In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 4 mei 2018 een beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een sanctie van € 230,- opgelegd gekregen voor het niet volgen van de voorsorteerstrook op een kruispunt. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de beslissing van de officier van justitie onvoldoende was gemotiveerd, vooral omdat deze geen rekening had gehouden met de financiële omstandigheden van de betrokkene. Het hof oordeelt dat de kantonrechter dit aspect heeft miskend en dat de beslissing van de officier van justitie niet deugdelijk is gemotiveerd. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond.
Het hof benadrukt dat volgens artikel 5 van de Wahv de ambtenaar de bestuurder moet staande houden om een sanctie op te leggen, tenzij er geen reële mogelijkheid is om de identiteit van de bestuurder vast te stellen. In dit geval was er wel degelijk een reële mogelijkheid tot staandehouding, ondanks de verklaring van de ambtenaar dat hij onderweg was naar een melding met een hogere prioriteit. Het hof concludeert dat de sanctie ten onrechte aan de kentekenhouder is opgelegd en dat de inleidende beschikking niet in stand kan blijven. De proceskosten worden vergoed, en het hof bepaalt dat de advocaat-generaal € 1.181,25 aan de betrokkene moet betalen.
De uitspraak is gedaan op 8 september 2020 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de beslissing van de kantonrechter is vernietigd en de sanctie is opgeheven.