Uitspraak
RECHTBANK Oost-Brabant
1.[gedaagde sub 1] ,
2.
STICHTING JEROEN BOSCH ZIEKENHUIS,
hierna te noemen: JBZ,
DE ONDERLINGE WAARBORG MAATSCHAPPIJ CENTRAMED B.A.,
1.De zaak in het kort
2.De procedure
3.De verdere beoordeling
“Ik heb bijna altijd in het najaar een kriebelhoest, ook nu. Dat kunt u ook wel aan mijn stem horen. In de periode voorafgaand aan de vergadering had ik al twee maanden last van hoesten. Daarom heb ik mij ook een paar keer laten testen op corona en die testen waren telkens negatief. Op 9 december was het hoesten hetzelfde als daarvoor. Ik voelde mij niet ziek en ik had geen andere verschijnselen dan dat hoesten.”[eiseres] heeft tijdens datzelfde getuigenverhoor verklaard over de vergadering:
“Het viel mij bijzonder op dat [gedaagde sub 1] zo frequent hoestte, meer dan normaal. Als ik het moet omschrijven zou ik zeggen zoals ik zojuist de heer [gedaagde sub 1] hoorde hoesten.”
Ik kan me herinneren dat dhr. [gedaagde sub 1] tijdens de vergadering moest hoesten, maar ik heb daar toen niet veel aandacht aan besteed. Hoe hij hoestte en wat de frequentie was weet ik niet meer. Ik kan me ook niet herinneren of hij ook andere gezondheidsklachten had.”[B] verklaart als getuige:
“Ik herinner mij dat dhr. [gedaagde sub 1] tijdens de vergadering heeft gehoest. Meerdere mensen zaten daar te hoesten, ikzelf ook. Ik denk niet dat iedereen hoestte. Het is mij niet opgevallen hoe [gedaagde sub 1]( [gedaagde sub 1] , rb)
heeft gehoest. (…) Ook over de frequentie kan ik niets vertellen. Ik zeg u nog dat ik vanaf maart 2020 20 à 25 vergaderingen per week heb gehad in allerlei combinaties en dat in die vakgroepvergadering niet anders is gehoest dan al die andere vergaderingen. Er was geen vergadering zonder hoesten. In geen van de vergaderingen is er iemand uitgesprongen wat betreft het hoesten. Ook niet in de vergadering van 9 december 2020.”[B] verklaart ook dat hij goed zicht had op [gedaagde sub 1] :
“Ik kon hem goed zien zitten.”Dat maakt niet aannemelijk dat [gedaagde sub 1] voortdurend aan het hoesten was. En anders dan [eiseres] stelt in haar conclusie na enquête, blijkt uit de verklaring van de heer [D] van 22 juli 2022 (overgelegd als productie 10.e door [gedaagde sub 1] ) ook niet dat [gedaagde sub 1] continu of althans heel vaak hoestte. [D] heeft enkel verklaard dat [gedaagde sub 1] ‘last had van hoesten’.
“U vraagt mij of ik heb gezien hoe de heer [gedaagde sub 1] hoestte. Dat heb ik niet gezien want hij zat niet in mijn directe gezichtsveld. Ik hoorde het hoesten en ik weet dat de heer [gedaagde sub 1] één keer is opgestaan om water te pakken en dat hij toen ook hoestte. Ik heb niet kunnen waarnemen of hij in zijn hand of elleboog hoestte. Ik heb wel gezien dat hij het was die hoestte en ik zeg nu dat ik zag dat hij niet in zijn elleboog hoestte.”Deze enkele verklaring van [eiseres] , die bovendien niet heel helder is, levert onvoldoende bewijs op voor haar stelling over het ‘voluit’ hoesten door [gedaagde sub 1] .
“Ik weet niet meer precies wat de afstand tussen ons was, maar ik denk dat het minder dan 1,5 meter was. Ik liep schuin achter hem de trap op.”Over het teruglopen naar de parkeergarage na afloop van de vergadering heeft zij als getuige verklaard:
“Ik weet niet meer precies hoe wij liepen, maar wel dat ik achter [gedaagde sub 1] liep. Ik weet de afstand niet meer maar ik denk dat dat binnen 1,5 meter is geweest.”Op basis van deze verklaringen kan niet geconcludeerd worden dat door [gedaagde sub 1] onvoldoende afstand is gehouden van [eiseres] . Omdat [gedaagde sub 1] in beide gevallen vóór [eiseres] liep, was het aan [eiseres] om voldoende afstand te houden (zie ook ro. 5.9.6 van het tussenvonnis van 5 juni 2024).
“Het klopt inderdaad dat de afstand tussen mij en dhr. [gedaagde sub 1] tijdens de vergadering van 9 december 2020 6 meter was, ik denk zelfs nog wel meer. De afstand tussen mevr. [eiseres] en dhr. [gedaagde sub 1] was nog iets meer, want zij zat achter mij. Ik bedoel daarmee dat zij met haar stoel schuin achter mij zat. Ik hoorde mevr. [eiseres] zeggen dat dat klopt.”
“Infiltraten? andere afwijkingen”. Door [eiseres] is niet gesteld of onderbouwd dat deze vraagstelling niet verenigbaar is met de verklaring van [gedaagde sub 1] dat hij de foto liet maken om maligniteit uit te sluiten. Overigens toonde de foto geen afwijkingen.
“U(mr. Knotter, advocaat van [eiseres] , rb.)
vraagt mij of ik bekend ben met het beleid dat bij klachten getest moet worden en dat dan thuis de test afgewacht moet worden. Ik zeg u dat ik weet dat er eerst een sneltest werd gedaan. Als die negatief was moest je doorwerken. Dat moest wel, dat gold ook voor de rest van het personeel voor zover betrokken bij patiëntgebonden zaken. Als de PCR test positief bleek dan moest je naar huis. Dat was ook het geval als je ziek was.”