ECLI:NL:RBOVE:2021:2523

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
C/08/244412 / HA ZA 20-91 en C/08/248541 / HA ZA 20-207 en C/08/256238 / HA ZA 20-439
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van koopovereenkomst en exploitatieovereenkomst met betrekking tot herinrichtingskosten en aansprakelijkheid voor schade door gemeente

In deze zaak vordert de gemeente Rijssen-Holten nakoming van een koopovereenkomst en een exploitatieovereenkomst met betrekking tot een strook grond. De gemeente stelt dat de gedaagde partij, [gedaagde 1], verplicht is om een bijdrage in de herinrichtingskosten te betalen en de strook grond vrij van huur te leveren. De rechtbank behandelt de vraag of [gedaagde 1] partij is bij de overeenkomsten, waarbij de gemeente aanvoert dat [gedaagde 2] deze namens [gedaagde 1] heeft ondertekend. De rechtbank concludeert dat er sprake is van schijn van volmachtverlening, waardoor [gedaagde 1] gebonden is aan de overeenkomsten. De rechtbank wijst de vorderingen van de gemeente toe, inclusief de betaling van de herinrichtingskosten en de contractuele boetes, en verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure voor verdere schadevergoeding. In de andere zaken die aan de rechtbank zijn voorgelegd, worden de vorderingen van de gemeente tegen [gedaagde 2] en [X] afgewezen, omdat [gedaagde 1] als partij bij de overeenkomsten is aangemerkt. De proceskosten worden toegewezen aan de gemeente in de zaak tegen [gedaagde 1], terwijl [gedaagde 2] en [X] in de andere zaken in de proceskosten worden veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummers: C/08/244412 / HA ZA 20-91
C/08/248541 / HA ZA 20-207
C/08/256238 / HA ZA 20-439
Vonnis van 16 juni 2021
In de zaak C/08/244412 / HA ZA 20-91
het publiekrechtelijk lichaam
GEMEENTE RIJSSEN-HOLTEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijssen,
hierna te noemen: de gemeente,
eisende partij,
advocaat: mr. J. Schutrups te Enschede,
tegen
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. A.J. Bakhuijsen te Amsterdam.
En in de zaak C/08/248541 / HA ZA 20-207
het publiekrechtelijk lichaam
GEMEENTE RIJSSEN-HOLTEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijssen,
hierna te noemen: de gemeente,
eisende partij,
advocaat: mr. J. Schutrups te Enschede,
tegen
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. A.J. Bakhuijsen te Amsterdam.
En in de vrijwaringszaak C/08/256238 / HA ZA 20-439
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen [gedaagde 2] ,
eisende partij,
advocaat: mr. A.J. Bakhuijsen te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [X] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. S. van der Kamp te Amsterdam.

1.De procedure

In de zaak C/08/244412 / HA ZA 20-91

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 december 2020,
- het door de gemeente overgelegde gespreksverslag tussen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en de gemeente van 7 mei 2018,
- de mondelinge behandeling op 20 april 2021, waarbij namens de gemeente spreekaantekeningen zijn overgelegd en voorgedragen.
In de zaak C/08/248541 / HA ZA 20-207
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 december 2020,
- het door de gemeente overgelegde gespreksverslag tussen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en de gemeente van 7 mei 2018,
- de mondelinge behandeling op 20 april 2021, waarbij namens de gemeente spreekaantekeningen zijn overgelegd voorgedragen.
In de zaak C/08/256238 / HA ZA 20-439
1.3.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 december 2020,
- de mondelinge behandeling op 20 april 2021.
1.4.
Ten slotte is in alle drie de zaken vonnis bepaald.

2.De beoordeling

In de zaak C/08/244412 / HA ZA 20-91

2.1.
Wat betreft de vaststaande feiten, de vorderingen van de gemeente en de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van 22 april 2020 en neemt dat hier over. Afkortingen in dat tussenvonnis worden voor zover nodig ook in dit vonnis gebruikt.
Vorderingen gemeente
2.2.
Kort gezegd vordert de gemeente in deze zaak nakoming door [gedaagde 1] van twee overeenkomsten, te weten de exploitatieovereenkomst en de koopovereenkomst. De gemeente stelt dat zij op 1 december 2016 deze overeenkomsten met [gedaagde 1] heeft gesloten in het kader van de ontwikkeling van het centrum van Holten.
2.3.
In de exploitatieovereenkomst is bepaald dat [gedaagde 1] een bijdrage in de herinrichtingskosten van € 282.250,00 aan de gemeente verschuldigd wordt als het gewijzigde bestemmingsplan onherroepelijk zou worden. Het gewijzigde bestemmingsplan is op 13 december 2018 onherroepelijk geworden, maar betaling van de bijdrage door [gedaagde 1] is uitgebleven. De gemeente vordert [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van deze bijdrage.
2.4.
De koopovereenkomst heeft betrekking op een deel (hierna te noemen: de strook) van het perceel kadastraal bekend [kadasternummer] (hierna te noemen: het perceel), waarvan [gedaagde 1] de juridische eigenaar is. In de koopovereenkomst is bepaald dat de strook vrij van huur aan de gemeente dient te worden geleverd uiterlijk één maand na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning van het beoogde bouwplan. De omgevingsvergunning is op 12 september 2019 onherroepelijk geworden, zodat de levering van de strook uiterlijk op 12 oktober 2019 diende plaats te vinden, maar de levering van de strook is uitgebleven. De gemeente vordert [gedaagde 1] te veroordelen tot levering van deze strook.
Contractspartijen
2.5.
Zoals in r.o. 6.1 van het tussenvonnis van 22 april 2020 is overwogen, is het meest verstrekkende verweer van [gedaagde 1] dat hij geen partij is bij de exploitatieovereenkomst en de koopovereenkomst. De rechtbank zal dan ook eerst ingaan op de vraag of [gedaagde 1] partij is bij de exploitatieovereenkomst en de koopovereenkomst.
2.6.
Na het tussenvonnis is vast komen te staan dat de exploitatieovereenkomst en de koopovereenkomst niet door [gedaagde 1] zijn ondertekend maar door [gedaagde 2] De vraag die partijen verdeeld houdt, is de vraag of [gedaagde 2] deze overeenkomsten namens [gedaagde 1] heeft ondertekend. Meer in het bijzonder is de vraag of sprake was van een volmacht, althans van een schijn van volmachtverlening.
Volmacht
2.7.
Vast staat dat [gedaagde 1] de economische eigendom van het perceel aan [gedaagde 2] heeft overgedragen.
Eveneens staat vast dat [gedaagde 1] de juridische eigenaar van het perceel is. [gedaagde 2] heeft het perceel niet geleverd gekregen van [gedaagde 1] Uit de kadastrale gegevens van het perceel volgt ook dat [gedaagde 1] enig eigenaar is van het perceel. Zoals reeds overwogen in rechtsoverweging 7.2 van het tussenvonnis van 22 april 2020 kent het Burgerlijk Wetboek economische eigendom niet. Economische eigendom verschaft [gedaagde 2] geen goederenrechtelijke positie, maar een persoonlijk recht (jegens [gedaagde 1] ). De juridische eigenaar blijft de bevoegde partij voor zover het de overdracht van de juridische eigendom (de levering) betreft.
2.8.
De gemeente heeft in deze zaak betoogd dat sprake was een getekende volmacht van [gedaagde 2] om namens [gedaagde 1] de overeenkomsten aan te gaan. Volgens de gemeente heeft [gedaagde 2] op 1 december 2016 de ondertekende overeenkomsten op het gemeentehuis overhandigd aan mevrouw [A] . [gedaagde 2] zou hierbij ten overstaan van mevrouw [A] hebben verklaard dat hij beschikte over een volmacht, die zich zou bevinden bij notariskantoor Heupink & Verbeek te Markelo.
2.9.
[gedaagde 1] ontkent echter dat sprake is van een volmacht, die is opgemaakt door en/of zich op het kantoor bevindt van (de ambtsopvolger van) notariskantoor Heupink & Verbeek te Markelo.
2.10.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente -gelet op de betwisting van [gedaagde 1] - haar stelling dat sprake is van een getekende (notariële) volmacht onvoldoende heeft onderbouwd. [gedaagde 1] is dan ook niet uit hoofde van een getekende (notariële) volmacht als contractspartij bij de overeenkomsten aan te merken.
Schijn van volmachtverlening
2.11.
De gemeente stelt dat -indien en voor zover van een getekende volmacht geen sprake zou zijn- [gedaagde 1] op basis van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid gebonden is aan de overeenkomsten.
2.12.
[gedaagde 1] betwist dat sprake is van een schijn van volmachtverlening.
2.13.
Van een schijn van volmachtverlening is sprake indien de gemeente op grond van een verklaring of gedraging van [gedaagde 1] heeft aangenomen of redelijkerwijs mocht aannemen dat [gedaagde 2] bevoegd was om de overeenkomsten te sluiten namens [gedaagde 1] kan zich dan niet op de onbevoegdheid van [gedaagde 2] beroepen en is gebonden aan de overeenkomsten (artikel 3:61 lid 2 BW). Op grond van vaste rechtspraak (onder meer HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671) kan ook plaats zijn voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan een onbevoegd vertegenwoordigde rechtspersoon, indien de derde (de gemeente) gerechtvaardigd heeft vertrouwd dat een toereikende volmacht was verleend op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde partij ( [gedaagde 1] ) komen en waaruit naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. De schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan, afhankelijk van de verdere omstandigheden van het geval, ook door een niet-doen worden gewekt, waarbij het niet ter zake doet of een gedeelte van de omstandigheden waarop de schijn van bevoegdheid berust, zich heeft voorgedaan na de totstandkoming van de overeenkomst (onder meer HR 12 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9429).
2.14.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente redelijkerwijs mocht aannemen dat een toereikende volmacht aan [gedaagde 2] was verleend. Hiertoe acht de rechtbank allereerst van belang dat [gedaagde 1] in ieder geval vanaf 12 december 2017 bekend is geworden met het bestaan van de exploitatieovereenkomst. Op 12 december 2017 heeft de kantonrechter van deze rechtbank immers vonnis gewezen in een zaak die [X] had aangespannen tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] (zaaknummer 6002459 \ CV EXPL 17-1876). In r.o. 3.3. van dat vonnis wordt onder meer verwezen naar de exploitatieovereenkomst.
2.15.
Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de kantonrechter van deze rechtbank op 24 september 2019 vonnis heeft gewezen in een andere zaak die [X] had aangespannen tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] (zaaknummer 7702676 \ CV EXPL 19-1340). In r.o. 2.4, 2.5 en 4.1 van dat vonnis wordt onder meer gesproken over de totstandkoming van de exploitatieovereenkomst tussen [gedaagde 1] en de gemeente en het sluiten van de koopovereenkomst tussen [gedaagde 2] en de gemeente. De gemeente heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde 1] zich in beide voornoemde procedures niet op het standpunt heeft gesteld dat hij bij die overeenkomsten geen partij zou zijn. Evenmin heeft [gedaagde 1] aanleiding gezien om zich na de procedures tot de gemeente te wenden om opheldering te vragen over zijn betrokkenheid bij de overeenkomsten.
2.16.
Ten slotte acht de rechtbank van belang dat de gemeente een gespreksverslag van het gesprek tussen de gemeente, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van 7 mei 2018 heeft overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Bakhuijsen verklaard dat dit verslag niet is gedeeld met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [gedaagde 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling echter niet betwist dat hij bij het gesprek van 7 mei 2018 aanwezig was. Evenmin is de inhoud van het gespreksverslag betwist. Zo is niet betwist dat tijdens dit gesprek is gesproken over de koopovereenkomst en de exploitatieovereenkomst en dat afgesproken is dat er een addendum op de koopovereenkomst zou komen, die door [gedaagde 2] zou worden ondertekend.
2.17.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde 1] in ieder geval vanaf 12 december 2017 op de hoogte was van de exploitatieovereenkomst en dat de koopovereenkomst en de exploitatieovereenkomst ook met hem zijn besproken. Hierbij heeft [gedaagde 1] zich nooit op het standpunt gesteld dat hij geen partij zou zijn bij deze overeenkomsten. [gedaagde 1] heeft nooit naar voren gebracht dat [gedaagde 2] niet gemachtigd zou zijn geweest om de overeenkomsten namens hem te sluiten. Door dit na te laten en eerst in deze procedure dat standpunt naar voren te brengen, heeft [gedaagde 1] naar het oordeel van de rechtbank de schijn van volmachtverlening gewekt. Gelet hierop kan [gedaagde 1] zich niet (achteraf) op de onbevoegdheid van [gedaagde 2] beroepen en is [gedaagde 1] partij bij de exploitatieovereenkomst en de koopovereenkomst.
Overmacht
2.18.
[gedaagde 1] verweert zicht vervolgens met een beroep op overmacht. Het is voor hem onmogelijk om de strook vrij van huur te leveren omdat [gedaagde 2] een huurovereenkomst met [X] heeft gesloten en [X] de nakoming van de koopovereenkomst en de exploitatieovereenkomst verhindert. Dat is een verhindering als bedoeld in artikel 6:75 BW, aldus [gedaagde 1]
2.19.
De gemeente betwist dat sprake is van overmacht.
2.20.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van overmacht. [gedaagde 1] wist bij het aangaan van de koop- en exploitatieovereenkomst dat er een bestaande huurovereenkomst tussen [gedaagde 2] en [X] ten aanzien van het perceel (en derhalve tevens de strook) en de daarop aanwezige opstallen was. Deze huurovereenkomst was ingegaan op 23 maart 2009 voor de duur van 10 jaren. Daarna had [X] 4 maal 5 optiejaren. [gedaagde 1] wist dus dat hij afhankelijk was van de medewerking van [X] om de huurovereenkomst te beëindigen. Desondanks heeft [gedaagde 1] besloten om de overeenkomsten met de gemeente te sluiten. Het feit dat [X] gebruikt heeft gemaakt van de mogelijkheid om de huurovereenkomst voort te zetten en de huurovereenkomst thans niet wenst te beëindigen, is een omstandigheid die voor [gedaagde 1] voorzienbaar was en dient dan ook voor zijn rekening en risico te komen.
Ontbindende voorwaarde
2.21.
[gedaagde 1] heeft zich ten slotte verweerd met een beroep op de ontbindende voorwaarde als genoemd in artikel 13 lid 2, aanhef en onder e en onder g van de exploitatieovereenkomst nu geen juridische levering kan plaatsvinden, zoals in artikel 4 lid 4 van de koopovereenkomst is bepaald.
2.22.
De gemeente stelt daarentegen dat nakoming van beide overeenkomsten wel degelijk mogelijk is.
2.23.
Artikel 13 lid 2 van de exploitatieovereenkomst luidt -voor zover van belang- als volgt:
(…)
2. Partijen zijn bevoegd om de overeenkomst zonder voorafgaande ingebrekestelling en/of gerechtelijke tussenkomst te ontbinden indien:
(…)
e. op een zodanig deel van de zaken van [gedaagde 1] beslag wordt gelegd zodat zij niet meer zelfstandig in staat is de overeenkomst naar behoren na te komen;
(…)
g. partijen geen koopovereenkomst als bedoeld in artikel 4 van deze overeenkomst met elkaar sluiten dan wel geen overeenstemming bereiken over de koop/verkoop van het betreffende perceel en/of geen juridische levering plaatsvindt.
2.24.
Wat betreft het beroep van [gedaagde 1] op artikel 13 lid 2, aanhef en onder e overweegt de rechtbank dat de gemeente op 23 januari 2020 conservatoir beslag heeft gelegd op vier onroerende zaken van [gedaagde 1] , waaronder de strook. Nu het conservatoire beslag op de strook echter niet de bevoegdheid van [gedaagde 1] blokkeert om de strook over te dragen aan de gemeente, is van een ontbindende voorwaarde in de zin van artikel 13 lid 2, aanhef en onder e geen sprake. Het door [X] gelegde beslag rechtvaardigt evenmin een beroep op bedoelde ontbindende voorwaarde, nu uit het vonnis van de kantonrechter te Almelo van 24 september 2019 valt af te leiden dat dit beslag reeds op 31 juli 2019 is doorgehaald.
2.25.
Wat betreft het beroep van [gedaagde 1] op artikel 13 lid 2, aanhef en onder g overweegt de rechtbank dat voor de juridische levering nodig is dat de strook vrij van huur wordt gemaakt. Die verplichting rustte al op [gedaagde 1] ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst. [gedaagde 1] heeft echter verzuimd om daartoe de vereiste stappen te zetten. De gemeente heeft in dit verband naar voren gebracht dat er wel degelijk een oplossing mogelijk is en dat die oplossing al eerder door [X] is aangedragen. [X] wilde namelijk het gehuurde ingrijpend verbouwen en heeft daarvoor zelfs vervangende toestemming gevraagd. Na die verbouwing zou de te leveren grond volgens de gemeente vrij van huur kunnen worden gemaakt, maar [gedaagde 2] weigerde in te stemmen met de voorgenomen plannen. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van de onmogelijkheid om de strook grond vrij van huur te leveren, heeft [gedaagde 1] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd gesteld dat nakoming van de overeenkomsten niet mogelijk is. Van een ontbindende voorwaarde in de zin van artikel 13 lid 2, aanhef en onder g is derhalve evenmin sprake.
Conclusie
Medewerking verlenen aan levering
2.26.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering van de gemeente om [gedaagde 1] te veroordelen volledig medewerking te verlenen aan levering onder gebruikelijke voorwaarden van de strook aan de gemeente conform het bepaalde in artikel 4.4 van de koopovereenkomst worden toegewezen. De termijn zal hierbij worden bepaald op 1 maand na betekening van het vonnis in plaats van de gevorderde 14 dagen na het vonnis. De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen.
Bijdrage herinrichtingskosten
2.27.
De vordering om [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling aan de gemeente van de bijdrage in de herinrichtingskosten van € 282.250,00 zal eveneens worden toegewezen. Partijen zijn immers overeengekomen dat [gedaagde 1] dit bedrag dient te betalen binnen vier weken nadat het gewijzigde bestemmingsplan onherroepelijk zou worden. Het gewijzigde bestemmingsplan is op 13 december 2018 onherroepelijk geworden, maar [gedaagde 1] heeft dit bedrag niet betaald.
2.28.
De gevorderde wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over € 282.250,00 zal worden afgewezen. Artikel 6:119a BW heeft immers alleen betrekking op de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten op grond van een handelsovereenkomst (Hoge Raad 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1710). De gevorderde bijdrage in de herinrichtingskosten betreft geen tegenprestatie voor een geleverd goed of dienst, zodat de wettelijke handelsrente niet toewijsbaar is.
2.29.
Nu de gemeente de wettelijke handelsrente heeft gevorderd, dient te worden aangenomen dat zij tevens aanspraak maakt op het mindere, te weten de wettelijke rente. Deze komt op de voet van artikel 6:119 BW voor vergoeding in aanmerking. De wettelijke rente over € 282.250,00 zal worden toegewezen met ingang van 22 januari 2020. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de gemeente bij de factuur van 11 januari 2019 een onjuiste tenaamstelling ( [gedaagde 2] in plaats van [gedaagde 1] ) heeft gehanteerd. Weliswaar stelt de gemeente dat zij de factuur later alsnog direct aan [gedaagde 1] heeft gezonden, maar de gemeente heeft nagelaten deze factuur in het geding te brengen. Bij brief van 13 januari 2020 heeft de gemeente [gedaagde 1] in gebreke gesteld en hem een termijn van 8 dagen gegund om alsnog na te komen. Nakoming is echter uitgebleven. Gelet hierop zal de wettelijke rente dan ook vanaf 22 januari 2020 worden toegewezen.
Contractuele boete koopovereenkomst
2.30.
Wat betreft de gevorderde contractuele boete uit hoofde van de koopovereenkomst overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 10 van de koopovereenkomst zijn partijen -voor zover van belang- het volgende overeengekomen:
“1. Indien een van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig blijft in de nakoming van de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen zal deze overeenkomst van rechtswege zonder gerechtelijke tussenkomst ontbonden zijn, tenzij de wederpartij alsnog uitvoering van deze overeenkomst verlangt.
2. In beide gevallen zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van 10% van de koopprijs verbeuren, onverminderd het recht op verdere schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal. (…)”.
2.31.
Bij brief van 13 januari 2020 heeft de gemeente [gedaagde 1] gesommeerd alsnog binnen acht dagen tot levering van de strook over te gaan. Uiterlijk op 21 januari 2020 had [gedaagde 1] derhalve de strook aan de gemeente moeten leveren, hetgeen hij niet heeft gedaan. De koopprijs van de strook was € 93.850,00, zodat [gedaagde 1] ingevolge het bepaalde in artikel 10 lid 2 van de koopovereenkomst een boete van € 9.385,00 heeft verbeurd. Deze vordering zal dan ook worden toegewezen.
2.32.
De vordering om de contractuele boete te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW is niet toewijsbaar. Artikel 6:119a BW mist toepassing als een vordering tot betaling van een contractuele boete, welke boete (mede) strekt tot compensatie van schade zoals hier, wordt toegewezen (onder meer Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 november 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8715). De wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW is wel verschuldigd over de contractuele boete. Deze zal als niet weersproken worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
Contractuele boete exploitatieovereenkomst
2.33.
Wat betreft de gevorderde contractuele boete uit hoofde van de exploitatieovereenkomst overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 11 lid 2 van de exploitatieovereenkomst zijn partijen het volgende overeengekomen:
“2. Indien één van de partijen, na bij aangetekende brief in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen tekortschiet in de nakoming van één of meer van haar verplichtingen is deze partij in verzuim en heeft de wederpartij al dan niet subsidiaire keus tussen:
uitvoering van de overeenkomst te verlangen, in welk geval de partij die in verzuim is na afloop van voormelde termijn van acht dagen voor elk sedertdien ingegane dag tot aan de dag van de nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd is van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro) per dag; of
de overeenkomst door een schriftelijke verklaring voor ontbonden te verklaren en betaling van een onmiddellijk opeisbare boete te vorderen van € 100.000,- (zegge: honderdduizend euro)”.
2.34.
De gemeente stelt dat zij [gedaagde 1] op 13 januari 2020 binnen acht dagen tot nakoming van de exploitatieovereenkomst heeft gesommeerd. Derhalve verbeurt [gedaagde 1] volgens haar met ingang van 22 januari 2020 een contractuele boete van € 10.000,00 per dag tot het moment dat hij aan zijn verplichtingen heeft gedaan. Tot de datum van de dagvaarding bedraagt het totaal aan verbeurde boetes uit hoofde van de exploitatieovereenkomst in totaal € 270.000,00, aldus de gemeente.
2.35.
De rechtbank is van oordeel dat deze vordering kan worden toegewezen. Hoewel artikel 6:92 lid 1 BW bepaalt dat de schuldeiser geen nakoming kan vorderen van zowel het boetebeding als van de verbintenis waaraan het boetebeding is verbonden, leidt dit uitzondering voor het geval de boete enkel op vertraging in de nakoming van de verbintenissen is gesteld, zoals in casu.
Onder verwijzing naar r.o. 2.32. zal de vordering om de contractuele boete te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW worden afgewezen. Wel zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
Schadestaat
2.36.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de schade die de gemeente heeft geleden als gevolg van de niet-tijdige nakoming van de koopovereenkomst en de exploitatieovereenkomst door [gedaagde 1] Omdat de mogelijkheid dat daardoor schade is geleden aannemelijk is, zal de zaak in zoverre worden verwezen naar de schadestaatprocedure.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.37.
De gemeente vordert de buitengerechtelijke incassokosten volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Uit het lichaam van de dagvaarding volgt dat de gemeente aanspraak maakt op een bedrag van € 3.186,25. Dit bedrag komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Proceskosten
2.38.
[gedaagde 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de gemeente begroot op
€ 4.233,95 aan verschotten (€ 102,95 kosten dagvaarding en € 4.131,00 griffierecht) en op € 7.473,00 aan salaris advocaat (3 punten x € 2.491,00). De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de veertiende dag na betekening van het vonnis
2.39.
De gevorderde nakosten zullen op na te melden wijze worden toegewezen.
In de zaak C/08/248541 / HA ZA 20-207
2.40.
In deze zaak heeft de gemeente [gedaagde 2] op 13 mei 2020 gedagvaard. In de dagvaarding schrijft de gemeente onder randnummer 1.7 t/m 1.11:
“1.7 Volgens [gedaagde 1] schiet hij door een en ander echter niet tekort in de nakoming van enige verbintenis voortvloeiend uit de met de gemeente gesloten overeenkomsten. Aan sommaties door de gemeente en haar advocaat wordt door [gedaagde 1] geen gehoor gegeven.
1.8
Er is om die reden eerder namens de gemeente, na verkregen verlof, beslag gelegd onder de onroerende zaken van [gedaagde 1] In dat kader is tevens een procedure bij uw rechtbank aanhangig (Zaakkenmerk: C/08/244412, rolnummer: 20/091).
1.9
In die procedure stelt [gedaagde 1] bij conclusie van antwoord dat de Gemeente bij hem aan het verkeerde adres is en dat de ondertekening van de genoemde Exploitatie- en Koopovereenkomst niet door hemzelf of met zijn goedvinden zou zijn aangebracht.
1.1
[gedaagde 1] verwijst in dat verband impliciet naar [gedaagde 2] , waarvan hij ook aangeeft dat deze economisch eigenaar is van het eerdergenoemd perceel dat door [gedaagde 2] ook wordt verhuurd aan [X] .
1.11
Indien de stelling van [gedaagde 1] juist is, zijn voornoemde overeenkomsten gesloten met [gedaagde 2] of is er mogelijk sprake van onbevoegde vertegenwoordiging en dan heeft [gedaagde 2] de schijn van beschikkingsbevoegdheid gewekt. In beide gevallen heeft de gemeente dan een vordering op [gedaagde 2] Om die reden heeft de Gemeente moeten beslissen ook [gedaagde 2] in rechte te betrekken.”
2.41.
De gemeente heeft vervolgens in de procedure tegen [gedaagde 2] exact dezelfde vorderingen ingesteld als in de procedure met zaaknummer C/08/244412 / HA ZA 20-91 tegen [gedaagde 1]
2.42.
[gedaagde 2] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
2.43.
Zoals in r.o. 2.14 tot en met 2.18 van het vonnis in de procedure met zaaknummer C/08/244412 / HA ZA 20-91 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat gemeente redelijkerwijs mocht aannemen dat een toereikende volmacht aan [gedaagde 2] was verleend. [gedaagde 1] heeft de schijn van volmachtverlening gewekt en kan zich niet (achteraf) op de onbevoegdheid van [gedaagde 2] beroepen.
2.44.
Uit voornoemde randnummer 1.7 tot en met 1.11 van de dagvaarding kan worden afgeleid dat de gemeente deze procedure is gestart voor het geval de rechtbank in de procedure met zaaknummer C/08/244412 / HA ZA 20-91 zou oordelen dat [gedaagde 1] geen partij zou zijn bij de exploitatieovereenkomst en de koopovereenkomst. Nu de rechtbank in die procedure heeft geoordeeld dat [gedaagde 1] wel partij is bij de exploitatieovereenkomst en de koopovereenkomst, dienen de vorderingen van de gemeente tegen [gedaagde 2] reeds gelet daarop te worden afgewezen.
2.45.
De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op € 1.639,00 aan griffierecht en € 4.982,00 (2 punten x € 2.491,00) aan salaris advocaat. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de veertiende dag na betekening van het vonnis.
2.46.
De gevorderde nakosten zullen op na te melden wijze worden toegewezen.
In de zaak C/08/256238 / HA ZA 20-439
2.47.
In deze zaak heeft [gedaagde 2] [X] in vrijwaring gedagvaard en gevorderd dat [X] wordt veroordeeld tot datgene waartoe [gedaagde 2] jegens de gemeente in de hoofdzaak (zaaknummer C/08/248541 / HA ZA 20-207) mocht worden veroordeeld.
2.48.
[X] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
2.49.
Gelet op het feit dat de vorderingen van de gemeente jegens [gedaagde 2] in de hoofdzaak zijn afgewezen, liggen de vorderingen van [gedaagde 2] in de vrijwaring eveneens voor afwijzing gereed.
2.50.
[gedaagde 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [X] begroot op € 4.131,00 aan griffierecht en € 4.982,00 (2 punten x € 2.491,00) aan salaris advocaat.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de zaak C/08/244412 / HA ZA 20-91
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om uiterlijk binnen 1 maand na betekening van dit vonnis volledig medewerking te verlenen aan levering onder gebruikelijke voorwaarden van de strook aan de gemeente conform het bepaalde in artikel 4.4 van de koopovereenkomst op straffe van een direct opeisbare dwangsom ten gunste van de gemeente van € 2.500,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde 1] met die levering in gebreke blijft, totdat een maximum van € 100.000,00 is bereikt;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan de gemeente van de bijdrage in de herinrichtingskosten van € 282.250,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2020 tot aan de datum van de algehele voldoening;
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan de gemeente van de contractuele boete uit hoofde van de koopovereenkomst van € 9.385,00 vanwege het niet tijdig leveren van de strook, te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de datum van de algehele voldoening;
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan de gemeente van de contractuele boete uit hoofde van de exploitatieovereenkomst van € 270.000,00 aan verbeurde contractuele boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de datum van de algehele voldoening;
3.5.
veroordeelt [gedaagde 1] tot vergoeding van de door de gemeente geleden en nog te lijden schade als gevolg van niet-tijdige nakoming van de koopovereenkomst en de exploitatieovereenkomst, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.6.
veroordeelt [gedaagde 1] tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 3.186,25;
3.7.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente begroot op € 4.233,95 aan verschotten en € 7.473,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
3.8.
veroordeelt [gedaagde 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis plaats heeft gevonden, een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis;
3.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
wijst af het meer of anders gevorderde.
In de zaak C/08/248541 / HA ZA 20-207
3.11.
wijst het gevorderde af;
3.12.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op € 1.639,00 aan griffierecht en € 4.982,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
3.13.
veroordeelt de gemeente in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met, onder de voorwaarde dat de gemeente niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis plaats heeft gevonden, een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis;
3.14.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In de zaak C/08/256238 / HA ZA 20-439
3.15.
wijst het gevorderde af;
3.16.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van [X] begroot op € 4.131,00 aan griffierecht en € 4.982,00 aan salaris advocaat;
3.17.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mr. M.M. Lorist en mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Rhebergen, griffier, en op 16 juni 2021 in het openbaar uitgesproken