Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 3], handelend onder de naam [bedrijfsnaam] ,
[gedaagde sub 4],
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] en Allianz, tevens houdende de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] ;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 3] , tevens houdende de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van [gedaagde sub 1] , Allianz, [gedaagde sub 4] en ASR;
- de incidentele conclusie van [gedaagde sub 4] tot oproeping in vrijwaring van ASR, Allianz, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] ;
- de incidentele conclusie van ASR tot verwijzing ex artikel 71 lid 2 Rv;
- de incidentele conclusie van antwoord.
2.De beoordeling in de incidenten
- ASR op grond van de tussen hen geldende aansprakelijkheidsverzekering,
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] op grond van artikel 6:170 in verbinding met 6:162 BW en eventueel (analoog) artikel 7:658 lid 4 in verbinding met artikel 7:658 lid 1 BW,
- Allianz, op grond van artikel 7:954 BW
.De reacties van partijen kunnen mogelijk aanleiding zijn om van het voornemen af te zien en toch ambtshalve tot verwijzing over te gaan. De rechtbank wijst er op dat in dat geval de beslissing op de incidenten tot oproeping in vrijwaring door de kantonrechter, voor zover de zaken naar de kantonrechter zijn verwezen, zullen worden genomen.
3.De beslissing
19 oktober 2016voor het door elk van partijen nemen van een akte uitlating ambtshalve verwijzing van de zaken naar de kamer voor kantonzaken zoals hiervoor omschreven in overweging 2.11;