ECLI:NL:RBOVE:2020:4632

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
8536389 WM VERZ 20/101
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergoeding proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de beroepsmatig rechtsbijstand verlenende gemachtigde, M.J.M. Bergers h.o.d.n. Boete.nu, beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie over de vergoeding van proceskosten. De gemachtigde was het niet eens met de toekenning van een halve punt voor de telefonische hoorzitting en stelde dat dit in strijd was met het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kantonrechter, mr. F.C. Berg, heeft op 28 december 2020 uitspraak gedaan. De kantonrechter oordeelde dat het beroep ontvankelijk was en gegrond verklaard moest worden. Hij stelde vast dat de officier van justitie ten onrechte een halve punt had toegekend voor de telefonische hoorzitting, aangezien deze gelijkwaardig is aan een fysieke zitting. De kantonrechter volgde de jurisprudentie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en concludeerde dat voor het horen één punt toegekend moest worden. De kantonrechter kende de proceskostenvergoeding van € 393,75 toe voor de fase bij de officier van justitie, maar wees de gevraagde vergoeding voor de fase bij de kantonrechter af. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd, maar de materiële uitkomst bleef gelijk, waardoor de gemachtigde in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

Proces-verbaal
tevens houdende uitspraak Wahv

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht – Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 8536389 WM VERZ 20/101
CJIB-nummer: [CJIB-nummer]
In de zaak met het hierboven genoemde zaaknummer met betrekking tot betrokkene

[bedrijf] BV

Hierna te noemen: betrokkene
heeft

M.J.M. Bergers h.o.d.n. Boete.nu

[adres]
hierna te noemen: gemachtigde
een beroepschrift ingediend. Op de openbare zitting van 16 december 2020 heeft mr. F.C. Berg, kantonrechter, D. van der Teen namens de officier van justitie gehoord. Betrokkene is met bericht niet verschenen.
Het volgende is ter zitting voorgevallen, besproken en door de kantonrechter overwogen.
Aan betrokkene was op 21 oktober 2019 een sanctie opgelegd van € 95,00 (vermeerderd met € 9,00 administratiekosten) ter zake van een bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) omschreven gedraging die in strijd is met een op het verkeer betrekking hebbend voorschrift, te weten: “R550A als bestuurder handelen in strijd met een geslotenverklaring in beide richtingen”, gepleegd op 7 oktober 2020 op de Nijverheidstraat Enschede.
Daartegen is administratief beroep ingesteld. Gemachtigde is telefonisch gehoord en vervolgens is de sanctiebeschikking vernietigd.
Bij brief van 24 maart is een proceskostenvergoeding toegekend van € 393,75.
Aan dat bedrag kwam de officier van justitie door voor het beroepschrift één punt toe te kennen en voor de telefonische hoorzitting een halve punt. De wegingsfactor is op 0,5, licht, bepaald.
Gemachtigde stelt in zijn beroepschrift van 21 april 2020 dat de toekenning van een half punt voor het horen strijdig is met het Besluit proceskosten bestuursrecht. Hij wijst op een arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2012 waaruit blijkt dat het telefonisch horen een volwaardige proceshandeling is die recht geeft op een proceskostenvergoeding. Ook wijst hij op toekenning door de officier van justitie van een heel punt in andere zaken waarvan hij beslissingen bijsluit.
Op 15 december 2020 heeft gemachtigde aangekondigd niet te zullen verschijnen maar nog wel te willen aanvullen dat de officier van justitie zijn afwijking van het Bpb niet heeft gemotiveerd.
De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Wat betreft de telefonische hoorzitting en het daarvoor toegekende halve punt stelt hij zich op het standpunt dat dat terecht is geschied gelet op de geleverde inspanning, onder verwijzing naar de jurisprudentie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. En als het beroep gegrond zal worden verklaard door de kantonrechter, dan moet voor het beroep geen enkele vergoeding worden toegekend, zoals het hof dat ook niet doet.
De kantonrechter sluit daarop het onderzoek ter zitting en geeft aan op 28 december 2020 uitspraak te zullen doen.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Het beroep is in alle zaken tijdig ingediend, zodat de beroepen alle ontvankelijk zijn.
Artikel 7:15 Awb bepaalt, kort gezegd, dat aan betrokkene zijn kosten worden vergoed, indien tijdig verzocht en indien het besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te verwijten onrechtmatigheid.
Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter sprake indien het ervoor moet worden gehouden dat een sanctie zonder voldoende zorgvuldige voorbereiding en/of onderbouwing is opgelegd en de officier van justitie na een op het administratief beroep ingesteld onderzoek tot de beoordeling komt dat de sanctie niet in stand kan blijven, of wanneer de officier van justitie de sanctiebeschikking vernietigt wanneer hij niet binnen de daarvoor beschikbare tijd op het administratief beroep kan beslissen.
Deze vergoeding behoort te worden vastgesteld aan de hand van het Besluit proceskosten Bestuursrecht. Voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand is het tarief dat van de tabel in de bijlage waarnaar artikel 2, eerste lid onder a naar verwijst. Voor het horen wordt volgens dat tarief één punt toegekend en niet een halve zoals door de officier van justitie is gedaan.
Ook voor het telefonisch horen moet in beginsel één punt worden toegekend naar het oordeel van de kantonrechter. De fysieke aanwezigheid maakt dat horen immers niet een wezenlijk andere activiteit. De kantonrechter sluit zich in dit verband aan bij het op dit punt ruim gemotiveerde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6824, en ook bij het arrest van 26 maart 2020 ECLI:NL:GHARLS:2020:2570, waarin het gerechtshof oordeelt dat een telefonische hoorzitting op grond van het Besluit evengoed één punt toekomt. Hetzelfde geldt voor het arrest van 8 september 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7087.
Zoals uit de aangehaalde arresten ook blijkt kan deze waardering in bijzondere gevallen gematigd worden. De kantonrechter begrijpt uit de arresten dat het hof de geleverde inspanningen bij het telefonisch horen tezamen met de in die zaken geleverde andere inspanningen aanmerkelijk minder tijdrovend beoordeelt dan bij normaal “fysiek horen” en daarom tot de matiging overgaat. Het gebruik maken van deze matigingsbevoegdheid moet uiteraard in de beslissing op het verzoek wel benoemd worden en hoe minimaal ook, voldoende gemotiveerd.
De kantonrechter merkt op dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet alleen staat in het wegen van de geleverde inspanningen.
Hij wijst in dit verband op ECLI:NL:RVS:2002:AE5012. Tenslotte wijst de kantonrechter nog op ECLI:NL:GHARL:2016:784 waarin het hof overweegt dat de wegingsfactor op de ingewikkeldheid van de zaak betrekking heeft.
De kantonrechter stelt vast dat door de officier van justitie zonder meer een halve punt is toegekend voor het horen. Daarmee is die beslissing ontoereikend gemotiveerd.
De conclusie is dat het beroep in daarom gegrond verklaard moet worden. De kantonrechter zal daarom zelf beslissen wat de officier van justitie had behoren te doen.
Voor het administratief beroepschrift wordt één punt toegekend.
Dat de telefonische hoorzitting van de gemachtigde in deze zaak minder inspanningen hebben gevergd dan bij een fysieke zitting het geval zou zijn geweest is ook in deze zaak evident, gelet op de bespaarde reistijd en reiskosten die ook in “het punt” zijn verdisconteerd en op het geringe wat blijkens het hoorverslag van 17 maart 2020 ter telefonische hoorzitting van de officier van justitie naar voren is gebracht. Daar is slechts naar voren gebracht: ”Boa is niet bevoegd” en “Betrokkene is ten onrechte niet staande gehouden.”, kennelijk zonder enige onderbouwing met betrekking tot de stellingname omtrent de bevoegdheid.
De kantonrechter zal daarom in deze zaak op grond van artikel 2, derde lid Bpb het punt voor het horen matigen tot een halve punt, zoals de officier van justitie ook al had gedaan.
Voor wat betreft de gevraagde proceskostenvergoeding in het beroep voor de kantonrechter overweegt de kantonrechter als volgt. De kantonrechter overweegt dat de uitkomst materieel hetzelfde blijft. Gemachtigde krijgt niet meer dan anderhalve punt, alleen krijgt hij daar nu een motivering bij. Het essentiële van het beroep, dat een aanmerkelijk hogere proceskostenvergoeding wordt toegekend, wordt in wezen afgewezen. Materieel is gemachtigde daardoor in het ongelijk gesteld. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Beslissing

De kantonrechter:
Verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ontvankelijk.
Verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt deze.
Kent toe aan proceskostenvergoeding ter zake beroepsmatig verleende rechtshulp in de fase voor de officier van justitie het bedrag van € 393,75 zoals de officier van justitie dat in de vernietigde beslissing al had gedaan;
Wijst af de gevraagde proceskostenvergoeding in de fase voor de kantonrechter.
Dit proces-verbaal is opgesteld en ondertekend door mr. F.C. Berg, kantonrechter, en mr M.M.B. Cakir, griffier, zoals uitgesproken ter openbare zitting te Enschede op 28 december 2020.
datum verzending:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.