Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 januari 2025 in de zaak tussen
drs. W.M.G. Vermeulen).
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
(Iw Ow) in werking getreden. Als een aanvraag om een (intrekking of verlening van) omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft, op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Iw Ow, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 15 februari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
onder e, onder 2° en 3°, van de Wabo, voor de inrichting aan de Kempkesweg 9 een vergunning verleend voor het wijzigen van het luchtwassysteem, het plaatsen van een mobiele mestscheider en het realiseren van een vaste mestopslag.
6 maart 2024 (eiser) dan wel ter zitting (eiseres) ingetrokken. Ter zitting hebben eisers ook hun beroepsgrond over de afstandseis in het Endotoxine toetsingskader 1.0 ingetrokken.
Zienswijzen
Deze beroepsgrond slaagt.
Verder stelt het college dat in voorschrift 2.4.1 alle relevante woningen voor de incidentele bedrijfssituatie zijn opgenomen en dat de mestscheider wel degelijk essentieel is voor de bedrijfsvoering van vergunninghoudster. Het college wijst er daarbij op dat het bedrijfseconomische belang om eigen mest te scheiden om deze elders als product te kunnen afzetten steeds groter wordt vanwege de striktere mestregelgeving ten aanzien van het toepassen van mest. De hiermee gepaard gaande kosten drukken steeds zwaarder op de rentabiliteit van de varkenshouderij. Met het scheiden van de eigen mest worden deze kosten in de hand gehouden.
De geluidnormen die in de voorschriften 2.4.1 en 2.4.2 zijn opgenomen, zijn, aldus het college, toereikend ter bescherming van de woningen in de omgeving. Op geen enkele woning wordt de 50 dB(A) etmaalwaarde overschreden. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat hiermee nog sprake is van een toereikend beschermingsniveau, zeker nu de mestscheider maximaal 12 keer per jaar in werking mag zijn in de dag- en avondperiode, aldus het college.
De rechtbank acht aannemelijk dat het, gezien de landelijke mestproblematiek, voor de rentabiliteit van het bedrijf van vergunninghoudster van wezenlijk belang is om twaalf keer per jaar een mestscheider te kunnen gebruiken binnen haar inrichting en dat het treffen van geluidreducerende maatregelen met betrekking tot deze activiteit redelijkerwijs niet mogelijk is. Onder deze omstandigheden heeft het college zich, bij afweging van de belangen, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in voorschrift 2.4.1 gestelde geluidgrenswaarden een toereikende bescherming bieden tegen onaanvaardbare geluidhinder. Eisers hebben dit als zodanig ook niet betwist.
Voor zover eisers stellen dat de geluidbelasting op eisers woning aan de [adres] bij het gebruik van de mestscheider moet worden getoetst aan voorschrift 2.3.1 wegens het ontbreken van een beoordelingspunt voor deze woning in voorschrift 2.4.1, deelt de rechtbank dit standpunt niet. Voorschrift 2.3.1 is opgenomen in paragraaf 2.3 van de vergunningvoorschriften die ziet op ‘Geluidnormen representatieve bedrijfssituatie’. De hierin opgenomen geluidgrenswaarden hebben alleen betrekking op de representatieve bedrijfssituatie en daaronder valt het gebruik van de mestscheider, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet.
De rechtbank is verder van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woning van eiser toereikend wordt beschermd tegen onaanvaardbare geluidhinder vanwege de mestscheider en dat het opnemen van een afzonderlijk beoordelingspunt ter plaatse van deze woning niet nodig is. Daarbij heeft de rechtbank de aftstand van deze woning tot de mestscheider in aanmerking genomen, evenals de afschermende werking van de woning aan de [adres] . Niet aannemelijk is geworden dat er op de gevel van eisers woning sprake kan zijn van een overschrijding van de in voorschrift 2.4.1 opgenomen geluidgrenswaarden, indien tegelijkertijd op de gevel van de woning aan de [adres] wordt voldaan aan deze grenswaarden. Van een verkapte weigering is alleen al daarom geen sprake. Verder hebben eisers niet onderbouwd welke andere woningen door de redactie van voorschrift 2.4.1 onvoldoende zouden worden beschermd tegen geluidhinder vanwege de mestscheider.
Wel hebben eisers terecht aangevoerd dat er in het bestreden besluit geen kenbare belangenafweging heeft plaatsgevonden ten aanzien van de noodzaak tot het opnemen van de in voorschrift 2.4.1 genoemde geluidgrenswaarden. In zoverre slaagt deze beroepsgrond.
Eiseres stelt in haar beroepschrift dat het college ten onrechte geen besluit heeft genomen over dit verzoek. In haar aanvullende beroepschrift voert eiseres aan dat haar beroep moet worden geacht mede te zijn gericht tegen de impliciete afwijzing van dit verzoek in het bestreden besluit.
Conclusie en gevolgen
Het beroep tegen het uitblijven dan wel (impliciet) weigeren om vergunningvoorschriften te wijzigen/aan te passen of de verleende omgevingsvergunningen in te trekken is
niet-ontvankelijk.
Deze vergoeding bedraagt voor eiser € 907,00 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. De kosten van de gemachtigde van eiseres die ter zitting tevens als gemachtigde voor eiser is opgetreden, komen, wat de vergoeding voor het verschijnen ter zitting in verband met het beroep van eiser betreft, niet voor vergoeding in aanmerking. De beroepsgronden van eiser en eiseres zijn gelijkluidend en deze kosten worden reeds vergoed vanwege het ook gegronde beroep van eiseres. Verder komen de reiskosten van eiser van € 13,26 voor vergoeding in aanmerking. Eiser heeft daarnaast om de vergoeding van zijn verletkosten gevraagd van € 165,00, waarbij rekening is gehouden met een uurtarief van € 55,00, een reistijd van 1,5 uur en 1,5 uur voor het bijwonen van de zitting. De rechtbank ziet aanleiding om de verletkosten op een forfaitair bedrag vast te stellen, omdat het uurtarief niet is toegelicht. Het forfaitaire uurtarief bedraagt € 7,- per uur. Gelet op de reistijd met het openbaar vervoer en de zittingsduur ziet de rechtbank aanleiding om het totaal aantal uren vast te stellen op vier. Dit komt neer op een verletkostenvergoeding van € 28,00. De totale vergoeding aan proceskosten voor eiser komt daarmee op € 948,26.
Voor eiseres bedraagt de vergoeding € 1.814,00, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Van overige kosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
- verklaart de beroepen tegen het besluit van 23 augustus 2023 gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 augustus 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- verklaart het beroep dat ziet op het verzoek tot wijziging van de vergunningvoorschriften dan wel tot intrekking van verleende omgevingsvergunningen niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 184,00 aan eisers, elk afzonderlijk, moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 948,26 aan proceskosten aan eiser en € 1.814,00 aan eiseres.
mr. D.J. de Lange, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2025.
Informatie over hoger beroep
Wet algemene bepalingen omgevingsrechtArtikel 2.1Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:(…)e.1°.het oprichten,2°.het veranderen of veranderen van de werking of3°.het in werking hebbenvan een inrichting of mijnbouwwerk,(…).
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e:
a. betrekt het bevoegd gezag bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval:
(…)
4°.de voor het einde van de in artikel 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn of de krachtens artikel 3.12, zesde lid, aangegeven termijn ingebrachte adviezen en zienswijzen.
1. Het bevoegd gezag wijzigt voorschriften van de omgevingsvergunning:
(…)
b. indien door toepassing van artikel 2.30, eerste lid, blijkt dat de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, gezien de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu, verder kunnen, of, gezien de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu, verder moeten worden beperkt;
(…).
2. Het bevoegd gezag kan voorschriften van een omgevingsvergunning wijzigen voor zover deze betrekking hebben op:
(…);
b. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, voor zover dit in het belang van de bescherming van het milieu is;
(…).