ECLI:NL:RBOVE:2021:2057

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
ak_21 _ 116
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over kostenvergoeding voor rechtsbijstand in bezwaarprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 mei 2021 uitspraak gedaan over een geschil tussen eiser en verweerder met betrekking tot de hoogte van de kostenvergoeding die aan eiser is toegekend voor rechtsbijstand in bezwaar. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van verweerder, die op 8 oktober 2020 een kostenvergoeding van € 291,- had toegekend voor rechtsbijstand. Eiser vond deze vergoeding te laag en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 23 april 2021 zijn meerdere zaken gelijktijdig behandeld. De rechtbank oordeelde dat de vergoeding van € 30,- voor het verschijnen ter hoorzitting niet terecht was gematigd door verweerder. De rechtbank stelde vast dat de gemachtigde van eiser niet aan een verplichting tot actieve en open houding had voldaan, maar dat dit geen rechtsgrond biedt voor het verlagen van de vergoeding. De rechtbank vernietigde de beslissing van verweerder voor zover deze de kostenvergoeding betrof en stelde deze vast op € 530,-. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 59,33 werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de vergoeding voor rechtsbijstand individueel moet worden toegekend en dat het forfaitaire tarief geen onderscheid maakt tussen de kwaliteit van gemachtigden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 21/116
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer in de zaak tussen
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] , eiser,
gemachtigde [naam gemachtigde]
en
de ambtenaar [naam verweerder] ,verweerder,
gemachtigde: N [naam 1]

1.Ontstaan en loop van het geding

Bij uitspraak op bezwaar van 8 oktober 2020 heeft verweerder aan eiser een kostenvergoeding in bezwaar toegekend van € 291,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] (stagiaire), namens
zijn gemachtigde [naam gemachtigde] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
[naam 1] en R [naam 5] .
Tijdens deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de beroepen met de zaaknummers:
20/2295, 20/2296, 20/2297, 20/2298, 20/2299, 20/2308, 20/2318, 20/2320, 20/2321, 20/2322, 20/2323, 20/2325, 20/2326, 20/2328, 20/2345, 20/2379, 21/113, 21/114, 21/115, 21/116, 21/117, 21/118, 21/119, 21/122, 21/123, 21/126 en 21/127.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
In de beroepen wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

2.Overwegingen

1. In geschil is de hoogte van de in bezwaar aan eiser toegekende kostenvergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, in het bijzonder de vergoeding van € 30,- voor het verschijnen ter hoorzitting.
De standpunten van partijen
2. Eiser heeft het volgende aangevoerd:
  • Verweerder heeft ten onrechte een matiging aangebracht ten aanzien van de vergoeding voor de hoorzitting.
  • Het beroep door verweerder op ECLI:NL:HR:2015:1539 valt niet te begrijpen, nu de Hoge Raad het cassatieberoep op grond van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) heeft afgedaan en derhalve niet aan een inhoudelijke beoordeling is toegekomen.
  • Ook het beroep op de uitspraak van het Hof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2014:4775, gaat mank. In dat geval waren in zeer korte tijd zeer veel objecten behandeld, die bovendien onderling erg veel op elkaar leken. Het Hof Amsterdam achtte daarom een bedrag van € 30,- per hoorzitting redelijk.
  • Verweerder past dit bedrag nu toe in een geheel andere context. De matiging wordt toegepast omdat volgens verweerder niet voldaan is aan het beginsel van hoor en wederhoor. Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) behelst alleen een eenzijdige hoorplicht voor het bestuursorgaan. Er bestaat geen plicht tot hoor- en wederhoor. De hoorzitting is in het leven geroepen om belanghebbende de mogelijkheid te bieden zijn standpunt naar voren te brengen en toe te lichten. Dat op enkele vragen van verweerder geen antwoord is gegeven betekent niet dat de vergoeding kan worden gematigd met een beroep op een bijzondere omstandigheid zoals bedoelt in artikel 2, derde lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
  • De uitzondering wegens bijzondere omstandigheden dient terughoudend te worden toegepast (zie ECLI:NL:HR:2011:BQ0415 en ECLI:NL:GHARL:2016:696). Voor een afwijking van de forfaitaire regeling is aanleiding als het voor elke individuele zaak vasthouden aan die regeling leidt tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de vergoedingen op grond van het Bpb het karakter hebben van (de rechtbank begrijpt: slechts) een tegemoetkoming in de werkelijke kosten (HR 25 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2794).
3. Verweerder heeft het volgende aangevoerd:
  • De doelstellingen van het hoorgesprek vereisen een actieve en open houding waarbij moet worden gestreefd naar een inhoudelijke dialoog met het oog op een eerlijke en zorgvuldige heroverweging van het bestreden besluit. De gemachtigde van eiser heeft in de hoorzitting niet aan deze uitgangspunten voldaan.
  • In de onderhavige procedures gaat het om in totaal 281 bezwaarschriften die zijn gehoord binnen twee werkdagen. Indien in alle 61 toegekende zaken waarin beroep is ingesteld een forfaitaire kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting op basis van wegingsfactor 1 zou worden toegekend, zou de totale kostenvergoeding uitkomen op 61 x € 261,- = € 15.921,-. Dit betekent dat vasthouden aan het forfaitaire puntensysteem in die zaken zou leiden tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft. Hierdoor heeft er zich een bijzondere situatie voorgedaan waardoor matiging van het forfaitaire tarief is toegestaan. Overeenkomstig de op dat moment bekende jurisprudentie is de vergoeding vastgesteld op € 30,- per zaak (zie de arresten ECLI:NL:HR:2015:1539, ECLI:NL:GHAMS:2014:4775, ECLI:NL:GHAMS:2015:3761, ECLI:NL:HR:2015:2794 en ECLI:NL:HR:2015:2990).
 Op 28 en 29 mei 2020 heeft de [naam 6] namens [naam 7] voor
281 adressen de vooraf door een collega opgestelde aanvullingen op de (pro forma) bezwaarschriften enkel voorgelezen. De gemachtigde kon geen antwoord geven op inhoudelijke op het object betrekking hebbende vragen. Verweerder is van mening dat het voorlezen van vooraf opgestelde aanvullingen niet kwalificeert als een ‘hoorzitting’, maar als een mondelinge aanvulling op het bezwaarschrift dat reeds voor vergoeding in aanmerking komt. Tijdens de hoorzitting werd medegedeeld dat er geen foto’s van de objecten beschikbaar zijn en dat deze niet door [naam 7] worden opgevraagd. Verweerder heeft daarom zelf de informatie – waaronder foto’s van de onderhoudstoestand – opgevraagd bij de belanghebbenden. Gemachtigde heeft geen aanvullende zaken en geen inhoudelijke inbreng toegevoegd. Er was sprake van een zeer beperkte hoorzitting zonder feitelijke meerwaarde. Verweerder heeft de kostenvergoeding hierop aangepast.
Het juridisch kader
4.1.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.2.
Artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) bepaalt onder meer dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4.3.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb – voor zover hier van belang – wordt het bedrag van de kosten bij uitspraak als volgt vastgesteld: ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
4.4.
Het derde lid van artikel 2 van het Bpb bepaalt dat in bijzondere omstandigheden van het eerste lid kan worden afgeweken.
De overwegingen van de rechtbank
5.1.
Ten aanzien van het matigen van het puntentarief voor het bijwonen van de hoorzitting zijn door verweerder in de bestreden besluiten en in verweer de volgende twee argumenten aangevoerd. (1) De gemachtigde heeft zich ter zitting niet gehouden aan een voor hem geldende verplichting. (2) Er is sprake van bijzondere omstandigheden die een afwijking van het normale forfaitaire puntentarief rechtvaardigen.
5.2.
Over het standpunt dat de vergoeding moet worden gematigd omdat de gemachtigde niet zou hebben voldaan aan een op hem rustende verplichting, namelijk om met een actieve en open houding een inhoudelijk dialoog te faciliteren die zou kunnen leiden tot een eerlijke en zorgvuldige heroverweging, oordeelt de rechtbank dat voor een zodanige verplichting geen rechtsgrond valt aan te wijzen. In het bijzonder kan die niet worden afgeleid uit de doelstellingen die de wetgever voor ogen stonden bij het inrichten van de bezwaarschriftprocedure. Verweerder breekt in dit verband de staf over het door de gemachtigde in sommige zaken niet (kunnen) beantwoorden van vragen over relevant geachte gegevens. De rechtbank oordeelt dat dit aan de indiener van het bezwaarschrift (of zijn gemachtigde) niet kan worden tegengeworpen. Het ontbreken van zulke relevant geachte gegevens doet overigens vermoeden dat een gedegen onderzoek door verweerder, vooráfgaand aan het nemen van de primaire beschikking, achterwege is gebleven.
5.3.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat er bijzondere omstandigheden zijn die matiging van het forfaitaire tarief betreffende rechtsbijstand rechtvaardigen heeft verweerder allereerst gewezen op het bedrag dat aan alle betrokkenen gezamenlijk zou moeten worden toegerekend ter tegemoetkoming in de kosten van de door hen ingeschakelde rechtsbijstandverlener.
5.3.1.
De vergoeding wordt echter niet toegekend aan één of meer gemachtigden, maar individueel aan diegenen tot wie de beschikkingen waren gericht en die een (gegrond) bezwaarschrift indienden. De rechtbank is niet blind ervoor dat in al deze zaken dezelfde gemachtigde optreedt. Verweerder heeft immers bewust ervoor gekozen om, in overleg met die gemachtigde, de behandeling van de bezwaarschriften op één hoorzitting te concentreren en op twee aaneensluitende dagen. Dat is ingegeven door de doelmatigheid van die wijze van afhandelen en zeker niet door de omstandigheid dat het zou gaan om, in de zin van de door verweerder aangehaalde jurisprudentie, een zeer groot aantal zaken die een sterke inhoudelijke samenhang vertonen. Integendeel, het gaat om zeer verschillende belanghebbenden, om objecten in verschillende gemeentes en om objecten die lang niet allemaal zelfs maar woning zijn, laat staan vergelijkbare woningen. Dat dan, in een relatief groot aantal zaken (en ondanks de - volgens verweerder - marginale betwisting) verweerder het bezwaar gegrond heeft moeten verklaren en de oorspronkelijke beschikking heeft moeten herroepen, is hooguit bijzonder in de zin dat ook hier het vermoeden rijst dat de voorbereiding van de primaire beslissingen niet heeft voldaan aan de daaraan te stellen juridische eisen van (materiële) zorgvuldigheid.
5.3.2.
Verweerder heeft verder gesteld dat het ‘uurloon’ van de gemachtigde onredelijk hoog zou zijn. Die stelling wordt, blijkens het verhandelde ter zitting, niet gedragen door enig inzicht in de tijd die per zaak - door de gemachtigde zelf en zijn kantoormedewerkers - is besteed aan de voorbereiding op het horen, maar uitsluitend door het negatieve oordeel van verweerder over (de kwaliteit van) de inbreng van de gemachtigde tijdens het horen. Hoewel de rechtbank dat negatieve oordeel niet onbegrijpelijk acht, kan dáárin geen grond worden gevonden voor het matigen van het puntentarief. Het (forfaitaire) tarief maakt geen onderscheid tussen goede en slechte gemachtigden. Dat sprake is van een onevenredig hoge beloning vloeit ook niet eruit voort dat voordelen verbonden zijn voor de bedrijfsvoering van de gemachtigde (en die van verweerder) aan het in overleg efficiënt afhandelen van een grote hoeveelheid bezwaren in een relatief kort tijdsbestek.
Het oordeel
6. Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond. De beslissing op bezwaar wordt vernietigd voor zover daarin de kostenvergoeding is toegekend, voor het overige blijft deze in stand. De rechtbank stelt de kostenvergoeding in bezwaar voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 530,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, waarde per punt € 265,-, wegingsfactor 1). De rechtbank stelt deze uitspraak in de plaats van het bestreden besluit.
De proceskosten
7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken zoals bedoeld in artikel 3 van het Bpb, omdat het in dit geval gaat om verschillende belanghebbenden die in dezelfde korte periode beroep hebben ingesteld tegen gelijkluidende beslissingen inzake de toegekende vergoeding voor kosten in bezwaar. Voor de vaststelling van de proceskostenveroordeling worden op grond van dit artikel samenhangende zaken beschouwd als één zaak. Omdat het meer dan vier samenhangende zaken betreft, wordt een wegingsfactor van 1,5 gehanteerd. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 534,-; wegingsfactor 1,5). Dit bedrag dient te worden gedeeld door het aantal samenhangende zaken, te weten 27, zodat de vergoeding voor de onderhavige zaak € 59,33 bedraagt. Verweerder dient tevens het griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover daarin de kostenvergoeding is toegekend en laat deze voor het overige in stand;
- stelt de kostenvergoeding voor de door een derde in bezwaar beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 530,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 59,33.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van D. Roest, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.