ECLI:NL:RBOBR:2024:2618

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
C/01/402602 / JE RK 24-376
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzing in een jeugdzorgzaak met betrekking tot contactregeling tussen moeder en kind

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 10 mei 2024, wordt de schriftelijke aanwijzing van 1 maart 2024 gedeeltelijk vervallen verklaard. De zaak betreft een verzoek van de moeder om de contactregeling met haar kind, [A], te wijzigen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de Gecertificeerde Instelling (GI) op 1 maart 2024 een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven die het contact tussen de moeder en [A] beperkte. Deze beperking was gerechtvaardigd, aangezien [A] uit huis was geplaatst en de GI verantwoordelijk was voor de zorg. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat, na de uitspraak van het gerechtshof op 25 april 2024, de GI niet langer de bevoegdheid had om zelfstandig een contactregeling vast te stellen. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing met ingang van die datum vervallen verklaard, maar de eerdere periode van de schriftelijke aanwijzing bleef in stand omdat deze deugdelijk was gemotiveerd door de GI. De moeder had verzocht om een ruimere contactregeling, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de GI de regie had over de contactmomenten en geen aanleiding zag om deze uit te breiden. De kinderrechter concludeert dat de schriftelijke aanwijzing gedeeltelijk vervalt, maar dat de GI op dit moment niet verplicht is om de contactregeling uit te breiden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/402602 / JE RK 24-376
Datum uitspraak: 10 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[naam],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
over
[naam], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [A] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
de
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, statutair gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de stiefvader.
In zijn adviserende rol is daarnaast voor de mondelinge behandeling uitgenodigd:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 15 maart 2024;
  • het plan van aanpak van de GI, ontvangen op 19 april 2024;
  • de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 april 2024 (zaaknummer 200.336.521/01), waarvan de kinderrechter ambtshalve kennis heeft genomen nadat de advocaat van de moeder daar tijdens de mondelinge behandeling naar heeft verwezen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 april 2024, tegelijk met de behandeling van de zaken C/01/402611 en C/01/402809. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door mr. N. Schiettekatte (als waarnemer voor mr. Pool);
  • de stiefvader;
  • [vertegenwoordiger van de GI] de GI (digitaal via Teams);
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
1.3.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling een brief van [A] overgelegd. Deze is toegevoegd aan het dossier.

2.De feiten

2.1.
[A] is geboren uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en de heer [naam] . De heer [naam] heeft [A] erkend. De moeder heeft alleen het gezag over [A] .
2.2.
[A] woonde, voordat zij uit huis werd geplaatst, bij de moeder en de stiefvader.
2.3.
De moeder heeft nog twee oudere kinderen: [B] en [C] . De moeder en de stiefvader hebben daarnaast nog drie jongere kinderen: [D] , [E] en [F] . Deze vijf kinderen staan onder toezicht van de GI en zijn uithuisgeplaatst.
2.4.
Op 1 november 2022 is [A] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden. Op 30 januari 2023 is zij vervolgens onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd tot 30 januari 2025.
2.5.
[A] is sinds 9 november 2022 uithuisgeplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing van [A] is voor het laatst verlengd tot 30 januari 2025. [A] verblijft sinds augustus 2023 in een gezinshuis.
2.6.
De GI heeft op 6 juli 2023 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de moeder en [A] beperkt, in die zin dat de GI een contactregeling heeft vastgesteld die inhield dat er één keer per maand gedurende een uur begeleid contact op de locatie van het Axiehuis. Bij beschikking van 9 oktober 2023 heeft de kinderrechter in deze rechtbank het verzoek van de moeder om deze schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren afgewezen. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen die beslissing.
2.7.
De GI heeft ondertussen op 1 maart 2024 een nieuwe schriftelijke aanwijzing over het contact tussen de moeder en [A] gegeven. In die schriftelijke aanwijzing heeft de GI een contactregeling tussen de moeder en [A] vastgesteld die inhoudt dat er één keer per drie weken gedurende twee uur begeleid contact is door het Axiehuis.
2.8.
Bij beschikking van 25 april 2024 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch voornoemde beschikking van de kinderrechter van 9 oktober 2023 vernietigd en de schriftelijke aanwijzing van 6 juli 2023 vervallen verklaard. Daarbij heeft het hof ook bepaald dat:
  • de moeder en [A] minimaal één keer in de drie weken twee uur contact met elkaar hebben onder begeleiding van het Axiehuis in het gezinshuis van [A] ;
  • de GI de regie heeft om invulling en uitbreiding te geven aan de frequentie, de duur en de wijze van begeleiding van de overige contacten.

3.Het verzoek

De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de schriftelijke aanwijzing van 1 maart 2024 geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren;
een definitieve zorg- en contactregeling vast te stellen waarbij moeder:
- één keer per week twee uur onbegeleide omgang heeft met [A] ;
- met Moederdag, moeders verjaardag (22 juli) en Kerst omgang heeft met [A] ;
althans een omgangsregeling te bepalen die de kinderrechter in goede justitie juist acht.

4.De beoordeling

Juridisch kader
4.1.
De GI kan het contact tussen een ouder met gezag en een kind beperken als het kind uit huis is geplaatst, voor zover dat nodig is in verband met die uithuisplaatsing (artikel 1:265f lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Deze beslissing geldt als een schriftelijke aanwijzing. De ouder met gezag kan de kinderrechter verzoeken om die schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren. De kinderrechter die op dat verzoek beslist kan ook een andere contactregeling vaststellen als hij dat in het belang van het kind wenselijk vindt (artikel 1:265f lid 2 BW).
4.2.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) volgt dat artikel 1:265f BW de GI niet de bevoegdheid geeft om met een schriftelijke aanwijzing een eerdere beslissing van de rechter over het contact opzij te zetten, ook niet als het gaat om een door de rechter op de voet van artikel 1:265f lid 2 vastgestelde contactregeling.
Was de GI bevoegd om de schriftelijke aanwijzing te geven?
4.3.
In deze zaak heeft de GI op 1 maart 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven. Op dat moment was er nog geen door een rechter vastgestelde contactregeling. De GI was op dat moment dus bevoegd om de schriftelijke aanwijzing te geven. Sinds 25 april 2024 is er wel een contactregeling vastgesteld door het gerechtshof. Sinds dat moment komt aan de GI niet meer de bevoegdheid toe om zelfstandig een andere contactregeling vast te stellen middels een schriftelijke aanwijzing. Om die reden zal de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing in ieder geval vervallen verklaren met ingang van 25 april 2024.
Moet de schriftelijke aanwijzing geheel vervallen worden verklaard?
4.4.
De volgende vraag is of verzochte vervallenverklaring ook moet zien op de periode van 1 maart 2024 tot 25 april 2024. In die periode was de schriftelijke aanwijzing namelijk nog geldig. Omdat die periode al voorbij is, rijst de vraag of de moeder wel voldoende belang heeft bij de vervallenverklaring. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (onder andere ECLI:NL:HR:2011:BQ2292 en ECLI:NL:HR:2012:BV9538) volgt dat het feit dat de periode waarin een bepaalde maatregel gold is verstreken, niet wegneemt dat ouders een rechtens relevant belang hebben bij een rechtmatigheidstoets. De kinderrechter zal daarom beoordelen of de schriftelijke aanwijzing al met ingang van 1 maart 2024 vervallen moet worden verklaard.
4.5.
Bij die beoordeling is van belang dat een schriftelijke aanwijzing wordt gezien als een besluit zoals bedoeld de Algemene wet bestuursrecht. Op (de totstandkoming van) een besluit zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing. Dit betekent dat een schriftelijke aanwijzing onder andere deugdelijk moet zijn gemotiveerd en dat een zorgvuldige belangenafweging moet hebben plaatsgevonden. Een schriftelijke aanwijzing waarbij het contact tussen een ouder en een kind wordt beperkt kan daarnaast alleen worden gegeven als dat noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing (artikel 1:265f lid 1 BW).
4.6.
De moeder stelt dat de GI de schriftelijke aanwijzing niet deugdelijk heeft gemotiveerd en dat zij de betrokken belangen niet goed heeft afgewogen. Daartoe voert de moeder – samengevat – aan dat de GI niet goed heeft gemotiveerd waarom de contactregeling van twee uur per drie weken in het belang van [A] is en ook niet waarom een uitgebreidere regeling niet passend is, aangezien de zorgen aanzienlijk minder zijn dan voorheen toen de contactfrequentie eens per twee weken was en het contact tussen [A] en de moeder genormaliseerd moet worden. De GI heeft geen te respecteren belang om niet toe te werken naar uitgebreider en onbegeleid contact, terwijl de moeder belang heeft bij een zo uitgebreid mogelijk contact en [A] belang hebben bij onbelast en daarmee onbegeleid contact, zo stelt moeder.
4.7.
De kinderrechter overweegt als volgt. Voorop staat dat de contactregeling in de schriftelijke aanwijzing van 1 maart 2024 een uitbreiding van de contactmomenten in frequentie en duur inhoudt. De klachten van de moeder houden in dat de GI tot een verdere uitbreiding had moeten komen. Ter onderbouwing van haar standpunt dat de zorgen over de contactmomenten aanzienlijk minder zijn verwijst de moeder naar verslaglegging van het Axiehuis. De kinderrechter stelt vast dat de meest recente verslaglegging dateert van 1 januari 2024. Dit is vóór het geven van de schriftelijke aanwijzing, zodat aangenomen moet worden dat de GI een positief verloop van de contactmomenten heeft meegewogen bij haar beslissing om tot uitbreiding te komen. In de schriftelijke aanwijzing staat dat de dat de GI verdere uitbreiding niet passend vindt omdat de moeder op verschillende afspraken opnieuw te laat begint te komen en omdat [A] de omgangsmomenten heel spannend vindt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI hieraan toegevoegd dat de moeder (en de stiefvader) niet zijn komen opdagen tijdens de contactmomenten in januari en maart, dat zij [A] nog steeds belasten door haar bijvoorbeeld te vertellen over deze procedure en dat [A] de omgangsmomenten nog spannend vindt en buikpijn heeft. [A] laat duidelijk merken wat zij wel en niet aankan, aldus de GI. De kinderrechter is van oordeel dat de GI hiermee voldoende heeft gemotiveerd hoe zij tot de contactregeling in de schriftelijke aanwijzing van 1 maart 2024 is gekomen.
De kinderrechter begrijpt dat de moeder graag nog uitgebreider contact met [A] zou willen. Een zo ruim mogelijk contact tussen ouder en kind is in beginsel ook van belang voor het behoud van de ouder-kindband. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met wat het kind aankan. Gelet op de spanningen die [A] ervaart door de contactmomenten, is de kinderrechter van oordeel dat de GI in redelijkheid mocht bepalen dat het contact beperkt blijft tot één keer per drie weken begeleid contact.
4.8.
De conclusie van de kinderrechter is dat de schriftelijke aanwijzing voor de periode tussen 1 maart 2024 en 25 april 2024 in stand kan blijven, omdat de GI deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de in die schriftelijke aanwijzing opgenomen contactregeling in het belang van [A] is, en bij het afwegen van de belangen op de juiste manier rekening heeft gehouden met het belang van de moeder en het belang van [A] . De schriftelijke aanwijzing wordt dus alleen gedeeltelijk, namelijk met ingang van 25 april 2024, vervallen verklaard.
Kan het verzoek van de moeder om een ruimere contactregeling vast te stellen worden toegewezen?
4.9.
De moeder heeft haar verzoek om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren gecombineerd met een verzoek om een andere contactregeling vast te stellen. Aan de kinderrechter komt normaal gesproken de bevoegdheid toe om na het (gedeeltelijk) vervallen verklaren van een schriftelijke aanwijzing een andere contactregeling vast te stellen (artikel 1:265f lid 2 BW). In dit geval is de reden voor de gedeeltelijke vervallenverklaring echter niet dat de schriftelijke aanwijzing onterecht is gegeven, maar dat nu een door het gerechtshof vastgestelde contactregeling geldt. De kinderrechter ziet daarom geen ruimte om op de voet van artikel 1:265f lid 2 BW een contactregeling vast te stellen. De vraag is daarom of er een andere wettelijke grondslag is op basis waarvan het verzoek van de moeder inhoudelijk kan worden beoordeeld. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
4.10.
De contactregeling die de moeder verzoekt is ruimer dan de minimale contactregeling die het gerechtshof heeft vastgesteld. Het gerechtshof heeft de regie over uitbereiding van die contactregeling bij de GI neergelegd. De GI heeft duidelijk gemaakt dat zij op dit moment niet tot uitbreiding zal overgaan. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 5 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1664) volgt dat de wet een ouder twee mogelijkheden biedt als hij of zij het niet eens is met de manier waarop de gezinsvoogd gebruikmaakt van de haar door het hof gegeven bevoegdheid om de zorgregeling al dan niet uit te breiden. De ouder kan zich dan op grond van de geschillenregeling van artikel 1:262b BW tot de kinderrechter wenden, of hij kan in geval van gewijzigde omstandigheden op grond van artikel 1:253a lid 4 in verbinding met artikel 1:377e BW verzoeken om de contactregeling te wijzigen.
4.11.
De kinderrechter is van oordeel dat het verzoek van de moeder op geen van deze twee gronden kan worden toegewezen. Daartoe verwijst de kinderrechter ten eerste naar wat hierboven is overwogen over de redenen waarom de GI nu niet hoeft over te gaan tot verdere uitbreiding van de contactmomenten. De GI heeft bovendien uitgelegd dat omgang op de in het verzoek genoemde feestdagen praktisch gezien niet mogelijk is omdat er dan geen begeleiders beschikbaar zijn. De kinderrechter vindt de beslissing van de GI om nu geen gebruik te maken van haar bevoegdheid om de contactregeling uit te breiden daarom terecht. Voor zover de moeder meent dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, hetgeen zij niet heeft gesteld, is de kinderrechter van oordeel dat daar gelet op de recente beslisdatum van het gerechtshof geen sprake van kan zijn. De kinderrechter zal het verzoek om een andere contactregeling vast te stellen dan ook afwijzen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 1 maart 2024 gedeeltelijk vervallen, namelijk met ingang van 25 april 2024;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.R.A. de Werd, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2024, in aanwezigheid van mr. M.J. van der Schoot als griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.
Conc: MvdS