Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[gedaagde 1] ,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Asbeek Brusse) geoordeeld dat een huurovereenkomst die is gesloten tussen een verhuurder die in het kader van een bedrijfs- of beroepsactiviteit handelt en een huurder die voor privédoeleinden handelt, onder het bereik van de Richtlijn valt. Een verhuurder kan dus vallen onder het begrip "verkoper" (in de Nederlandse taalversie).
geenconsument is en dus handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
"Kamenova", in het bijzonder de overwegingen 30-41) heeft het HvJ-EU in dit verband, voor zover van belang, overwogen dat de Uniewetgever een bijzonder ruime opvatting van het begrip handelaar huldigt, namelijk elke natuurlijke persoon of rechtspersoon zodra deze een activiteit tegen betaling uitoefent en daarbij handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit. Het begrip 'handelaar' moet daarbij worden bepaald in verhouding tot het tegengestelde begrip consument, dat verwijst naar elke niet bedrijfs- of beroepsmatig handelende particulier, die zich ten opzichte van een handelaar in een zwakkere positie bevindt, in die zin dat hij als de economisch zwakkere en juridisch minder ervaren contractspartij moet worden beschouwd. Of sprake is van een handelaar moet van geval tot geval worden beoordeeld. Hierbij kan, zonder dat deze criteria uitputtend of uitsluitend zijn, onder meer van belang zijn of sprake is van een winstoogmerk, van informatie waarover de consument niet noodzakelijk beschikt, en of de activiteit met een zekere regelmaat plaatsvindt (vgl. ook Hof Den Haag 3 oktober 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1842).
Leidt toepassing van een beding in een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 247 tot een verhoging van de huurprijs die hoger is dan toegelaten bij of krachtens artikel 10 lid 3 of artikel 10a lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, dan is het beding nietig voor zover dat beding leidt tot een hogere dan toegelaten verhoging en geldt de huurprijs als verhoogd met de toegelaten verhoging."
IV.van de vordering van [eiser] worden toegewezen, zoals hierna in de beslissing te vermelden. Omdat onderdeel
V.berust op een onjuist uitgangspunt (nietigheid van het huurprijsverhogingsbeding op grond van de Richtlijn), zal dat onderdeel worden afgewezen.
I.en
II.van de vordering zullen daarom worden afgewezen.
III.van de vordering) worden eveneens afgewezen, omdat in de dagvaarding niet is uitgelegd over welk bedrag het gevorderde bedrag van € 880,22 (inclusief of exclusief btw?) is berekend.
B.van de tegenvordering wordt afgewezen.
A.wordt daarom ook afgewezen.