ECLI:NL:RBOVE:2020:4634

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
8795520 WM VERZ 20/353
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaken met samenhang

In deze zaak heeft de beroepsmatig rechtsbijstand verlenende gemachtigde beroep ingesteld tegen de proceskostenvergoeding die is toegekend voor hoorzittingen in verschillende bestuursrechtelijke zaken. De gemachtigde heeft in totaal 38 zaken aan de kantonrechter voorgelegd, waarbij hij in beroep ging tegen de beslissing van de officier van justitie die de proceskostenvergoeding aanzienlijk had verlaagd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de sancties die aan de betrokkenen waren opgelegd, niet voldoende waren onderbouwd en dat de officier van justitie niet tijdig de benodigde informatie had verstrekt. Hierdoor zijn de sanctiebeschikkingen vernietigd en is de kantonrechter tot de conclusie gekomen dat de gemaakte kosten voor rechtsbijstand niet correct waren vastgesteld. De kantonrechter heeft het beroep in alle 38 zaken gegrond verklaard, maar heeft de proceskostenvergoeding voor de fase bij de kantonrechter afgewezen. De kantonrechter heeft de vergoeding voor de hoorzittingen in drie zaken vastgesteld op € 393,75, terwijl voor de overige 35 zaken eenzelfde bedrag is toegekend, maar zonder extra vergoeding voor de beroepsprocedure. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door de officier van justitie en de noodzaak om proceskostenvergoeding correct te berekenen, vooral in samenhangende zaken.

Uitspraak

Proces-verbaal
tevens houdende uitspraak Wahv

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht – Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 8795520 WM VERZ 20/353
CJIB-nummer: [CJIB-nummer]
In de zaak met het hierboven genoemde zaaknummer met betrekking tot betrokkene

[betrokkene 1]

en in de zaken met zaaknummer
8816192 WM VERZ 20/374 CJIB-nr 231084096, t.n.v. [betrokkene 2] .
8816203 WM VERZ 20/375 CJIB-nr 229652306, t.n.v. [betrokkene 3] BV
8816371 WM VERZ 20/376 CJIB-nr 229936996, t.n.v. [betrokkene 4]
8816381 WM VERZ 20/377 CJIB-nr 230193812, t.n.v. [betrokkene 5]
8816389 WM VERZ 20-378 CJIB-nr 231084242, t.n.v. [betrokkene 6]
8816402 WM VERZ 20-379 CJIB-nr 231571342, t.n.v. [betrokkene 7]
8816425 WM VERZ 20-380 CJIB-nr 229248848, t.n.v. [betrokkene 8]
8816466 WM VERZ 20-381 CJIB-nr 230906794, t.n.v. [betrokkene 8]
8816683 WM VERZ 20-382 CJIB-nr 230081537, t.n.v. [betrokkene 9]
8816699 WM VERZ 20-383 CJIB-nr 230908124, t.n.v. [betrokkene 10]
8816707 WM VERZ 20-384 CJIB-nr 230906693, t.n.v. [betrokkene 11]
8816927 WM VERZ 20-390 CJIB-nr 229184545, t.n.v. [betrokkene 12] BV
8816952 WM VERZ 20-391 CJIB-nr 231741037, t.n.v. [betrokkene 13]
8816967 WM VERZ 20-392 CJIB-nr 229474327, t.n.v. [betrokkene 8]
8816975 WM VERZ 20-393 CJIB-nr 231084136, t.n.v. [betrokkene 14] BV
8816986 WM VERZ 20-394 CJIB-nr 230907313, t.n.v. [betrokkene 15]
8816994 WM VERZ 20-395 CJIB-nr 229596239, t.n.v. [betrokkene 16]
8817013 WM VERZ 20-396 CJIB-nr 230907145, t.n.v. [betrokkene 17]
8817027 WM VERZ 20-397 CJIB-nr 229937212, t.n.v. [betrokkene 18]
8817032 WM VERZ 20-398 CJIB-nr 231363615, t.n.v. [betrokkene 19]
8817040 WM VERZ 20-399 CJIB-nr 230906654, t.n.v. [betrokkene 20]
8817050 WM VERZ 20-400 CJIB-nr 230081539, t.n.v. [betrokkene 21]
8817056 WM VERZ 20-401 CJIB-nr 230081476, t.n.v. [betrokkene 22]
8817069 WM VERZ 20-402 CJIB-nr 228503331, t.n.v. [betrokkene 23]
8819795 WM VERZ 20-403 CJIB-nr 231363545, t.n.v. [betrokkene 24]
8819811 WM VERZ 20-404 CJIB-nr 231571232, t.n.v. [betrokkene 25] VOF
8819829 WM VERZ 20-405 CJIB-nr 230506001, t.n.v. [betrokkene 34]
8819841 WM VERZ 20-406 CJIB-nr 231740978, t.n.v. [betrokkene 25] VOF
8819854 WM VERZ 20-407 CJIB-nr 230906926, t.n.v. [betrokkene 24]
8819864 WM VERZ 20-408 CJIB-nr 230506211, t.n.v. [betrokkene 27]
8819881 WM VERZ 20-409 CJIB-nr 230081441, t.n.v. [betrokkene 21]
8819901 WM VERZ 20-410 CJIB-nr 230367188, t.n.v. [betrokkene 28]
8819920 WM VERZ 20-411 CJIB-nr 229937132, t.n.v. [betrokkene 29] BV
8819925 WM VERZ 20-412 CJIB-nr 230505949, t.n.v. [betrokkene 30]
8819933 WM VERZ 20-413 CJIB-nr 230906675, t.n.v. [betrokkene 31]
8861254 WM VERZ 20-457 CJIB-nr [CJIB-nummer], t.n.v. [betrokkene 32]
8861271 WM VERZ 20-458, CJIB-nr [CJIB-nummer], t.n.v. [betrokkene 33]
heeft

Appjection BV namens deze mr M. Lagas

Postbus 75678
1070 AR Amsterdam
hierna te noemen: gemachtigde
een beroepschrift ingediend. Op de openbare zitting van 16 december 2020 heeft mr. F.C. Berg, kantonrechter, gemachtigde en D. van der Teen namens de officier van justitie gehoord.
Het volgende is ter zitting voorgevallen, besproken en door de kantonrechter overwogen.
Aan alle betrokkenen zijn in september 2019 en in enkele maanden daarna sancties opgelegd van € 95,00 (vermeerderd met € 9,00 administratiekosten) ter zake van een bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) omschreven gedraging die in strijd is met een op het verkeer betrekking hebbend voorschrift, te weten: “R550A als bestuurder handelen in strijd met een geslotenverklaring in beide richtingen”, gepleegd in die laatste maanden van 2019 en begin 2020, allemaal bij een met fotocamera’s bewaakte in- of uitgang van het stadserf in het centrum van Enschede.
In alle gevallen heeft gemachtigde voor betrokkenen administratief beroep ingesteld.
In de zaak 8795520 WM VERZ 20/353, CJIB-nr [CJIB-nummer] is gemachtigde telefonisch gehoord. Vervolgens is de officier van justitie er niet in geslaagd op tijd voldoende informatie te krijgen van de gemeente om het administratief voldoende te kunnen beoordelen. De kantonrechter stelt vast dat een foto ontbreekt en dat betrokkene daar een punt van heeft gemaakt in zijn gronden. De sanctiebeschikking is vernietigd en bij beslissing van 28 mei 2020 is als proceskostenvergoeding een bedrag van € 393,75 toegekend. Aan dat bedrag kwam de officier van justitie door voor het beroepschrift één punt toe te kennen en voor de telefonische hoorzitting een halve punt. De wegingsfactor is op 0,5, licht, bepaald. In deze zaak is gemachtigde bij separaat beroepschrift in beroep gekomen tegen de beslissing met betrekking tot de proceskostenvergoeding.
In de zaak 8861254 WM VERZ 20-457, CJIB-nr [CJIB-nummer] en de zaak 8861271 WM VERZ 20-458, CJIB-nr [CJIB-nummer] is gemachtigde telefonisch gehoord. Vervolgens is de officier van justitie er niet in geslaagd op tijd voldoende informatie te krijgen van de gemeente om het administratief voldoende te kunnen beoordelen. De kantonrechter stelt vast dat een foto ontbreekt en dat betrokkene daar een punt van heeft gemaakt in zijn gronden. De sanctiebeschikking is in beide zaken vernietigd en bij afzonderlijke beslissingen van 4 mei 2020 is als proceskostenvergoeding een bedrag van € 393,75 toegekend. Aan dat bedrag kwam de officier van justitie door voor het beroepschrift één punt toe te kennen en voor de telefonische hoorzitting een halve punt. De wegingsfactor is op 0,5, licht, bepaald. In deze twee zaken is gemachtigde bij separate beroepschriften in beroep gekomen tegen de beslissing met betrekking tot de proceskostenvergoeding.
In de overige 35 zaken is ook een administratief beroepschrift ingediend tegen een sanctie voor dezelfde gedraging in dezelfde maanden. In die zaken is, zonder dat het tot een hoorzitting is gekomen, al beslist op het administratief beroep door de sanctie te vernietigen toen kennelijk tegen het einde van de beslistermijn nog geen informatie was ontvangen die nodig was voor een goede besluitvorming. Ook in deze zaken stelt de kantonrechter vast dat zich in het dossier geen foto van de gedraging bevindt. Bij één beslissing in alle 35 zaken tegelijk van 7 mei 2020 is aan proceskosten een bedrag toegekend van € 393,75. Aan dat bedrag kwam de officier van justitie door voor het beroepschrift één punt toe te kennen en vanwege de samenhang het aantal punten met 1,5 te vermenigvuldigen. De wegingsfactor is op 0,5, licht, bepaald. In deze 35 zaken is gemachtigde bij één beroepschrift voor alle 35 zaken tegelijk in beroep gekomen tegen de beslissing met betrekking tot de proceskostenvergoeding.
Gemachtigde stelt in zijn desbetreffende drie beroepschriften in het bijzonder dat volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht voor het horen één punt moest worden toegekend en dat niet is gemotiveerd waarom daarvan is afgeweken. In de andere zaken stelt hij zich op het standpunt dat ten onrechte is uitgegaan van samenhang. Het betreft verschillende betrokkenen, gedragingen die op verschillende locaties en op verschillende data zijn begaan en waarvoor gemachtigde ook verschillende feitelijke verweren heeft gevoerd die de berokkenen hem hebben aangedragen.
Ter zitting heeft gemachtigde het beroep verder toegelicht aan de hand van pleitnotities die hij heeft overgelegd (door ze achteraf te mailen aan de griffie). Deze worden ook in het dossier opgeborgen en worden geacht deel uit te maken van dit proces-verbaal van de zitting.
In het bijzonder wijst de gemachtigde er ter zitting op dat het gaat over weliswaar dezelfde gedraging maar met administratief beroepschriften die zijn ingediend over een periode van zestien weken, van 11 november 2019 tot en met 6 maart 2020. Anders dan het beroepschrift zijn alle administratieve beroepschriften separaat opgesteld. De inhoud verschilt met name door de individuele relazen, ook al zijn die ingevuld in modelbrieven en templates. Dan zijn er nog individuele afwijkingen van het model naar aanleiding van het verweer van de betrokkene.
Verder voert gemachtigde aan dat ten onrechte in 35 gevallen niet is gehoord, zodat ook de proceskostenvergoeding niet aan de orde kon komen waarover gemachtigde dan wat had kunnen opmerken.
Bovendien vermoedt gemachtigde schending van het fair-play beginsel door de zaken op te sparen alvorens een beslissing te nemen, zodat hij zoveel mogelijk zaken als samenhangend meent te kunnen aanmerken en de proceskostenvergoeding op die wijze meent te kunnen matigen. De gevolgen van deze werkwijze zijn dat 35 burgers nu grotendeels de eigen kosten voor rechtsbijstand moeten dragen.
Tenslotte maakt hij aanspraak op een vergoeding van proceskosten voor het beroep en de verschijning ter zitting.
De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het beroep ongegrond moet worden verklaard, want het betreft daadwerkelijk samenhangende zaken, met dezelfde tekstblokken. Er is geen wezenlijke extra inspanning geleverd in alle zaken. Voor wat betreft de telefonische hoorzitting en het daarvoor toegekende halve punt stelt hij zich op het standpunt dat dat terecht is geschied gelet op de geleverde inspanning, onder verwijzing naar bij de gemachtigde wel bekende jurisprudentie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. En als er toch een beroep gegrond zal worden verklaard door de kantonrechter, dan moet voor het beroep en de aanwezigheid ter zitting geen enkele vergoeding worden toegekend, zoals het hof dat ook niet doet.
De kantonrechter sluit daarop het onderzoek ter zitting en geeft aan op 28 december 2020 uitspraak te zullen doen.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Het beroep is in alle zaken tijdig ingediend, zodat de beroepen alle ontvankelijk zijn.
Artikel 7:15 Awb bepaalt, kort gezegd, dat aan betrokkene zijn kosten worden vergoed, indien tijdig verzocht en indien het besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te verwijten onrechtmatigheid.
Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter sprake indien het ervoor moet worden gehouden dat een sanctie zonder voldoende zorgvuldige voorbereiding en/of onderbouwing is opgelegd en de officier van justitie na een op het administratief beroep ingesteld onderzoek tot de beoordeling komt dat de sanctie niet in stand kan blijven, of wanneer de officier van justitie de sanctiebeschikking vernietigt wanneer hij niet binnen de daarvoor beschikbare tijd op het administratief beroep kan beslissen.
Deze vergoeding behoort te worden vastgesteld aan de hand van het Besluit proceskosten Bestuursrecht. Voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand is het tarief dat van de tabel in de bijlage waarnaar artikel 2, eerste lid onder a naar verwijst. Voor het horen wordt volgens dat tarief één punt toegekend en niet een halve zoals door de officier van justitie is gedaan.
Ook voor het telefonisch horen moet in beginsel één punt worden toegekend naar het oordeel van de kantonrechter. De fysieke aanwezigheid maakt dat horen immers niet een wezenlijk andere activiteit. De kantonrechter sluit zich in dit verband aan bij het op dit punt ruim gemotiveerde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6824, en ook bij het arrest van 26 maart 2020 ECLI:NL:GHARLS:2020:2570, waarin het gerechtshof oordeelt dat een telefonische hoorzitting op grond van het Besluit evengoed één punt toekomt. Hetzelfde geldt voor het arrest van 8 september 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7087.
Zoals uit de aangehaalde arresten ook blijkt kan deze waardering in bijzondere gevallen gematigd worden. De kantonrechter begrijpt uit de arresten dat het hof de geleverde inspanningen bij het telefonisch horen tezamen met de in die zaken geleverde andere inspanningen aanmerkelijk minder tijdrovend beoordeelt dan bij normaal “fysiek horen” en daarom tot de matiging overgaat. Het gebruik maken van deze matigingsbevoegdheid moet uiteraard in de beslissing op het verzoek wel benoemd worden en hoe minimaal ook, voldoende gemotiveerd.
De kantonrechter merkt op dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet alleen staat in het wegen van de geleverde inspanningen. Hij wijst in dit verband op ECLI:NL:RVS:2002:AE5012. Tenslotte wijst de kantonrechter nog op ECLI:NL:GHARL:2016:784 waarin het hof overweegt dat de wegingsfactor op de ingewikkeldheid van de zaak betrekking heeft.
De kantonrechter stelt vast dat door de officier van justitie zonder meer een halve punt is toegekend voor het horen. Daarmee is die beslissing ontoereikend gemotiveerd.
De conclusie is dat het beroep in de drie zaken waarin was gehoord gegrond verklaard moet worden.
Dat de telefonische hoorzittingen van de gemachtigde minder inspanningen hebben gevergd dan bij een fysieke zitting het geval zou zijn geweest is ook in deze drie zaken evident, gelet op de bespaarde reistijd en reiskosten, die ook in “het punt” zijn verdisconteerd en op het geringe wat blijkens de verschillende hoorverslagen ter telefonische hoorzitting van de officier van justitie naar voren is gebracht. Daarin wordt grotendeel herhaald wat al in het beroepschrift stond en al met al wordt in alle drie zaken niets of nauwelijks iets nieuws naar voren gebracht.
De kantonrechter zal daarom in deze drie zaken op grond van artikel 2, derde lid Bpb het punt voor het horen matigen tot een halve punt, zoals de officier van justitie ook al had gedaan.
In de andere vijfendertig zaken overweegt de kantonrechter het volgende.
In die zaken is de sanctie voor dezelfde gedraging met dezelfde feitcode opgelegd, zij het op enkele verschillende locaties maar wel allemaal bij de in-uitgang van het stadserf van het centrum in Enschede. Ook is een nagenoeg identiek administratief beroepschrift ingediend in alle 35 zaken. In elke zaak is kennelijk niet op basis van een inhoudelijke overweging van de gronden tot de vernietiging van de sanctie overgaan, althans is impliciet gehoor gevend aan de grond dat de foto ontbreekt, terwijl deze niet binnen de beslistermijn alsnog kon worden verkregen, besloten tot vernietiging.
Terecht wordt erover geklaagd dat ook in deze zaken niet is gehoord alvorens te beslissen over tenminste de gevraagde proceskosten. Daarom zal in deze 35 zaken het beroep gegrond verklaard worden.
De kantonrechter overweegt nu zelf ten aanzien van de vraag of de zaken samenhangen in de zin van artikel 3 Bpb het volgende. De zaken betreffen dezelfde gedraging, dezelfde feitcode en als pleeglocaties enkele in- en uitgangen van het stadserf van Enschede. Alle administratieve beroepschriften zijn door dezelfde gemachtigde, Appjection BV, ingediend. Het bedrag van de proceskosten is rechtstreeks aan de gemachtigde toegekend. De door Appjection BV namens betrokkenen naar voren gebrachte verweren zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden, terwijl de individuele relazen kennelijk zijn toegevoegd door een alinea te knippen van de website van gemachtigde die de betrokkene zelf invult en die gemachtigde plakt in het administratief beroepschrift. Overigens stelt de kantonrechter vast dat deze werkzaamheden: het indienen van het beroepschrift in de meeste zo niet alle gevallen geschiedt door andere medewerkers van het kantoor van gemachtigde, zoals [medewerkers] en anderen, van wie de juridische achtergrond niet is onderbouwd. Dat de werkzaamheden verschillende betrokkenen betreft maakt de samenhang er niet wezenlijk minder op en wordt ook niet door artikel 3 Bpb vereist, net als het gegeven dat de administratieve beroepschriften niet gelijktijdig zijn ingediend. Dat min of meer tot het eind van een beslistermijn is gewacht tot (ongetwijfeld vanwege het ontbreken van tenminste de foto) het einde van de beslistermijn leidt niet tot de conclusie dat er schending is van een beginsel van behoorlijk bestuur, net zomin als er schending is van het fair-play beginsel als de officier van justitie gelijksoortige, samenhangende zaken, min of meer gelijktijdig af wil doen. Dat is efficient en niet kwalijk.
De vraag of betrokkenen door deze uitkomst meer moeten betalen aan gemachtigde voor zijn beroepsmatig verleende rechtshulp is naar het oordeel van de kantonrechter niet van belang voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. Daarvoor is immers het Bpb leidend en niet de afspraken die betrokkenen met gemachtigde hebben gemaakt, waarover overigens geen informatie ter onderbouwing is overgelegd, anders dan dat gemachtigde zelf in het administratief beroepschrift in alle zaken aangeeft te werken op basis van “no cure no pay” en dat is afgesproken dat gemachtigde rechtstreeks recht heeft op betaling van toegekende proceskosten.
De kantonrechter wijst in dit verband nog op de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 maart 2019, ECLI:NK:GHARL:2019:2556 en 12 oktober 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8870.
De kantonrechter zal de 35 zaken gelet op alle overeenkomsten beschouwen als samenhangend zoals bedoeld in artikel 3 Bpr. Ook in deze 35 zaken zal materieel dus niets veranderen.
Voor de vraag over de proceskosten in het beroep voor de kantonrechter is de kantonrechter van oordeel dat alle 38 zaken als samenhangend zijn aan te merken vanwege het gegeven dat zij bijna allemaal tegelijk zijn ingediend, door dezelfde gemachtigde en in slechts vier schrifturen. Alle 38 zaken zijn gelijktijdig ter zitting behandeld en in één uitspraak wordt in alle zaken uitspraak gedaan.
De kantonrechter overweegt dat in alle vier beroepen de uitkomst materieel hetzelfde blijft en dat het wezen van de beroepen, het verkrijgen van een aanmerkelijk hogere proceskostenvergoeding, niet kan worden toegewezen. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Beslissing

De kantonrechter:
Verklaart het beroep tegen de vier beslissingen van de officier van justitie in alle opgemelde 38 zaken ontvankelijk.
Verklaart het beroep tegen de vier beslissingen van de officier van justitie in alle opgemelde 38 zaken gegrond en vernietigt deze alle vier.
Kent toe aan proceskostenvergoeding ter zake beroepsmatig verleende rechtshulp in de zaak 8795520 WM VERZ 20/353, CJIB-nr [CJIB-nummer], de zaak 8861254 WM VERZ 20-457, CJIB-nr [CJIB-nummer] en de zaak 8861271 WM VERZ 20-458, CJIB-nr [CJIB-nummer] het bedrag van telkens € 393,75 zoals de officier van justitie dat in de vernietigde beslissingen al had gedaan;
Kent toe aan proceskostenvergoeding ter zake beroepsmatig verleende rechtshulp in de beslissing met betrekking tot de andere 35 samenhangende zaken het bedrag van één maal € 393,75 zoals de officier van justitie dat in de vernietigde beslissing al had gedaan;
Wijst af de gevraagde proceskostenvergoeding voor alle vier de beroepen in de fase voor de kantonrechter.
Dit proces-verbaal is opgesteld en ondertekend door mr. F.C. Berg, kantonrechter, en mr M.M.B. Cakir, griffier, zoals uitgesproken ter openbare zitting te Enschede op 28 december 2020.
Datum verzending:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.