ECLI:NL:RBOBR:2024:2228

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
23/743
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling en geschiktheid van functies

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het UWV. Eiseres ontving sinds 21 januari 2019 een WIA-uitkering, maar na een herbeoordeling op 4 juli 2022 besloot het UWV haar uitkering per 5 september 2022 te beëindigen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV handhaafde zijn besluit. Tijdens de zitting op 14 februari 2024 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft het aanvullend beroepschrift van eiseres, dat te laat was ingediend, toch toegelaten tot de procedure, maar heeft de gemachtigde van eiseres aangesproken op zijn werkwijze van late indiening van stukken.

De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden de WIA-uitkering van eiseres heeft beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts van het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat de medische belastbaarheid van eiseres overtuigend is gemotiveerd. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om heropening van het onderzoek en benoeming van een deskundige af, omdat er geen overtuiging is dat het onderzoek onvolledig is geweest. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/743

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Akdeniz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Sinds 21 januari 2019 ontving eiseres een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiseres werd toen 100% arbeidsongeschikt geacht, omdat op dat moment niet voldoende functies konden worden geselecteerd als basis voor de schatting van haar verdiencapaciteit.
1.2.
Met het besluit van 4 juli 2022 heeft het UWV na een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres haar WIA-uitkering beëindigd per 5 september 2022.
1.3.
Met het bestreden besluit van 17 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.4.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.5.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
Eiseres heeft op 2 februari 2024 een aanvullend beroepschrift ingediend en daarbij medische informatie en een brief van haar dochter overgelegd.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de dochter van eiseres [naam] , de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV. Op de zitting is het onderzoek aangehouden om de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) van het UWV in de gelegenheid te stellen om op het aanvullend beroepschrift en de bijgevoegde (medische) stukken te reageren.
1.8.
Het UWV heeft schriftelijk gereageerd op het aanvullend beroepschrift en de medische stukken met een (nadere) rapportage van de verzekeringsarts B&B.
1.9.
Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om schriftelijk te reageren op de (nadere) rapportage van de verzekeringsarts B&B.
1.10.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten, omdat geen van de partijen binnen de door de rechtbank gestelde termijn heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord.
1.11.
Na het verstrijken van de hiervoor (in 1.10.) bedoelde termijn heeft eiseres de rechtbank verzocht om een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft dit verzoek tevens opgevat als een verzoek om het onderzoek te heropenen.

Beoordeling door de rechtbank

De (wederom) te late indiening van processtukken door de gemachtigde van eiseres
2. De rechtbank heeft voorafgaand aan de zitting schriftelijk aangekondigd dat zou worden besproken of het tijdstip van indiening van het aanvullend beroepschrift met de daarbij gevoegde (medische) informatie zich verdraagt met de goede procesorde. Naar aanleiding van die bespreking heeft de rechtbank op de zitting besloten dat het aanvullend beroepschrift en de daarbij gevoegde (medische) informatie bij de beoordeling zal worden betrokken. De rechtbank merkt daar nog het volgende over op met het oog op andere zaken van de gemachtigde van eiseres.
2.1.
Met name in socialezekerheidszaken zijn rechters erg terughoudend om stukken die in strijd met de goede procesorde te laat zijn ingediend buiten beschouwing te laten. De reden is dat de belangen van degene die een uitkering wil ontvangen (in dit geval: eiseres) groot zijn en dat het daarom een heel harde consequentie is om hen het procesgedrag van hun gemachtigde onverkort toe te rekenen. Maar deze terughoudendheid moet niet als een vrijbrief worden opgevat om van de late indiening van stukken een (vaste) werkwijze te maken zoals de gemachtigde van eiseres lijkt te doen. De rechtbank heeft al in eerdere uitspraken uitgelegd dat en waarom een dergelijke werkwijze ongewenst is. [1] Dat de rechtbank in deze zaak het aanvullend beroepschrift met de bijgevoegde medische stukken heeft toegelaten tot de procedure moet dan ook nadrukkelijk niet (alsnog) als een goedkeuring van deze werkwijze worden gezien.
2.2.
Na mededeling van de beslissing van de rechtbank om de hiervoor genoemde stukken toe te laten, heeft de gemachtigde van eiseres op de zitting gezegd dat hij “iets klaar had liggen” voor het geval de rechtbank zou hebben besloten de stukken niet toe te laten. De gemachtigde heeft het aan de verbeelding overgelaten wat dit “iets” zou moeten zijn. Wel leidt de rechtbank hieruit af dat de gemachtigde ondanks de vermaningen in eerdere zaken en in deze zaak niet van zins is zijn werkwijze aan te passen, bestaande uit het zeer kort voor de zitting de daadwerkelijke beroepsgronden kenbaar te maken en (nadere) medische stukken te overleggen. Het in die werkwijze volharden acht de rechtbank echter zeer ongewenst. De rechtbank herhaalt daarom haar eerdere oproep aan de gemachtigde van eiseres om voortaan zo spoedig mogelijk in de procedure de beroepsgronden kenbaar te maken. [2] Ook roept zij hem verder op in het vervolg (adequaat) te reageren op brieven van de rechtbank met betrekking tot het tijdig indienen van medische informatie en het geven van een deugdelijke toelichting daarop. De rechtbank geeft ook nog mee dat de meeste andere gemachtigden die (regelmatig) in socialezekerheidszaken optreden dit alles wel doen. De rechtbank vraagt van de gemachtigde van eiseres dus niets geks. Integendeel: hem wordt gewoon gevraagd om te gaan werken op een manier die in zijn beroepsgroep gebruikelijk is.
2.3.
Wat in deze zaak niet onvermeld kan blijven is dat eiseres zelf heeft gezegd dat zij van de procedure veel stress ervaart waaruit de rechtbank afleidt dat zij graag duidelijkheid wil over haar (uitkerings)situatie. Door het late indienen van de stukken door haar gemachtigde heeft de procedure echter onnodige vertraging van enkele maanden opgelopen en duurde het dus langer dan noodzakelijk voordat de rechtbank eiseres de door haar zo gewenste duidelijkheid kon geven. De rechtbank ziet dan ook niet in hoe deze procesvoering in het belang van eiseres is.
Inhoudelijke beoordeling
3. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden de WIA-uitkering van eiseres heeft beëindigd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het UWV op goede gronden de WIA-uitkering van eiseres heeft beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
In het beroepschrift staan de niet nader onderbouwde en niet toegelichte stellingen dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de relevante wettelijke bepalingen en het bestreden besluit op een onjuiste feitelijke grondslag berust. Omdat daarmee geen sprake is van een gemotiveerde beroepsgrond zal de rechtbank daarop niet ingaan. [3] Het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift in samenhang gelezen begrijpt de rechtbank dat eiseres vindt dat het UWV in verband met haar knieklachten, rug- en nekklachten, migraine, duizeligheid en fibromyalgie te weinig beperkingen heeft aangenomen en dat zij – uitgaande van de aanwezigheid van meer beperkingen – stelt onverminderd volledig arbeidsongeschikt te zijn.
4.2.
De eisen waaraan de besluitvorming van het UWV moet voldoen, vloeien voort uit de Algemene wet bestuursrecht en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Op grond daarvan moet uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV blijken dat een zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden. De rapporten moeten verder inhoudelijk overtuigend en zonder tegenstrijdigheden zijn gemotiveerd.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van eiseres. Zij heeft eiseres gesproken tijdens de hoorzitting en aanvullend onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts B&B de door eiseres ingebrachte medische informatie meegewogen in haar beoordeling. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiseres heeft gemist.
4.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiseres in het rapport van 16 februari 2023 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts B&B heeft bij de beperking op het item lopen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) de toelichting geplaatst dat dit zo nodig met een rollator kan. Verder ziet de verzekeringsarts B&B in de medische informatie geen aanleiding om eiseres verder beperkt te achten voor lopen. Aan de hand van de eisen uit het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de verzekeringsarts B&B toegelicht waarom geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Ten aanzien van de diagnose fibromyalgie stelt de verzekeringsarts B&B dat het hebben van pijnklachten bij deze stoornis niet per definitie moet leiden tot het staken van activiteiten. Het continueren van activiteiten leidt namelijk niet tot schade aan de gezondheid en zo wordt bovendien voorkomen dat conditieverlies en het ervaren van progressieve belemmeringen optreedt. Eiseres haar subjectieve waardering van haar ongeschiktheid wijkt af van de op basis van objectieve medische gegevens door de primaire arts reëel geachte arbeidsbeperkingen. Dit is volgens de verzekeringsarts B&B onvoldoende om af te wijken van het oordeel van de primaire arts.
4.5.
De verzekeringsarts B&B heeft in haar (nadere) rapportage van 13 maart 2024 op eveneens inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd waarom de door eiseres op 2 februari 2024 overgelegde medische informatie niet tot een andere uitkomst leidt. De overgelegde medische informatie is deels te ver verwijderd van de datum in geding om bij de beoordeling te betrekken. De overgelegde medische informatie die wel ziet op de datum in geding was (in andere vorm) al bij de heroverweging in bezwaar bekend en is toen reeds bij de beoordeling betrokken.
4.6.
De rechtbank begrijpt goed dat eiseres en haar dochter vinden dat eiseres niet kan werken. Dat blijkt onder andere uit de brief van de dochter van eiseres waarin zij een toelichting op de situatie van haar moeder (eiseres) geeft. De rechtbank ziet ook dat eiseres diverse medische klachten heeft en dat is ook door het UWV erkend in de rapportages van zijn verzekeringsartsen en de opgestelde FML. Het is de rechtbank duidelijk dat deze medische klachten een last zijn in het dagelijks leven van eiseres. Maar voor de toekenning van een WIA-uitkering is niet van belang hoe eiseres (dan wel haar dochter) haar medische toestand ervaart, waarbij de rechtbank realiseert dat dit heel hard klinkt. De wetgever heeft er namelijk voor gekozen dat alleen rekening kan worden gehouden met de medisch objectiveerbare arbeidsbeperkingen van eiseres. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de medisch objectiveerbare beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld.
4.7.
Voor zover door middel van de brief van de dochter van eiseres psychische klachten worden geclaimd, heeft de verzekeringsarts B&B in haar (nadere) rapportage van 13 maart 2024 overwogen dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor een psychische stoornis op de datum in geding. Ook wordt hier in geen van de medische stukken melding van gemaakt, zodat het aannemen van psychische beperkingen niet aan de orde is. In het licht van de eerdere medische beoordelingen en de medische informatie in het dossier is ook dit inhoudelijk overtuigend en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd.
4.8.
Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiseres zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. Dat wordt niet anders doordat destijds bij de toekenning van de WIA-uitkering per 21 januari 2019 niet voldoende functies konden worden geselecteerd als basis voor de schatting van de verdiencapaciteit van eiseres.
Verzoek om heropening van het onderzoek en benoeming van een deskundige
5. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om het onderzoek te heropenen af. Mede gelet op wat eiseres heeft aangevoerd heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat het onderzoek onvolledig is geweest. Reeds om die reden is het benoemen van een verzekeringsarts als deskundige, zoals door eiseres is bepleit, niet aan de orde. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat zij ook op inhoudelijke gronden geen aanleiding ziet om een verzekeringsarts als deskundige te benoemen. Eiseres heeft met wat zij heeft aangevoerd geen twijfel gezaaid over de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsartsen van het UWV.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Rechtbank Oost-Brabant 2 februari 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:331, en rechtbank Oost-Brabant 29 maart 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:1180.
2.Rechtbank Oost-Brabant 9 februari 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:441.
3.Centrale Raad van Beroep 31 oktober 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB7463, en rechtbank Oost-Brabant 1 december 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:5853.