ECLI:NL:RBOBR:2025:2914

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
24/3985
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens onvoldoende medische onderbouwing

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering. Het UWV had op 24 januari 2024 beslist dat eiser per 5 december 2023 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep aangetekend. De rechtbank heeft het beroep op 29 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. Eiser heeft nadere stukken ingediend en de rechtbank heeft op 10 april 2025 de behandeling voortgezet. De rechtbank oordeelt dat de stukken die eiser heeft ingediend niet zijn opgesteld door medisch deskundigen en geen medische informatie bevatten die aantoont dat eiser om objectieve medische redenen minder uren is gaan werken. De rechtbank concludeert dat de beslissing van het UWV om de aanvraag af te wijzen terecht is, omdat er geen voldoende medische onderbouwing is voor de stelling dat eiser minder uren moest werken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om griffierecht en proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA [1] -uitkering.
1.1.
Met het besluit van 24 januari 2024 heeft het UWV beslist dat eiser per 5 december 2023 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Met het besluit van 7 november 2024 (het bestreden besluit) is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het UWV. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen zijn gronden nader te onderbouwen.
1.4.
Eiser heeft nadere stukken ingediend. Het UWV heeft daarop gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij het niet nodig vindt om een nieuwe zitting te houden en dat de zitting daarom achterwege zal worden gelaten, tenzij een van de partijen op een zitting wil worden gehoord. Eiser heeft daarop laten weten dat hij behoefte heeft om de door hem ingediende stukken mondeling toe te lichten op een zitting.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 op zitting verder behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag om een WIA-uitkering per 5 december 2023 door het UWV. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevante feiten en omstandigheden
3. Eiser werkte als ervaringsdeskundige begeleider bij Stichting [naam stichting] voor gemiddeld 30 en later 26 uur per week. Op 7 december 2021 meldde hij zich ziek voor dit werk. Na het doorlopen van de wachttijd van 104 weken heeft eiser op 15 september 2023 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het UWV heeft in het kader van de WIA-beoordeling het arbeidsongeschiktheidspercentage per 5 december 2023 vastgesteld op 31,60%. Dat heeft geleid tot de besluitvorming die onder het kopje ‘inleiding’ is besproken.
Standpunten van partijen
4. Het UWV stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser, met zijn beperkingen, in staat moet worden geacht de drie geselecteerde voorbeeldfuncties uit te voeren. Vergelijking met het inkomen dat eiser in deze functies kan verdienen met het inkomen dat eiser eerder verdiende, leidt tot de conclusie dat eiser 31,60% arbeidsongeschikt is.
4.1.
Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert – kort samengevat – aan dat het onderzoek van het UWV onzorgvuldig is geweest, omdat er geen medische informatie is opgevraagd van de arbodienst en de psychologen. Daarnaast voert hij aan dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat en dat hij vanwege zijn klachten niet fulltime kan werken. Hij begrijpt niet dat het UWV de bevindingen van de afgelopen jaren zomaar naast zich neer kan leggen. Het gevoel dat hij daaraan overhoudt is dat de slager zijn eigen vlees keurt.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
5. Eiser vindt het onzorgvuldig dat de verzekeringsarts in opleiding geen medische gegevens van de huisarts, behandelaar of kliniek heeft opgevraagd. Meer specifiek twee stukken van de arbodienst en stukken van de psychologen. Ook de dossierstudie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) is gebaseerd op de documenten die hij naar eisers weten niet in zijn bezit had. De verzekeringsarts B&B heeft tijdens de hoorzitting binnen vier minuten door de documenten gescrold die eiser hem heeft laten zien.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de (verzekerings)artsen voldoende zorgvuldig is geweest. In de primaire fase is eiser gezien door een arts. De primaire arts heeft het dossier bestudeerd. Op 12 december 2023 heeft een spreekuur plaatsgevonden. Daar is gesproken over onder andere de klachten, de behandeling en het dagverhaal. Ook heeft zij eiser observerend psychisch onderzocht. De arts heeft het re-integratieverslag dat bij de WIA-aanvraag is overgelegd kenbaar bij haar beoordeling betrokken. Dit verslag omvat onder andere informatie die door de bedrijfsarts is opgesteld en opgevraagd en de gegevens van de arbodienst. De arts heeft haar bevindingen vastgelegd in een rapport van 19 december 2023, dat is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, en in de functionele mogelijkheden lijst (FML) van 20 december 2023. Daarna onderzoekt de arbeidsdeskundige, rekening houdend met de beperkingen die de arts heeft vastgesteld, wat eiser in theorie nog voor werk zou kunnen doen en wat hij daarmee kan verdienen ten opzichte van zijn oude werkzaamheden.
5.2.
De verzekeringsarts (B&B) heeft in het kader van de heroverweging het dossier bestudeerd en kennisgenomen van de bezwaargronden van eiser. De verzekeringsarts B&B was aanwezig tijdens het spreekuur van 25 oktober 2024 en aansluitend heeft een spreekuur plaatsgevonden. Daarbij is gevraagd naar de behandelingen en medicatiegebruik. De verzekeringsarts B&B heeft geen aanleiding gezien om de FML aan te passen. Dat heeft hij uitgelegd in het rapport van 25 oktober 2024. De gemachtigde van het UWV heeft op de zitting toegelicht waarom uit de rapportages van de (verzekerings)artsen en de spreekuren niet is gebleken dat er actuele medische informatie van behandelaren waaronder de psychologen ontbreekt. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de (verzekerings)artsen aanvullend onderzoek hadden moeten verrichten of aanvullende medische informatie hadden moeten opvragen. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat een verzekeringsarts in beginsel op zijn eigen oordeel kan varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. [2] Verder is de rechtbank van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapportages logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Wat eiser verder heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De medisch inhoudelijke beoordeling
6. De rechtbank beoordeelt of eiser met wat hij heeft aangevoerd twijfel heeft doen ontstaan aan de juistheid van de besluitvorming door het UWV.
7. Het UWV is ermee bekend dat eiser last heeft van een deels in remissie zijnde burn-out. De primaire arts heeft in haar rapport van 19 december 2023 uitgelegd dat bij eiser geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Daarvan is alleen sprake als eiser zou zijn opgenomen in een ziekenhuis of instelling, als hij bedlegerig of ADL-afhankelijk zou zijn of als gevolg van een ernstige psychische stoornis psychisch niet zelfredzaam zou zijn. Dat is niet het geval. Verder heeft zij uitgelegd waarom zij onvoldoende redenen ziet om beperkingen ten aanzien van concentratie, aandacht en herinneren op te nemen en dat de energetische belemmeringen niet leiden tot een uitgebreide urenbeperking, omdat er geen medische gronden zijn op basis waarvan de vermoeidheid verklaard kan worden. Wel ziet de primaire arts voldoende aanwijzingen voor een licht verminderde mentale belastbaarheid bij burn-outklachten. Hoewel deze ook deels worden veroorzaakt door (niet-medische) privéomstandigheden, vindt zij het aannemelijk dat eiser niet overbelast dient te worden en heeft zij in de FML beperkingen opgenomen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren), 2 (sociaal functioneren) en 6 (werktijden). Daarmee is eiser aangewezen op mentaal niet te stresserende factoren en zijn beperkingen gesteld voor veelvuldige deadlines, intensief contact met patiënten en leidinggevende taken. Om overbelasting te voorkomen, het dag-nachtritme te behouden en vanuit preventief oogpunt bij psychische klachten, is een beperking gesteld voor overwerk en nachtwerk. Eiser heeft in de bezwaarfase aangegeven dat twee bedrijfsartsen hebben vastgesteld dat hij niet fulltime kan werken. De verzekeringsarts B&B heeft daarop in zijn rapport van 25 oktober 2024 toegelicht dat uit de stukken van de bedrijfsarts van 7 september 2023 juist blijkt dat er géén reden is om een urenbeperking toe te passen. De verzekeringsarts B&B heeft daarnaast aan de hand van de standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’ toegelicht dat er op grond van de medische feiten en met inachtneming van de aangenomen beperkingen onvoldoende argumenten zijn voor het toepassen van een urenrestrictie. Zo is geen sprake van een ernstige stoornis, sprake van langdurige intensieve therapie of een bepaald type aandoening vastgesteld.
8. Eiser vindt de stelling dat alleen sprake is van burn-outklachten te makkelijk, omdat de psycholoog een test heeft afgenomen wat sterk de indruk wekt dat hij een bipolaire stoornis heeft en hij kenmerken van depressie heeft. Eiser vindt het ook onbegrijpelijk dat het UWV stelt dat hij 40 uur per week kan werken, terwijl zijn behandelaren het erover eens zijn dat hij maar twee tot drie uur per dag en drie dagen per week kan werken.
8.1.
Voor zover eiser heeft bedoeld dat de (verzekerings)artsen zijn psychische klachten hebben onderschat, volgt de rechtbank eiser daarin niet. Eiser zijn stelling niet onderbouwd met medische stukken en heeft desgevraagd ook niet kunnen aangeven welke beperkingen extra moeten worden opgenomen. Op de zitting heeft hij aangegeven dat hij een afspraak met een psychiater moest plannen om te laten onderzoeken of sprake was van een bipolaire stoornis, maar dat hij dat uit angst niet heeft gedaan. Voor de stelling dat uitgegaan moet worden van een depressie of van meer dan alleen burn-outklachten, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden in het dossier. Daar staat tegenover dat de (verzekerings)artsen bij het psychische onderzoek dat zij bij eiser hebben verricht, geen objectieve afwijkingen hebben geconstateerd. Uit hun bevindingen blijkt dat eiser in het verleden een burn-out heeft gehad die gedeeltelijk is hersteld en vanaf eind februari 2023 niet meer gepaard ging met een hulpvraag van verdere behandeling. Op de datum in geding hebben de (verzekerings)artsen voornamelijk beperkingen opgenomen om preventieve redenen. De rechtbank kan dit gelet op de aanwezige stukken in het dossier volgen. Ook vindt de rechtbank dat de (verzekerings)artsen goed hebben uitgelegd waarom er geen verdere urenbeperking is opgenomen. Eisers stelling dat hij geen 40 uur kan werken volgt de rechtbank niet, omdat dat is gebaseerd op stukken van de bedrijfsartsen waarin weliswaar een urenbeperking is opgenomen, maar die stukken zien niet op de datum in geding. Bovendien zijn die stukken opgesteld in het kader van de re-integratie, wat een ander toetsingskader heeft de WIA-beoordeling.
9. Eiser heeft op de zitting van 29 januari 2025 uitgelegd dat hij met zijn beroepschrift heeft bedoeld dat hij vanwege zijn ziekte in overleg met zijn werkgever minder is gaan werken, omdat het overeengekomen aantal uren per week voor hem niet meer haalbaar was. Dit heeft hij met moeite twee jaar volgehouden en is vervolgens opnieuw uitgevallen. De rechtbank heeft deze stelling zo opgevat, dat eiser het standpunt inneemt dat hij een ‘medische afzakker’ is. Omdat eiser dit standpunt voor het eerst ter zitting heeft ingenomen en het UWV dit niet in zijn onderzoek heeft betrokken, is eiser in de gelegenheid gesteld om dit standpunt nader te onderbouwen. Eiser heeft vervolgens de gespreknotities van 30 september 2019, 29 september 2020, 7 december 2021, 12 mei 2022, 18 augustus 2022 en 10 november 2022 van de verzuimcoach van zijn werkgever, de salarisstroken van juli en augustus 2021 en de supplementen op de arbeidsovereenkomst van maart en juni 2021 overgelegd en deze stukken op de zitting van 10 april 2025 toegelicht.
9.1.
Het UWV wijst erop dat uit de stukken die eiser heeft ingebracht inderdaad blijkt dat hij eerder in 2021 minder uren per week is gaan werken, maar niet dat daaraan duidelijke medische redenen ten grondslag zijn gelegen. Uit de informatie die eiser heeft overgelegd kan namelijk niet worden afgeleid dat het voor hem als gevolg van een objectief medische noodzaak niet meer mogelijk was te hervatten in zijn oorspronkelijke functie en dat hij om medische redenen genoodzaakt was minder uren te gaan werken. Bij de bevestiging van de urenverminderingen in 2021 wordt geen melding gemaakt van het bestaan van een medische reden daarvoor. Volgens het UWV is ook overigens geen onderbouwing te vinden voor een objectief medische noodzaak tot urenvermindering. Er is immers niet gebleken van gerichte adviezen van de behandelend arts of huisarts om in verband met ziekte minder uren te gaan werken en evenmin van een advies of concrete aanwijzingen van de bedrijfsarts om minder te gaan werken. Volgens het UWV blijkt daarmee niet van een objectief medische noodzaak tot de functiewijziging, maar eerder van een persoonlijk keuze van eiser om minder te gaan werken.
9.2.
Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo’n geval het voorlaatste werk als uitgangspunt worden genomen. Daarbij is van belang dat een betrokkene als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken, bijvoorbeeld op advies van of in overleg met zijn behandelend arts of bedrijfsarts. Het vereiste van een voldoende specifieke medische onderbouwing, alvorens een medische afzakker kan worden aangenomen, is verankerd in vaste rechtspraak. [3] De vaststelling dat sprake is van een medische afzakker, kan gevolgen hebben voor de maatman(omvang) en daarmee voor de juistheid van het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage. De stukken die eiser in het geding heeft gebracht zijn niet opgesteld door medisch deskundigen en bevatten ook geen medische informatie waaruit kan worden afgeleid dat eiser vanwege een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken. De beslissing om minder te gaan werken is ook niet na overleg met een behandelend arts of bedrijfsarts genomen. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn situatie sprake is van een medische situatie. Gelet op de levensloop die eiser heeft geschetst, die ook blijkt uit het dossier en de functie die hij heeft uitgeoefend houdt de rechtbank het wel voor mogelijk dat eiser minder is gaan werken op basis van uitsluitend medische gronden. Maar de enkele mogelijkheid dat het zo is gegaan, terwijl het niet kan worden geverifieerd op basis van stukken, is niet voldoende om eiser in zijn stelling te volgen. De enkele mogelijkheid dat het zo is gegaan is echter niet voldoende.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Cune, rechter, in aanwezigheid van mr. L.T.H. Verhagen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 11 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4808) en 11 februari 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP4330).
3.Zie de uitspraken van de CRvB van 21 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2486 en 28 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2938.