ECLI:NL:RBOBR:2025:2148

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
24/599
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing door de heffingsambtenaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 10 april 2025, in de zaak tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, staat de vastgestelde WOZ-waarde van een woning centraal. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 1.034.000 voor het kalenderjaar 2023, wat door de eiser werd betwist. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat deze waarde niet te hoog is. De eiser, eigenaar van de woning, voerde aan dat de heffingsambtenaar ten onrechte gebruik had gemaakt van een vergelijkingsobject waarvan het verkoopcijfer meer dan 35% afweek van de vastgestelde waarde. De rechtbank oordeelt dat het in het midden kan blijven of de eiser gelijk heeft, omdat de heffingsambtenaar dit object niet meer gebruikt in zijn onderbouwing. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de kwaliteit van de woning in zijn totaliteit is beoordeeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/599

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: E. van der Grinten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ [1] -waarde van de woning aan de [adres] in [woonplaats] (de woning) niet te hoog is.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning met de beschikking van 23 februari 2023 vastgesteld voor het kalenderjaar 2023 op € 1.034.000. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum waarbij ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) is bekendgemaakt.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 12 december 2023 heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Partijen zijn uitgenodigd voor de behandeling van het beroep op de zitting van 24 april 2025. Deze zitting kon niet doorgaan, omdat de gemachtigde van eiser verhinderd was om aan die zitting deel te nemen.
1.6.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. Eiser is eigenaar van de woning. Dit is een vrijstaande woning met bouwjaar 1993. De woning bestaat uit een hoofdbouw van 217 m², een vrijstaande garage van 77 m², een kantoor van 44 m², vier dakkapellen en een vrijstaande (houten) berging van 20 m². De grond bij de woning heeft een oppervlakte van 1.092 m².

Beoordeling door de rechtbank

3. In beroep is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd.
3.1.
De heffingsambtenaar verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde naar de getaxeerde waarde van € 1.057.000, zoals opgenomen in het door hem overgelegde taxatierapport dat op 3 april 2024 is opgesteld door taxateur J.F. Verbeek. Daarin is de vergelijkingsmethode toegepast. Dat betekent in dit geval dat woning is vergeleken met drie andere woningen, te weten [adres] , [adres] en [adres] , alle in [woonplaats] . Deze woningen worden de vergelijkingsobjecten genoemd. In het taxatierapport heeft de heffingsambtenaar de uit de transactiecijfers van de vergelijkingsobjecten afgeleide m²-prijzen gecorrigeerd voor de door hem benoemde waarderelevante verschillen.
3.2.
Eiser vindt dat de heffingsambtenaar voor de onderbouwing van zijn waardestandpunt ten onrechte gebruikmaakt van het object [adres] , omdat het verkoopcijfer van dit object meer dan 35% afwijkt van de vastgestelde waarde. Eiser wijst op de instructie van de Waarderingskamer waarin staat dat dit verkoopcijfer hierdoor niet bruikbaar is. De heffingsambtenaar zegt dat hij het object [adres] niet meer gebruikt voor de onderbouwing van zijn waardestandpunt. De rechtbank vindt dat in het midden kan blijven of eiser gelijk heeft met zijn standpunt. Ook al zou eiser dat hebben, dan verandert dat namelijk niets aan de onderbouwing van het waardestandpunt van de heffingsambtenaar in de beroepsfase.
3.3.
Eiser vindt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de toestand van de woning. Eiser wijst in dit verband op de volgens hem gedateerde keuken en badkamer in de woning (beiden van meer dan 20 jaar oud). Ook wijst hij op het in zijn ogen matige duurzaamheidsniveau van de woning.
3.3.1.
Eiser doet een beroep op feiten en omstandigheden die volgens hem tot een lagere waardering van de woning leiden. Dan is het aan hem te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat dergelijke feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan. Slaagt eiser daarin, dan moet de heffingsambtenaar aannemelijk maken dat met die feiten en omstandigheden bij het vaststellen van de waarde voldoende rekening is gehouden. [2] De rechtbank kan vaststelling van de consequenties van genoemde feiten en omstandigheden door een taxateur – zoals in een taxatie tot uitdrukking kan worden gebracht in een correctie(factor) – niet op ‘juistheid’ beoordelen. Dit is een taxatie-technische waardering en de vaststelling daarvan ligt op het terrein van een taxateur als de deskundige. De rechtbank waardeert een taxatierapport (als bewijsstuk) wel en kan de vaststelling – voor zover deze wordt betwist en wat in het kader van die betwisting wordt aangevoerd – bijvoorbeeld beoordelen op begrijpelijkheid. [3]
3.3.2.
De heffingsambtenaar heeft de kwaliteit van zowel de woning als het vergelijkingsobject [adres] gewaardeerd op gemiddeld (correctiefactor 3). Voor de vergelijkingsobjecten [adres] en [adres] is hij uitgegaan van een goed respectievelijk zeer goed kwaliteitsniveau (correctiefactoren 4 respectievelijk 5). Wat betreft het onderhoudsniveau is de heffingsambtenaar voor de woning en de vergelijkingsobjecten [adres] en [adres] uitgegaan van een gemiddeld niveau (correctiefactor 3) en voor het vergelijkingsobject [adres] van een goed niveau (correctiefactor 4). De heffingsambtenaar wijst erop dat eiser geen fotomateriaal heeft aangeleverd waaruit blijkt dat de kwaliteit van de woning niet gemiddeld zou zijn. Verder wijst de heffingsambtenaar erop dat de gehanteerde vergelijkingsobjecten woningen betreffen die zijn gebouwd in dezelfde bouwperiode als de woning en daarmee een zeer vergelijkebare mate van isolatie kennen. Met het duurzaamheidsniveau is daardoor in voldoende mate rekening gehouden, aldus de heffingsambtenaar.
3.3.3.
De rechtbank kan de heffingsambtenaar volgen. Zij merkt daar nog bij op dat een gedateerde badkamer en keuken een rol spelen bij het bepalen van de correctiefactor voor kwaliteit, maar niet allesbepalend zijn. De kwaliteit van de woning wordt namelijk in zijn totaliteit beoordeeld. Anders dan de leeftijd van de keuken en de badkamer heeft eiser geen concrete informatie verstrekt over de feitelijke toestand daarvan (zoals eventuele technische gebreken). Eiser heeft verder geen feiten gesteld ten aanzien van de overige kwaliteitsaspecten van de woning. Daarmee heeft hij niet aan zijn stelplicht en bewijslast voldaan. Dat geldt ook voor eisers (zeer) algemeen geformuleerde stelling dat de woning een matig duurzaamheidsniveau heeft.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Wintjes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
2.Hoge Raad 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7597, overweging 3.2.4, Hoge Raad 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1776, overweging 2.4, en Hoge Raad 12 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:571, overweging 4.2.3.
3.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 november 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3914, overweging 4.5.