ECLI:NL:RBOBR:2025:375

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
24/4310
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening intrekking Nederlanderschap wegens veroordeling voor terroristisch misdrijf

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker wiens Nederlanderschap is ingetrokken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft het Nederlanderschap ingetrokken op basis van een veroordeling voor een terroristisch misdrijf, waarbij de verzoeker in 2018 tot een gevangenisstraf van 24 maanden is veroordeeld. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreest zijn rechten en voorzieningen te verliezen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoeker afgewogen tegen die van de staatssecretaris en geconcludeerd dat het belang van de verzoeker bij schorsing van het besluit zwaarder weegt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker sinds zijn vrijlating in 2018 geen strafbare feiten meer heeft gepleegd en dat hij een leven in Nederland heeft opgebouwd. De staatssecretaris heeft niet kunnen aantonen dat de nationale veiligheid in het geding komt door het verblijf van de verzoeker in Nederland. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de uitspraak op het beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/4310

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. W.J. Poot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit op bezwaar van de staatssecretaris van 21 november 2024 (het bestreden besluit).
2. Bij besluit van 12 april 2024 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van verzoeker op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) ingetrokken. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende dat bezwaar een voorlopige voorziening te treffen.
3. Met de uitspraak van 4 juni 2024 (SHE 24.2137) heeft de voorzieningenrechter dat verzoek toegewezen en het besluit van 12 april 2024 geschorst tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar.
4. Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
5. Op 24 december 2024 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
6. Op 30 december 2024 heeft de voorzieningenrechter een ordemaatregel getroffen waarbij het bestreden besluit is geschorst en bepaald dat partijen worden uitgenodigd voor de zitting van 14 januari 2025 om 14.15 uur.
7. Op 9 januari 2025 heeft verzoeker een nader stuk ingediend.
8. Op eveneens 9 januari 2025 heeft de staatssecretaris een gedingstuk overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) meegedeeld dat uitsluitend de voorzieningenrechter kennis zal mogen nemen van dit stuk. Het betreft een rapportage van het casusoverleg radicalisering inzake de intrekking van het Nederlanderschap van verzoeker (hierna: de rapportage van het casusoverleg).
9. Op 10 januari 2025 heeft de staatssecretaris een verweerschrift overgelegd.
10. Bij beslissing van 13 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om beperkte kennisneming van de staatssecretaris afgewezen.
11. Op 14 januari 2025 heeft de griffier op verzoek van de staatssecretaris de rapportage van het casusoverleg naar hem teruggezonden.
12. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de staatssecretaris. Ook is van de zijde van verzoeker verschenen H.A.M. van der Zanden, werkzaam bij WijDe-begeleiding, begeleider van verzoeker (hierna: begeleider)

Totstandkoming van het besluit

13. Verzoeker is op [geboortedag] 1995 in Tiel geboren. Volgens de staatssecretaris heeft verzoeker bij geboorte de Noord-Macedonische nationaliteit verkregen, omdat zijn moeder hierover beschikte.
14. Op 18 mei 2016 heeft verzoeker de Nederlandse nationaliteit verkregen door het afleggen van een optieverklaring zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN.
15. Verzoeker is op 19 januari 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk wegens, onder meer, het zonder toestemming van de koning iemand werven voor de gewapende strijd, terwijl die gewapende strijd een terroristisch misdrijf inhoudt (artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht). [1] Die veroordeling is op 3 februari 2018 onherroepelijk geworden. Verzoeker heeft de aan hem opgelegde gevangenisstraf uitgezeten en is op 28 juli 2018 in vrijheid gesteld.
16. Op 11 maart 2024 heeft de staatssecretaris aan verzoeker zijn voornemen kenbaar gemaakt om het Nederlanderschap van verzoeker in te trekken. Verzoeker heeft op 2 april 2024 zijn zienswijze op dit voornemen gegeven.
17. Bij besluit van 12 april 2024 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van verzoeker ingetrokken.
18. Bij besluit van 12 december 2024 heeft de staatssecretaris tegen verzoeker een terugkeerbesluit uitgevaardigd en aan hem een zwaar inreisverbod opgelegd voor de duur van 20 jaren. Hiertegen loopt een afzonderlijke beroepsprocedure.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

19. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
20. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
21. Niet is in geschil dat verzoeker, als de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet worden geschorst, niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, niet meer in Nederland mag wonen en werken en geen aanspraak meer kan maken op voorzieningen. Daarom vindt de voorzieningenrechter de vereiste onverwijlde spoed aanwezig.
Belangenafweging
22. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) meerdere uitspraken heeft gedaan over een zaak als deze (de intrekking Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid, van de RWN). [2] Anders dan de staatssecretaris betoogt, betekent dat echter niet zonder meer dat de voorzieningenrechter een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling moet verrichten. Daartoe is het volgende redengevend. Verzoeker heeft in zijn beroepsgronden aan de orde gesteld dat de staatssecretaris geen deugdelijke Unierechtelijke evenredigheidsbeoordeling heeft verricht en daarbij gewezen op de (op 9 januari 2025) overgelegde rapportage van de reclassering van 15 juli 2021 en op het tijdsverloop tussen het onherroepelijk worden van zijn strafrechtelijke veroordeling op 3 februari 2018 en de intrekking van zijn Nederlanderschap op 12 april 2024. Verder zijn partijen verdeeld over het antwoord op de vraag of verzoeker op grond van het Noord-Macedonische nationaliteitsrecht wel of niet de Noord-Macedonische nationaliteit heeft verkregen en (dus) als gevolg van de intrekking van het Nederlanderschap wel of niet staatloos is, terwijl het dossier geen (Nederlandstalige) tekstversie van de relevante bepalingen van het Noord-Macedonische nationaliteitsrecht bevat. De desbetreffende beroepsgronden lenen zich niet voor een beoordeling in een voorlopige voorzieningenprocedure. [3] Het verzoek zal daarom worden beoordeeld aan de hand van een belangenafweging.
23. De staatssecretaris heeft gesteld dat verzoeker met het plegen van een terroristisch misdrijf en de onherroepelijke veroordeling voor dat misdrijf de essentiële belangen van de Nederlandse staat heeft geschaad. Volgens de staatssecretaris heeft verzoeker de band met Nederland door zijn eigen gedragingen die tot de veroordeling hebben geleid, verbroken. Omstandigheden die zich als gevolg van de verbreking van deze band voordoen, zoals het verlies van een woning, het niet langer aanspraak maken op zorg- en huurtoeslag en beëindiging van WMO-begeleiding, zijn inherent aan de eigen keuze van een persoon om de band met Nederland te verbreken en zijn als zodanig dus niet zo bijzonder zwaarwegend dat zij opwegen tegen het belang van de staatssecretaris bij de blijvende werking van de intrekking. De staatssecretaris heeft er daarentegen veel belang bij dat verzoeker zich niet als Nederlander kan manifesteren en gebruik kan maken van de rechten die aan het Nederlanderschap zijn verbonden, zoals het kiesrecht, het recht op een paspoort en identiteitskaart, en de mogelijkheid van reizen als Nederlander binnen Nederland en de Europese Unie en daarbuiten, consulaire bescherming, en recht op sociale voorzieningen. Verzoeker is onherroepelijk veroordeeld voor een terroristisch misdrijf. Door de aard van de daden van verzoeker, waarvoor hij is veroordeeld, is er geen grond voor het in stand houden van een juridische band tussen hem en Nederland, ook niet hangende de beroepsprocedure. Verder wijst de staatssecretaris erop dat verzoeker bijna twintig jaar in Nederland heeft kunnen verblijven zonder de Nederlandse nationaliteit en dat verzoeker het misdrijf pleegde in ongeveer dezelfde periode als dat hij de Nederlandse nationaliteit probeerde te verkrijgen.
24. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat de nationale veiligheid of openbare orde niet in het geding komt als hij zijn beroep in Nederland mag afwachten. De grondslag voor het intrekken van het Nederlanderschap ligt in een vonnis van de rechtbank van 19 januari 2018 waarbij verzoeker is veroordeeld voor feiten uit 2016 en 2017. Verzoeker heeft zijn gevangenisstraf uitgezeten en is op 28 juli 2018 in vrijheid gesteld. Het bestreden besluit dateert van zes jaar later. In de tussentijd heeft verzoeker geen strafbare feiten meer begaan en is hij niet meer in aanraking geweest met justitie. Wel heeft verzoeker in die tijd zijn leven in Nederland opgebouwd. Verzoeker heeft een woning toegewezen gekregen, heeft gewerkt, krijgt begeleiding en is sociaal actief. Als verzoeker zijn Nederlanderschap verliest, zal hij ook zijn woning, zijn huidige werkplek en zijn studie verliezen. Ook zal verzoeker met het kwijtraken van zijn Nederlandse nationaliteit zijn Unieburgerschap verliezen en de rechten en plichten die daarbij horen. Verzoeker is geboren en getogen in Nederland en heeft geen banden met Noord-Macedonië. Hij is daar slechts twee keer op vakantie geweest. Verder heeft verzoeker zijn paspoort moeten inleveren en maakt hij geen aanspraak meer op zorg- en huurtoeslag. Bij verlies van het Nederlanderschap zal verzoeker vreemdeling worden en illegaal zijn, omdat tegen hem een terugkeerbesluit en inreisverbod zijn uitgevaardigd. Verlies van het Nederlanderschap zal ervoor zorgen dat hij ook niet meer zijn familie in Duitsland kan bezoeken.
25. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de staatssecretaris op zich een groot belang heeft bij de onmiddellijke werking van het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap, vooral omdat verzoeker voor een terroristisch misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De voorzieningenrechter kan er echter niet omheen dat verzoekers strafrechtelijke veroordeling al op 3 februari 2018 onherroepelijk is geworden en hij op 28 juli 2018 in vrijheid gesteld, terwijl de staatssecretaris eerst op 11 maart 2024 ertoe is overgegaan aan verzoeker het voornemen tot intrekking van het Nederlanderschap kenbaar te maken. Uitgaande van de toelichting van de staatssecretaris dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst pas in april 2022 door de Justitiële Informatiedienst op de hoogte is gesteld van de strafrechtelijke veroordeling, heeft het nog bijna twee jaar geduurd voordat de staatssecretaris het voornemen heeft uitgebracht. Verder is van belang dat uit de overgelegde rapportage van de reclassering van 15 juli 2021 blijkt dat verzoeker het toezichtstraject met het Landelijke Steunpunt Extremisme positief heeft afgesloten en dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Daarnaast is niet in geschil dat verzoeker sinds zijn vrijlating in juli 2018 geen strafbare feiten meer heeft gepleegd. Ook is niet zonder betekenis dat de begeleider in zijn brief van 18 april 2024 heeft verklaard dat hij verzoeker sinds 2021 begeleidt en dat hij verzoeker heeft leren kennen als een goede hardwerkende rechtlijnige jongeman, die de afgelopen jaren alleen maar goede bedoelingen heeft gehad. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat op dit moment niet gezegd kan worden dat met het verblijf van verzoeker in Nederland de nationale veiligheid zodanig in het geding komt dat dit aan toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening in de weg staat. Bovendien is het belang van verzoeker groot. Hij is geboren en getogen in Nederland. De staatssecretaris heeft niet weersproken dat verzoeker een goed contact heeft met zijn familieleden in Duitsland en dat zij en verzoeker elkaar regelmatig bezoeken. Ook staat vast dat verzoeker sinds zijn vrijlating in een huurwoning woont. Verder is op grond van overgelegde e-mailberichten van WeenerXL van 4 oktober 2024 en 7 november 2024 gebleken dat verzoeker vanaf 2 oktober 2024 in het kader van een ICT-studietraject bij een werkgever is geplaatst op basis van een proefplaatsingsovereenkomst. Tijdens de zitting heeft verzoeker verklaard dat hij inmiddels bij die werkgever een arbeidsovereenkomst heeft getekend en dat dat contract per 1 februari 2025 ingaat. Bij afwijzing van dit verzoek om voorlopige voorziening acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat verzoeker zijn voorzieningen, werk, woning en de mogelijkheid om zijn familie in Duitsland te bezoeken. zal kwijtraken.
26. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker bij schorsing van het bestreden besluit zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris bij onmiddellijke werking van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

27. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat de bij uitspraak van 30 december 2024 getroffen voorziening wordt gewijzigd, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de uitspraak op het beroep.
28. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de staatssecretaris het griffierecht aan verzoeker vergoeden.
29. De voorzieningenrechter veroordeelt de staatssecretaris in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en is naar de zitting gekomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,–

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • wijzigt de bij uitspraak van 30 december 2024 getroffen voorziening in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat op het beroep is beslist.
  • bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer-Habraken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2025.
de griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

3.vergelijk de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 9 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2600).