekend 14 mei 1998, geadresseerd aan [D], afkomstig van [A] BV, factuurnummer [001], met een factuurbedrag van f. 18.189,93, waarin een fictieve hoeveelheid meerwerk was vermeld;
en
3. een factuur gedagtekend 25 mei 1998, geadresseerd aan [D], afkomstig van [A] BV, factuurnummer [002], betreffende een aanneemsom van f. 86.250,- en met een restant factuurbedrag van f. 4.100,-, waarin een bedrag was ingecalculeerd, dat in werkelijkheid geen betrekking had op genoemd project, werden opgenomen
B) dat in de projectadministratie betreffende Schoorstenen [a-straat] e.o.
1. een zogenaamde meerwerkfactuur, gedagtekend 15 juni 2000, factuurnummer [003], geadresseerd aan [F], afkomstig van [A] BV, met een factuurbedrag van f. 28.730,-, waarin een fictieve hoeveelheid meerwerk was vermeld;
en
2. een factuur, gedagtekend 20 maart 2000, geadresseerd aan [F], afkomstig van [A] BV, betreffende een aanneemsom van f. 520.938,- met een restant factuurbedrag van f. 60.134,-, waarin een bedrag was ingecalculeerd, dat in werkelijkheid geen betrekking had op genoemd project;
en
3. een opdrachtverstrekking, gedagtekend 10 mei 1999, afkomstig van [F], geadresseerd aan [A] BV met een bedrag van f. 520.938,- (exclusief BTW), in welk bedrag een bedrag was ingecalculeerd, dat in werkelijkheid geen betrekking had op genoemd project;
werden opgenomen;
C) dat in de projectadministratie betreffende bouwkundige onderhoudswerkzaamheden woningen [b-straat] e.o.:
1. een opdrachtverstrekking, gedagtekend 26 november 1997, afkomstig van [D], geadresseerd aan [A] BV met een bedrag van f. 958.485,- (exclusief BTW), in welk bedrag een bedrag was ingecalculeerd, dat in werkelijkheid geen betrekking had op genoemd project;
en
2. twee facturen, gedagtekend (respectievelijk) 12 oktober 2000 en 18 oktober 2000, geadresseerd aan [F], afkomstig van [A] BV, met een reeds gefactureerd bedrag van ongeveer f. 857.228,01 en een restant factuurbedrag van ongeveer f. 85.430,-, waarin een bedrag was ingecalculeerd, dat in werkelijkheid geen betrekking had op genoemd project;
en
3. een proces-verbaal van oplevering en een daarbij behorende Afronding Projecten Financieel, gedagtekend 18 oktober 2000, ondertekend door [betrokkene 1], namens [A] BV en door [betrokkene 2] namens [F], waarin een te laag bedrag aan minderwerk was vermeld;
werden opgenomen;
3.
hij op tijdstippen in de periode 1 april 1996 tot en met 4 september 2001, in de gemeente Zwolle en/of elders in Nederland, anders dan als ambtenaar, namelijk als Hoofd technische zaken uitvoering of als Hoofd technische zaken of als adjunct-directeur Verhuur, Ontwikkeling en Beheer of als directeur in dienstbetrekking werkzaam zijnde bij de Stichting [D] of [E] of bij [F], naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking had gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, na te noemen giften, te weten:
a) de huurkosten van een loods of het gebruik van die loods om niet of nagenoeg om niet ten behoeve van de bouw van een stacaravan/chalet en een centrale verwarmingsinstallatie en sanitair en een electrische installatie en/of de installatie- en/of aanlegwerkzaamheden daarvan ten behoeve van die stacaravan/dat chalet om niet of nagenoeg om niet van
[G] BV;
b) het verschil tussen de door hem, verdachte, betaalde prijs en de reële kostprijs of gangbare commerciële prijs voor (timmer-)werkzaamheden en/(timmer-)materiaal ten behoeve van de bouw van een stacaravan/chalet van [A] BV;
c) het verschil tussen de door hem, verdachte, betaalde prijs en de reële kostprijs of gangbare commerciële prijs voor schilderwerkzaamheden ten behoeve van een stacaravan/chalet van [B];c) het verschil tussen de door hem, verdachte, betaalde prijs en de reële kostprijs of gangbare commerciële prijs voor schilderwerkzaamheden ten behoeve van een stacaravan/chalet van [B];
d) het verschil tussen de door hem, verdachte, betaalde prijs en de reële kostprijs of gangbare commerciële prijs voor schilderwerkzaamheden ten behoeve van een stacaravan/chalet van [C] BV;
(...)
telkens heeft aangenomen en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn, verdachtes, werkgever bovengenoemd."
2.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Het hof heeft vastgesteld dat er met betrekking tot het onder 2 en 3 bewezenverklaarde een grote mate van overeenstemming bestaat in de verklaringen van ondermeer [betrokkene 3] (van [H]), [betrokkene 4] (van [G] B.V.), [betrokkene 1] (van [A]), [betrokkene 3] (van [B]) en [betrokkene 2] ([D]), die met elkaar een volstrekt overtuigend beeld oproepen: er bestond bij [D] op grote schaal corruptie, er werden werken uitgevoerd voor privé-personen die niet of slechts zeer ten dele betaald werden, vervolgens werden de leveranciers daarvoor gehonoreerd door hen bewust de gelegenheid te bieden om hogere bedragen, die niets uitstaande hadden met het desbetreffende project van [D], te verschrijven op die projecten of om hoger in te schrijven op die projecten om op die wijze de kosten ten behoeve van de privé-projecten te verrekenen.
Een en ander vindt voor een deel bevestiging in de verklaring van [betrokkene 2]. Hij verklaarde bij één van zijn verhoren als volgt: "Door het aannemersbedrijf [betrokkene 5] ben ik concreet benaderd om ƒ 125.000,- aan hem te betalen omdat [betrokkene 5] privé werkzaamheden had verricht voor [betrokkene 6]. Het bleek dat [betrokkene 6] niet aan [betrokkene 5] wilde betalen zodat [betrokkene 5] bij mij kwam om toch een betaling te regelen. Ik heb [betrokkene 5] te kennen gegeven hem niet te willen helpen. Ik heb niet meegewerkt aan de vraag van [betrokkene 5]. Het was wel zo dat [betrokkene 5] gewoon was hoog in te schrijven. [D] wist dat en controleerde de offertes scherp. Vervolgens werd ik ontboden in de kamer van [verdachte]. Ik kreeg opdracht om een bedrag van ƒ 104.000,-, [Betrokkene 6] had zelf namelijk ƒ 21.000,- betaald, weg te schrijven op projecten. Deze actie werd mij opgedragen door [verdachte] en [betrokkene 7]. U vraagt mij waarom ik hieraan heb meegewerkt. Ik kan hierop zeggen dat ik bij deze situatie [betrokkene 8] voor ogen had, die door [verdachte] de laan was uitgestuurd. Ik was zelf bang voor mijn eigen positie. Ik realiseerde mij ook dat [verdachte] mij dingen opdroeg die niets te maken hadden met projecten. Ik ging echter ook af op de toezegging van [verdachte] dat hij schoon schip wilde maken. [Verdachte] deelde mij ook nog letterlijk mee: 'Ik ben verantwoordelijk hiervoor'."
3. Beoordeling van het vijfde middel
3.1. Het middel klaagt dat de onder 1d, 1e en 1f bewezenverklaarde feiten niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid.
3.2. Voor zover het middel blijkens de daarop gegegeven toelichting stoelt op de opvatting dat het op een factuur vermelden van minder arbeidsuren dan werkelijk zijn verricht, geen valsheid in de zin van art. 225 Sr kan opleveren, faalt het, omdat die opvatting onjuist is.
3.3. Ook overigens is het middel tevergeefs voorgesteld. Mede gelet op hetgeen het Hof in zijn nadere bewijsoverweging heeft overwogen over de corruptie bij [D] en de - uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende - daarbij gevolgde werkwijze, heeft het kennelijk geoordeeld dat de in het middel bedoelde facturen en de daarin genoemde bedragen, die geen enkele relatie hadden met de werkelijk gewerkte uren en de gebruikte materialen, moesten dienen om te verhullen dat dusdoende aan de verdachte gunsten werden verleend, waartegenover de desbetreffende bedrijven een betere concurrentiepositie werd verschaft bij de inschrijving op projecten van de corporatie. Gelet daarop geeft het oordeel van het Hof dat de in het middel bedoelde facturen valse geschriften betroffen in de zin van art. 225 Sr, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De bewezenverklaring is voorts in dit opzicht toereikend gemotiveerd.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het achtste middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van feit 3c en feit 3d ontoereikend is gemotiveerd.
4.2. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte zich ervan bewust was dat de aan hem geleverde prestaties giften waren, zodat het onder 3c en 3d bewezenverklaarde bestanddeel "heeft verzwegen" ontoereikend is gemotiveerd.
4.3. Het middel faalt. Gelet op a) hetgeen het Hof in zijn nadere bewijsoverweging heeft geoordeeld omtrent de gang van zaken ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde, in het bijzonder omtrent de bij [D] bestaande corruptie, b) de functies die de verdachte blijkens de bewezenverklaring bij [D] vervulde en c) de uit de bewijsmiddelen blijkende betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 en 2 bewezenverklaarde, heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich ervan bewust was dat hij giften als bewezenverklaard heeft aangenomen en dat hij dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever. De bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd.
5. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
6. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden.
7. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 6 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze 28 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 januari 2010.