ECLI:NL:RBOBR:2024:2617

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
C/01/402611 / JE RK 24-378
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in het kader van contactregeling tussen ouders en kinderen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 10 mei 2024 een beschikking gegeven in een familiekwestie betreffende de contactregeling tussen ouders en hun kinderen, [A] en [B]. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Pool, hebben verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te laten vervallen. De GI had eerder een contactregeling vastgesteld die de contacten tussen de ouders en de kinderen beperkte tot één keer per drie weken gedurende twee uur, onder begeleiding van het Axiehuis. De kinderrechter heeft de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 april 2024 in aanmerking genomen, waarin de eerdere schriftelijke aanwijzing van de GI werd vernietigd en een nieuwe contactregeling werd vastgesteld. De kinderrechter oordeelde dat de GI op dat moment niet meer zelfstandig een contactregeling kon vaststellen, en verklaarde de schriftelijke aanwijzing van 1 maart 2024 gedeeltelijk vervallen met ingang van 25 april 2024. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de schriftelijke aanwijzing voor de periode van 1 maart 2024 tot 25 april 2024 in stand blijft, omdat deze deugdelijk was gemotiveerd en in het belang van de kinderen was. Het verzoek van de ouders om een ruimere contactregeling werd afgewezen, omdat de GI de regie had over de uitbreiding van de contactmomenten en op dat moment geen aanleiding zag om deze uit te breiden. De kinderrechter benadrukte het belang van een zorgvuldige belangenafweging en de noodzaak om rekening te houden met het welzijn van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/402611 / JE RK 24-378
Datum uitspraak: 10 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[naam],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
en
[naam],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Pool,
over
[naam], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [A] ,
[naam], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [B] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
de
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, statutair gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
In zijn adviserende rol is daarnaast voor de mondelinge behandeling uitgenodigd:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 15 maart 2024;
  • de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 april 2024 (zaaknummer 200.336.515/01), waarvan de kinderrechter ambtshalve kennis heeft genomen nadat de advocaat van de ouders daar tijdens de mondelinge behandeling naar heeft verwezen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 april 2024, tegelijk met de behandeling van de zaken C/01/402602 en C/01/402809. Daarbij waren aanwezig:
  • de ouders, bijgestaan door mr. N. Schiettekatte (als waarnemer voor mr. Pool);
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI (digitaal via Teams);
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.

2.De feiten

2.1.
[A] en [B] zijn geboren uit de relatie van de ouders. De vader heeft [A] en [B] erkend. De ouders hebben samen het gezag over [A] en [B] .
2.2.
De ouders hebben samen nog een jongere zoon: [C] . De moeder heeft daarnaast nog drie oudere kinderen: [D] , [E] en [F] . Deze vijf kinderen staan onder toezicht van de GI en zijn uithuisgeplaatst.
2.3.
Op 1 november 2022 zijn [A] en [B] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden. Op 30 januari 2023 zijn zij vervolgens onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd tot 30 januari 2025.
2.4.
[A] en [B] zijn sinds 9 november 2022 uithuisgeplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is voor het laatst verlengd tot 30 januari 2025. [A] en [B] verblijven samen in een gezinshuis.
2.5.
De GI heeft op 6 juli 2023 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de ouders en [A] en [B] beperkt, in die zin dat de GI een contactregeling heeft vastgesteld die inhield dat er één keer per maand gedurende een uur begeleid contact was tussen de ouders en [A] en [B] op de locatie van het Axiehuis. Bij beschikking van 9 oktober 2023 heeft de kinderrechter in deze rechtbank het verzoek van de moeder om deze schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren afgewezen. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen die beslissing.
2.6.
De GI heeft ondertussen op 1 maart 2024 een nieuwe schriftelijke aanwijzing over het contact tussen de ouders en [A] en [B] gegeven. In die schriftelijke aanwijzing heeft de GI een contactregeling tussen de ouders en [A] en [B] vastgesteld die inhoudt dat er één keer per drie weken gedurende twee uur begeleid contact is door het Axiehuis.
2.7.
Bij beschikking van 25 april 2024 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch voornoemde beschikking van de kinderrechter van 9 oktober 2023 vernietigd en de schriftelijke aanwijzing van 6 juli 2023 vervallen verklaard. Daarbij heeft het hof ook bepaald dat:
  • de ouders en [A] en [B] minimaal één keer in de drie weken twee uur contact met elkaar hebben onder begeleiding van het Axiehuis in het gezinshuis van [A] en [B] ;
  • de GI de regie heeft om invulling en uitbreiding te geven aan de frequentie, de duur en de wijze van begeleiding van de overige contacten.

3.Het verzoek

De ouders verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de schriftelijke aanwijzing van 1 maart 2024 geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren;
een definitieve zorg- en contactregeling vast te stellen waarbij:
- ouders een keer per week twee uur omgang hebben met [A] en [B] ;
- wanneer dit naar behoren verloopt een regeling waarbij ouders een keer per week vier uur onbegeleide omgang hebben;
- ouders omgang hebben met Moederdag, moeders verjaardag (22 juli) en Kerst;
althans een omgangsregeling te bepalen die de kinderrechter in goede justitie juist acht.

4.De beoordeling

Juridisch kader
4.1.
De GI kan het contact tussen een ouder met gezag en een kind beperken als het kind uit huis is geplaatst, voor zover dat nodig is in verband met die uithuisplaatsing (artikel 1:265f lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Deze beslissing geldt als een schriftelijke aanwijzing. De ouder met gezag kan de kinderrechter verzoeken om die schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren. De kinderrechter die op dat verzoek beslist kan ook een andere contactregeling vaststellen als hij dat in het belang van het kind wenselijk vindt (artikel 1:265f lid 2 BW).
4.2.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) volgt dat artikel 1:265f BW de GI niet de bevoegdheid geeft om met een schriftelijke aanwijzing een eerdere beslissing van de rechter over het contact opzij te zetten, ook niet als het gaat om een door de rechter op de voet van artikel 1:265f lid 2 vastgestelde contactregeling.
Was de GI bevoegd om de schriftelijke aanwijzing te geven?
4.3.
In deze zaak heeft de GI op 1 maart 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven. Op dat moment was er nog geen door een rechter vastgestelde contactregeling. De GI was op dat moment dus bevoegd om de schriftelijke aanwijzing te geven. Sinds 25 april 2024 is er wel een contactregeling vastgesteld door het gerechtshof. Sinds dat moment komt aan de GI niet meer de bevoegdheid toe om zelfstandig een contactregeling vast te stellen middels een schriftelijke aanwijzing. Om die reden zal de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing in ieder geval vervallen verklaren met ingang van 25 april 2024.
Moet de schriftelijke aanwijzing geheel vervallen worden verklaard?
4.4.
De volgende vraag is of verzochte vervallenverklaring ook moet zien op de periode van 1 maart 2024 tot 25 april 2024. In die periode was de schriftelijke aanwijzing namelijk nog geldig. Omdat die periode al voorbij is, rijst de vraag of de ouders wel voldoende belang hebben bij de vervallenverklaring. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (onder andere ECLI:NL:HR:2011:BQ2292 en ECLI:NL:HR:2012:BV9538) volgt dat het feit dat de periode waarin een bepaalde maatregel gold is verstreken, niet wegneemt dat ouders een rechtens relevant belang hebben bij een rechtmatigheidstoets. De kinderrechter zal daarom beoordelen of de schriftelijke aanwijzing al met ingang van 1 maart 2024 vervallen moet worden verklaard.
4.5.
Bij die beoordeling is van belang dat een schriftelijke aanwijzing wordt gezien als een besluit zoals bedoeld de Algemene wet bestuursrecht. Op (de totstandkoming van) een besluit zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing. Dit betekent dat een schriftelijke aanwijzing onder andere deugdelijk moet zijn gemotiveerd en dat een zorgvuldige belangenafweging moet hebben plaatsgevonden. Een schriftelijke aanwijzing waarbij het contact tussen een ouder en een kind wordt beperkt kan daarnaast alleen worden gegeven als dat noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing (artikel 1:265f lid 1 BW).
4.6.
De ouders stellen dat de GI de schriftelijke aanwijzing niet deugdelijk heeft gemotiveerd en dat zij de betrokken belangen niet goed heeft afgewogen. Daartoe voeren de ouders – samengevat – aan dat de GI niet goed heeft gemotiveerd waarom de contactregeling van twee uur per drie weken in het belang van [A] en [B] is en ook niet waarom een uitgebreidere regeling niet passend is, aangezien er een stijgende lijn in het verloop van de contactmomenten zit. De GI heeft geen te respecteren belang om niet toe te werken naar uitgebreider en onbegeleid contact, terwijl de ouders belang hebben bij een zo uitgebreid mogelijk contact en de kinderen belang hebben bij onbelast en daarmee onbegeleid contact.
4.7.
De kinderrechter overweegt als volgt. Voorop staat dat de contactregeling in de schriftelijke aanwijzing van 1 maart 2024 een uitbreiding van de contactmomenten in frequentie en duur inhoudt. De klachten van de ouders houden in dat de GI een tot een verdere uitbreiding had moeten komen. Ter onderbouwing van hun standpunt dat er een stijgende lijn in het verloop van de contactmomenten zit, verwijzen de ouders naar verslaglegging van het Axiehuis. De kinderrechter stelt vast dat de meest recente verslaglegging dateert van 1 januari 2024. Dit is vóór het geven van de schriftelijke aanwijzing, zodat aangenomen moet worden dat de GI een positief verloop van de contactmomenten heeft meegewogen bij haar beslissing om tot uitbreiding te komen. Aan de ouders moet worden toegegeven dat de in de schriftelijke aanwijzing opgenomen uitleg waarom de GI verdere uitbreiding niet passend acht, beperkt is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI daarom een aanvullende toelichting gegeven. Die toelichting houdt in dat [A] en [B] heftig gedrag laten zien na de contactmomenten. Zij weigeren na die momenten iedere opvoeder, trekken zich terug, laten eten uit hun mond vallen en liggen op de gang te gillen. Sinds de toename van het aantal contactmomenten met de ouders verzetten [A] en [B] zich tegen alle andere volwassenen om hen heen, aldus de GI. Gelet op deze aanvullende uitleg van de GI is de kinderrechter van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing voldoende is gemotiveerd.
De kinderrechter begrijpt dat de ouders graag nog uitgebreider contact met [A] en [B] zouden willen. Een zo ruim mogelijk contact tussen ouder en kind is in beginsel ook van belang voor het behoud van de ouder-kindband. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met wat het kind aankan. Gelet op het zorgelijke gedrag van [A] en [B] na de contactmomenten, is de kinderrechter van oordeel dat de GI in redelijkheid mocht bepalen dat het contact beperkt blijft tot één keer per drie weken begeleid contact.
4.8.
De conclusie van de kinderrechter is dat de schriftelijke aanwijzing voor de periode tussen 1 maart 2024 en 25 april 2024 in stand kan blijven, omdat de GI deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de in die schriftelijke aanwijzing opgenomen contactregeling in het belang van [A] en [B] is, en bij het afwegen van de belangen op de juiste manier rekening heeft gehouden met het belang van de ouders en het belang van [A] en [B] . De schriftelijke aanwijzing wordt dus alleen gedeeltelijk, namelijk met ingang van 25 april 2024, vervallen verklaard.
Kan het verzoek van de ouders om een ruimere contactregeling vast te stellen worden toegewezen?
4.9.
De ouders hebben hun verzoek om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren gecombineerd met een verzoek om een andere contactregeling vast te stellen. Aan de kinderrechter komt normaal gesproken de bevoegdheid toe om na het (gedeeltelijk) vervallen verklaren van een schriftelijke aanwijzing een andere contactregeling vast te stellen (artikel 1:265f lid 2 BW). In dit geval is de reden voor de gedeeltelijke vervallenverklaring echter niet dat de schriftelijke aanwijzing onterecht is gegeven, maar dat nu een door het gerechtshof vastgestelde contactregeling geldt. De kinderrechter ziet daarom geen ruimte om op de voet van artikel 1:265f lid 2 BW een contactregeling vast te stellen. De vraag is daarom of er een andere wettelijke grondslag is op basis waarvan het verzoek van de ouders inhoudelijk kan worden beoordeeld. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
4.10.
De contactregeling die de ouders verzoeken is ruimer dan de minimale contactregeling die het gerechtshof heeft vastgesteld. Het gerechtshof heeft de regie over uitbereiding van die contactregeling bij de GI neergelegd. De GI heeft duidelijk gemaakt dat zij op dit moment niet tot uitbreiding zal overgaan. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 5 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1664) volgt dat de wet de ouders twee mogelijkheden biedt als zij het niet eens zijn met de manier waarop de gezinsvoogd gebruikmaakt van de haar door het hof gegeven bevoegdheid om de zorgregeling al dan niet uit te breiden. De ouders kunnen zich dan op grond van de geschillenregeling van artikel 1:262b BW tot de kinderrechter wenden, of zij kunnen in geval van gewijzigde omstandigheden op grond van artikel 1:253a lid 4 in verbinding met artikel 1:377e BW verzoeken om de contactregeling te wijzigen.
4.11.
De kinderrechter is van oordeel dat het verzoek van de ouders op geen van deze twee gronden kan worden toegewezen. Daartoe verwijst de kinderrechter ten eerste naar wat hierboven is overwogen over de redenen waarom de GI nu niet hoeft over te gaan tot verdere uitbreiding van de contactmomenten. De GI heeft bovendien uitgelegd dat omgang op de in het verzoek genoemde feestdagen praktisch gezien niet mogelijk is omdat er dan geen begeleiders beschikbaar zijn. De kinderrechter vindt de beslissing van de GI om nu geen gebruik te maken van haar bevoegdheid om de contactregeling uit te breiden daarom terecht. Voor zover de ouders menen dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, hetgeen zij niet hebben gesteld, is de kinderrechter van oordeel dat daar gelet op de recente beslisdatum van het gerechtshof geen sprake van kan zijn. De kinderrechter zal het verzoek om een andere contactregeling vast te stellen dan ook afwijzen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 1 maart 2024 gedeeltelijk vervallen, namelijk met ingang van 25 april 2024;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.R.A. de Werd, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2024, in aanwezigheid van mr. M.J. van der Schoot als griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.
Conc: MvdS