Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
5 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een zorgregeling voor twee minderjarige kinderen, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die onder toezicht stonden van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De ouders, de moeder en de vader, waren gescheiden en hadden gezamenlijk het ouderlijk gezag. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen om de week bij elk van de ouders verbleven. Het hof bevestigde deze regeling, maar gaf de gezinsvoogd de bevoegdheid om tijdelijk wijzigingen aan te brengen in de zorgregeling, mits er regelmatig contact tussen de kinderen en de moeder zou blijven bestaan.
De moeder ging in cassatie tegen deze beslissing van het hof, met de klacht dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had door de wijziging van de zorgregeling aan de gezinsvoogd over te laten. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet in strijd met de wet handelde door de gezinsvoogd deze bevoegdheid te geven, en dat de voorwaarden die het hof stelde niet onredelijk waren. De Hoge Raad benadrukte dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de rechter de ruimte heeft om in het belang van het kind te handelen. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de moeder, waarmee de beslissing van het hof in stand bleef.