Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het verdere verloop van de procedure
- het tussenvonnis van 9 juni 2021,
- de per B8-formulier toegezonden nadere producties van de zijde van A8, ter griffie ontvangen op 21 september 2021,
- de mondelinge behandeling van 27 september 2021,
- de pleitaantekeningen van de zijde van A8 en TT.
2.De verdere beoordeling
niets meer van elkaar te vorderen te hebben uit welke hoofde dan ook, hoe ook genaamd, en elkaar voor zover nodig finale kwijting te verlenen”. Volgens TT mag bijzonder gewicht aan deze taalkundige betekenis worden toegekend omdat partijen bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst werden bijgestaan door professionele juridische adviseurs. A8 mag in hun onderlinge verhouding worden beschouwd als de meer professionele partij, zodat het in het bijzonder op de weg van A8 lag om ervoor te zorgen dat het finale kwijtingsbeding beantwoordde aan haar eigen bedoeling. TT heeft verder aangevoerd dat indien A8 de rekening-courantvordering wilde uitzonderen van de finale kwijting, zij die uitzondering expliciet in het finale kwijtingsbeding had moeten opnemen. Nu geen uitzondering op de finale kwijting is opgenomen, terwijl van de advocaat van A8 verwacht mocht worden dat hij met zijn cliënte is nagegaan of een dergelijke uitzondering nodig was, mocht TT erop vertrouwen dat ook de rekening-courantvordering onder het bereik van de finale kwijting viel. Ingeval van onduidelijkheid over de reikwijdte van de finale kwijting moet het beding worden uitgelegd in het nadeel van A8, omdat de advocaat van A8 dit beding heeft opgesteld.
- € 90,62 aan betekeningskosten,
- € 2.076,00 aan griffierecht,
- € 1.442,00 aan salaris advocaat (tarief III, 2 punten),