Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : 9188431 RL EXPL 21-7305
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- het tussenarrest van dit hof van 30 mei 2023;
- de akte van [appellant] ;
- de akte van [verweerder 1] met één bijlage (enkele foto’s).
3.De verdere beoordeling in hoger beroep
- € 9.000,- aan huurachterstand, te vermeerderen met wettelijke rente;
- € 8.212,50 aan verbeurde boetes;
- € 20.000,- aan “schade aan verkoopopbrengst door zaaksbeschadiging”, te vermeerderen met wettelijke rente.
handelde niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf
(Asbeek Brusse)geoordeeld dat een huurovereenkomst die is gesloten tussen een verhuurder die in het kader van een bedrijfs- of beroepsactiviteit handelt en een huurder die voor privédoeleinden handelt, onder het bereik van de Richtlijn valt. Een verhuurder kan dus vallen onder het begrip “verkoper” (in de Nederlandse taalversie).
geenconsument is en dus handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Daarbij neemt het hof tot uitgangspunt dat de Richtlijn berust op de beschermingsgedachte dat de consument zich tegenover de professionele partij in een zwakke onderhandelingspositie bevindt en over minder informatie beschikt dan die partij, wat ertoe leidt dat hij met de door die partij tevoren opgestelde voorwaarden instemt zonder op de inhoud daarvan invloed te kunnen uitoefenen (zie bijvoorbeeld HvJ 3 september 2015, ECLI:EU:C:2015:538
(Costea)).
(Costea)). Het begrip “consument” moet verder aan de hand van een functioneel criterium worden beoordeeld, namelijk of de contractuele band deel uitmaakt van activiteiten die niets te maken hebben met de uitoefening van een beroep of bedrijf (HvJ 19 november 2015, ECLI:EU:C:2015:772
(Tarcau)).
Ten overvloede: boetebeding niet onredelijk bezwarend
NJ1991/214
(Botman/Van Haaster)), maar moet hij ook rekening houden met de bevoegdheid tot matiging van artikel 6:94 BW (HR 24 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1706,
NJ2007/115
(Meurs/NVM)). [verweerder 1] heeft zich niet beroepen op die matigingsbevoegdheid. Het hof stelt wel vast dat [appellant] ervoor heeft gekozen zijn vordering te matigen in die zin dat hij niet drie maal de huurprijs per dag vordert, maar het in artikel 1.4 van de Algemene bepalingen genoemde minimum van € 45,- per dag, hetgeen aanzienlijk lager is (ongeveer 1/3 van het maximaal te vorderen bedrag). Mede tegen die achtergrond vindt het hof dat geen sprake is van een onredelijk bezwarend beding in de zin van artikel 6:233 BW. [verweerder 1] heeft voor een andere conclusie overigens ook geen feiten en omstandigheden aangevoerd.
Aanvullend toewijsbaar
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 6 oktober 2021;
- verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dit tegen [verweerder 3] is gericht;
- veroordeelt [verweerder 1] aanvullend tot betaling van € 14.367,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.500,- en € 4.655,- (samen € 6.155,-) vanaf 12 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.