ECLI:NL:RBOBR:2024:4620

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
24/1791 en 23/985
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en afwijzing aanvraag WIA-uitkering na medisch onderzoek

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant de beroepen van eiseres tegen de besluiten van het UWV om haar ZW-uitkering per 26 november 2021 te beëindigen en de aanvraag voor een WIA-uitkering per 16 december 2021 af te wijzen. Eiseres ontving op 25 november 2021 een geautomatiseerd bericht dat haar ZW-uitkering tot het einde van de wachttijd doorliep, maar ontving diezelfde dag ook een besluit van het UWV dat haar uitkering was beëindigd. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door het UWV voldoende zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat haar gezondheidstoestand is gewijzigd tussen de beëindiging van de ZW-uitkering en het einde van de wachttijd. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering en de afwijzing van de WIA-aanvraag in stand blijven. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 24/1791 en SHE 23/985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2024 in de zaken tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.Th.G. Hegge),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de besluiten van het UWV om de ZW [1] -uitkering van eiseres per 26 november 2021 te beëindigen en de weigering om aan eiseres per 16 december 2021 een WIA [2] -uitkering toe te kennen.
SHE 24/1791
2. Met het besluit van 25 november 2021 heeft het UWV de ZW-uitkering van eiseres per 22 november 2021 beëindigd
2.1.
Met het besluit van 20 februari 2024 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiseres gegrond verklaard ten aanzien van de beëindigingsdatum en haar uitkering per 26 november 2021 beëindigd. [3]
2.2.
Met het bestreden besluit I is eiseres het niet eens. Daarom heeft zij een beroepschrift ingediend. Dat is geregistreerd onder zaaknummer SHE 24/1791.
2.3.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft na het verweerschrift een nader stuk ingediend.
SHE 23/985
3. Met het besluit van 26 november 2021 heeft het UWV geweigerd eiseres per 16 december 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij de wachttijd niet heeft volgemaakt.
3.1.
Met het besluit van 20 februari 2023 (het bestreden besluit II) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3.2.
Met het bestreden besluit II is eiseres het niet eens. Daarom heeft zij een beroepschrift ingediend. Dat beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 23/985.
3.3.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
3.4.
Partijen hebben vervolgens nadere stukken ingediend.
3.5.
De rechtbank heeft dit beroep eerst op 13 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, en de gemachtigde van het UWV.
De rechtbank heeft besloten de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van ontwikkelingen in het (toen nog aanhangige) hoger beroep van eiseres over haar ZW-uitkering.
Beide zaken
3.6.
De rechtbank heeft de beroepen gezamenlijk op 24 juli 2024 op zitting (verder) behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Feiten

4. Eiseres heeft vanaf 1 mei 2018 gewerkt als medisch secretaresse (in opleiding) voor 24 uur per week. Op 26 mei 2018 is zij uitgevallen voor dit werk wegens een fietsongeluk. Nadien is zij hervat in de functie van flexmedewerker polikliniekassistente. Haar (tijdelijke) dienstverband is geëindigd op 10 december 2018. Aansluitend heeft eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) gehad. Op 19 december 2019 heeft eiseres zich ziekgemeld vanuit de WW. Eiseres is na de wettelijke uitlooptermijn voor de WW per 19 maart 2020 in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering.
5. Eiseres heeft op 29 september 2021 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Om deze aanvraag te beoordelen, heeft een beoordeling door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige plaatsgevonden. Bij deze beoordeling is vastgesteld dat eiseres geschikt is voor haar eigen werk. Deze beoordeling heeft geleid tot de bestreden besluitvorming zoals is terug te lezen onder het kopje ‘Inleiding’.

Standpunten van partijen

6. Het UWV stelt zich voor wat betreft de beëindiging van de ZW-uitkering op het standpunt dat eiseres per 26 november 2021 haar arbeid kan verrichten. Haar arbeid is in dit geval het laatste werk dat eiseres heeft verricht voordat zij een WW-uitkering kreeg. Volgens het UWV is dat de functie flexmedewerker polikliniekassistente voor 20 uur per week. Aan dit standpunt legt het UWV de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) van 8 februari 2024 ten grondslag. Voor wat betreft de afwijzing van de WIA-aanvraag stelt het UWV zich ongewijzigd op het standpunt dat eiseres de wachttijd niet heeft volgemaakt, zodat zij niet aan die voorwaarde voldoet voor het toekennen van een WIA-uitkering. Het UWV vindt dat zich tussen 22 november 2021 (en dus ook 26 november 2021) en het einde van de wachttijd geen wijziging in de medische situatie van eiseres heeft voorgedaan. Dit baseert het UWV op de rapportage van de verzekeringsarts B&B van 27 januari 2023.
7. Eiseres voert het volgende aan.
7.1.
Voor wat betreft de besluitvorming in het kader van de ZW, stelt eiseres eerst dat het UWV bij brief van 25 november 2021 een schriftelijke toezegging heeft gedaan dat de ZW-uitkering tot het einde van de wachttijd zou worden betaald. Die toezegging moet het UWV nakomen. Hieraan doet volgens eiseres niet af het antwoord op de vraag of eiseres op grond van een verzekeringsgeneeskundige beoordeling recht heeft op een ZW-uitkering tot het einde van de wachttijd.
7.2.
Verder voert eiseres aan dat de zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts B&B onvoldoende rekening hebben gehouden met haar beperkingen. Het onderzoek van de verzekeringsartsen van het UWV is onzorgvuldig, onvolledig en vertoont anderszins gebreken. Er is niet dan wel onvoldoende gemotiveerd welke klachten van eiseres subjectief en welke objectief zijn. Haar klachten als gevolg van fybromyalgie worden miskend, evenals de wisselwerking tussen die klachten en haar schouderklachten. Eiseres wijst op een artikel van de NOS van 19 april 2024 over fybromyalgie. Eiseres verwijst voor de aanvullende beperkingen die zij stelt naar de concrete beperkingen die zij heeft genoemd in haar beroepsgronden in de WIA-zaak. Dit betreft de claim dat zij meer beperkt is op de beoordelingspunten met toetsenbord en/of muis werken, duwen en trekken, torderen, reiken, knielen en hurken, boven schouderhoogte actief zijn, gebogen of getordeerd werken. Verder stelt eiseres dat zij regelmatig van houding moet kunnen wisselen en vertreden en is er sprake van sterk wisselende mogelijkheden.
7.3.
Eiseres verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen indien haar opmerkingen onvoldoende zijn om het medisch oordeel van het UWV te ontkrachten, dan wel eiseres in de gelegenheid te stellen een nader deskundigenbericht in het geding te brengen. Tot slot voert eiseres aan dat het UWV uitgaat van een onjuiste maatgevende arbeid. Vanwege het loondervingsbeginsel moet volgens eiseres worden gekeken naar de arbeid die zij zou hebben verricht als zij niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden, namelijk de functie van medisch secretaresse van 24 uur per week en niet flexmedewerker polikliniekassistente voor 20 uur per week. Eiseres is niet geschikt voor haar arbeid (medisch secretaresse), omdat zij niet beschikt over het daarvoor benodigde diploma.
7.4.
Ten aanzien van de besluitvorming over de WIA-aanvraag stelt eiseres dat de wachttijd wel is volgemaakt, omdat zij onveranderd en doorlopend arbeidsongeschikt is zoals zij in het kader van de ZW-zaak aanvoert. Zij stelt daartoe dat zij aanvullend beperkt is op de in 7.2. genoemde items. Eiseres vindt dat in deze procedure niet mag worden verwezen naar de eerdere ZW-beoordeling, omdat de beoordeling einde wachttijd een zelfstandige beoordeling betreft. Dat betekent dat de klachten van eiseres (ook) in deze procedure integraal moeten worden getoetst.
De beoordeling door de rechtbank
Het beoordelingskader
8. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde
( a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en
( b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel geldt dat indien de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, hij recht heeft op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
8.1.
Op grond van artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA geldt een wachttijd van 104 weken voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet. Bij deze wachttijd worden onder meer in aanmerking genomen perioden waarin recht bestaat op ziekengeld als bedoeld in de ZW en die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
8.2.
De Raad heeft uitgangspunten voor de rechter ontwikkeld in zaken waarin de overheid zich beroept op een advies van een eigen medisch deskundige. [4] De aanleiding daarvoor is een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (arrest Korošec). [5] Deze uitgangspunten houden kort samengevat in dat een beoordeling in drie stappen moet plaatsvinden. Eerst moet de zorgvuldigheid van de besluitvorming worden beoordeeld. De eisen die aan de besluitvorming van het UWV worden gesteld, vloeien voort uit de Algemene wet bestuursrecht en het Schattingsbesluit (Sb). De rapporten van de verzekeringsartsen moeten op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten voldoende duidelijk zijn (stap 1). Vervolgens moet worden bekeken of er evenwicht bestaat tussen partijen in de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen (wapengelijkheid). Als er geen evenwicht bestaat, moet worden onderzocht hoe dat kan worden hersteld (stap 2). Als sprake is van evenwicht moet ten slotte een inhoudelijke beoordeling plaatsvinden (stap 3). Als eiseres door haar gemotiveerde betwisting twijfel heeft laten ontstaan over de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en deze na een eventuele reactie van het UWV niet is weggenomen, kan dat een reden zijn om een (medisch) deskundige te benoemen.
Beroep op het vertrouwensbeginsel
9. Over het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel stelt het UWV dat de brief van 25 november 2021 geautomatiseerd is aangemaakt en dat het een brief betreft die standaard een aantal weken voor het einde van de wachttijd naar de verzekerde wordt verstuurd. Daarnaast heeft eiseres op 25 november 2021 nog (telefonisch) gesproken met de (primaire) verzekeringsarts, die eiseres heeft meegedeeld dat zij geschikt werd geacht voor haar arbeid per 22 november 2021. Die mededeling is bevestigd met het besluit van 25 november 2021 waarbij de ZW-uitkering is beëindigd. Onder deze omstandigheden kon volgens het UWV minder waarde worden gehecht aan de andere, geautomatiseerd aangemaakte, brief van 25 november 2021. De rechtbank volgt het UWV hierin. Getoetst aan de rechtspraak over het vertrouwensbeginsel [6] kan aan de (geautomatiseerde) brief van 25 november 2021 niet de betekenis toekomen die eiseres daaraan toedicht. De inhoud daarvan staat namelijk haaks op het op diezelfde dag genomen besluit over het uitkeringsrecht van eiseres en de op diezelfde dag daarover door de verzekeringsarts gedane mededelingen. Eiseres had hieruit redelijkerwijs kunnen begrijpen dat de mededeling in de (geautomatiseerde) brief van 25 november 2021 in haar geval onjuist was.
De verzekeringsgeneeskundige beoordeling
Zorgvuldigheid (stap 1)
10. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV voldoende zorgvuldig is geweest. Ook bevatten de rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden en zijn ze voldoende duidelijk. Daarbij is het volgende van belang.
10.1.
Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 22 november 2021 blijkt dat het dossier is bestudeerd. Daarnaast heeft de verzekeringsarts eiseres op 22 november 2021 gezien op het spreekuur. Daarbij is een anamnese afgenomen en is eiseres bevraagd over haar dagverhaal. Ook heeft de verzekeringsarts eiseres lichamelijk onderzocht en observerend psychisch onderzocht.
10.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts B&B een medische heroverweging verricht waarvan het resultaat is neergelegd in de rapportage van 8 februari 2024. Daaruit blijkt dat de verzekeringsarts B&B de dossiergegevens heeft bestudeerd en heeft kennisgenomen van de door eiseres aangeleverde medische informatie. De verzekeringsarts B&B was aanwezig bij de hoorzitting van 25 januari 2024 en heeft eiseres ook gesproken en tijdens de hoorzitting een psychisch observerend onderzoek verricht. In het doen van een lichamelijk onderzoek zag de verzekeringsarts B&B geen meerwaarde, omdat er lichamelijk onderzoek is verricht door de primaire verzekeringsarts en tevens in het kader van het bezwaar tegen de afwijzing van de WIA-aanvraag.
10.3.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het onderzoek en de besluitvorming zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
Hebben partijen in gelijke mate de gelegenheid gehad om bewijsmateriaal aan te dragen? (stap 2)
11. De rechtbank is van oordeel dat eiseres in de gelegenheid is geweest om bewijsmateriaal te leveren (stap 2). Eiseres heeft eerder de mogelijkheid gehad om medische informatie in te brengen en daar heeft zij gebruik van gemaakt. In beroep heeft eiseres die mogelijkheid wederom gehad, maar heeft zij geen nadere medische informatie overgelegd. Zij heeft echter niet gesteld – en ook is de rechtbank niet gebleken – dat zij in bewijsnood heeft verkeerd. Eiseres heeft dus in voldoende mate weerwoord kunnen bieden aan wat de verzekeringsartsen hebben aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit. Partijen zijn dan ook wat dit betreft in balans.
Inhoudelijke beoordeling (stap 3)
12. De rechtbank ziet in dat wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om aan de medische beoordeling te twijfelen.
12.1.
De verzekeringsartsen zijn ermee bekend dat eiseres lijdt aan fybromyalgie en resterende linkerschouderklachten als gevolg van het fietsongeval. De verzekeringsarts B&B concludeert dat eiseres vanwege haar fybromyalgie vanuit preventief oogpunt beperkt is voor fysiek zware werkzaamheden. Omdat het gaat om een chronisch pijnsyndroom bestaat er volgens de verzekeringsarts B&B een discrepantie tussen de klachten en belemmeringen die eiseres ervaart enerzijds en de medisch objectieve gegevens anderzijds.
Over de schouderklachten concludeert de verzekeringsarts B&B dat er bij de lichamelijke onderzoeken die zijn verricht door de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts B&B in het kader van de WIA-beoordeling geen afwijkingen zijn gevonden afgezien van littekens door de operaties ter hoogte van het linker sleutelbeen. Er zijn geen functie-afwijkingen gevonden. Vanwege de status na de linker sleutelbeenbreuk is eiseres alleen beperkt voor zwaar schouderbelastend werk links. Voor het standpunt van eiseres dat de verzekeringsartsen nader zouden moeten motiveren geven welke klachten en beperkingen precies objectief dan wel subjectief zijn, bestaat geen grond. De verzekeringsarts (B&B) heeft in zijn rapportage afdoende gemotiveerd welke beperkingen hij aanwezig acht en waarom. Eiseres stelt weliswaar dat haar beperkingen worden onderschat, maar zij heeft haar visie op de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van de verzekeringsartsen van het UWV niet onderbouwd met medische stukken. Het verwijzen naar een algemeen nieuwsartikel (van de NOS) is daartoe onvoldoende. De rechtbank ziet daarom geen reden twijfelen aan de conclusie van het UWV dat eiseres met haar beperkingen geschikt is te achten voor haar arbeid.
12.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat bij het onderzoek is uitgegaan van de onjuiste maatgevende arbeid. Het UWV gaat nu uit van flexmedewerker polikliniekassistente voor 20 uur per week. Volgens eiseres moet dit de functie van medisch secretaresse zijn voor 24 uur per week
.De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Raad onder “zijn arbeid” wordt verstaan het laatstelijk voor het intreden van de ongeschiktheid tot werken verrichte werk. [7] Naar het oordeel van de rechtbank is de verzekeringsarts B&B daarom terecht uitgaan van de laatst verrichte arbeid die eiseres bij haar ziekmelding heeft ingevuld op de vragenlijst. Daarin heeft eiseres aangegeven dat zij het laatst, voor zij in de WW kwam, als flexmedewerker polikliniekassistente heeft gewerkt voor 20 uur per week. Overigens overweegt de rechtbank dat (de gemachtigde van) eiseres op de zitting heeft verklaard dat beide functies inhoudelijk grotendeels overeenkomen. Als al zou moeten worden uitgegaan van die eerdere functie, waarbij eiseres wijst op het verschil in urenomvang, dan is dat verschil hier niet relevant. Voor eiseres is namelijk geen urenbeperking is vastgesteld.
12.3.
Eiseres heeft met wat zij heeft aangevoerd geen twijfel gezaaid over de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van het UWV. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om een deskundige te benoemen af. De rechtbank ziet verder geen aanleiding eiseres alsnog in de gelegenheid te stellen om, zoals zij heeft verzocht, zelf een deskundigenbericht in te brengen. Daartoe heeft eiseres reeds voldoende gelegenheid gehad in deze procedure.
13. Zoals hiervoor overwogen kan de beëindiging van de ZW-uitkering per 26 november 2021 dus in stand blijven, omdat eiseres per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij deze stand van zaken moet enkel nog worden beoordeeld of tussen die datum en de datum einde wachttijd (16 december 2021) iets is gewijzigd in de gezondheidstoestand van eiseres waardoor haar beperkingen zijn toegenomen. [8] Eiseres heeft op de zitting van 13 december 2023 gezegd dat van een dergelijke wijziging in haar gezondheidstoestand geen sprake is. Hieruit volgt dat eiseres niet gedurende 104 weken arbeidsongeschikt is geweest voor haar arbeid. Het UWV heeft dan ook terecht besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet WIA.

Conclusie en gevolgen

14. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de beslissing om de ZW-uitkering van eiseres per 26 november 2021 te beëindigen in stand blijft, evenals de weigering om eiseres per 16 december 2021 een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Ziektewet (ZW)
2.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
3.Aanvankelijk had het UWV (met het besluit van 24 februari 2022) het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft in zijn uitspraak van 27 december 2023 (zaaknummer 22/3871 ZW; ECLI:NL:CRVB:2023:2523) geoordeeld dat het UWV dit ten onrechte had gedaan. De Raad heeft het UWV vervolgens opgedragen een nieuwe (inhoudelijke) beslissing op bezwaar te nemen. Met dit besluit van 20 februari 2024 heeft het UWV uitvoering aan die opdracht gegeven.
4.Centrale Raad van Beroep 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, en 28 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2770.
5.EHRM 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD00772121.
6.Zie de uitspraak van de Raad van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 29 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1688.
8.Zie de uitspraak van de Raad van 13 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX8920.