ECLI:NL:RBOBR:2024:441

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
22/1119
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering na medische beoordeling door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering door het UWV per 11 oktober 2021. Eiser, die zich op 31 augustus 2020 ziekmeldde, ontving een ZW-uitkering, maar het UWV concludeerde dat hij meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, maar het UWV handhaafde zijn besluit. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 22 januari 2024, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) de medische situatie van eiser zorgvuldig heeft beoordeeld en dat de beperkingen van eiser correct zijn ingeschat. Eiser had in beroep aanvullende medische informatie ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat deze informatie niet relevant was voor de beoordeling, omdat deze niet eerder was overgelegd. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering heeft beëindigd en dat er geen schending was van het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht had op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1119

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Akdeniz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. X. Su).

Inleiding

1. Het UWV heeft de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) per 11 oktober 2021 beëindigd, omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.1.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
1.2.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 19 april 2022.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.
1.5.
De ex-werkgever heeft aangegeven niet als derde-partij aan het geding te willen deelnemen, maar wel de uitspraak te willen ontvangen. Eiser heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met zijn ex-werkgever. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat de ex-werkgever alsnog kennisneemt van de medische situatie van eiser.

Wat ging aan deze procedure vooraf

2. Eiser is voor het laatst werkzaam geweest als junior analist voor gemiddeld 39,77 uur per week. Op 31 augustus 2020 heeft eiser zich ziekgemeld, waarna aan hem een ZW-uitkering is toegekend. Naar aanleiding van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft het UWV de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Standpunten van partijen

3. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser, met zijn beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 augustus 2021, in staat is om de geselecteerde voorbeeldfuncties uit te voeren. Het UWV vindt dat eiser met de geselecteerde voorbeeldfuncties meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd en heeft daarom besloten om de ZW-uitkering met ingang van
11 oktober 2021 te beëindigen.
4. Eiser is het niet met het UWV eens. Het bestreden besluit is volgens eiser genomen in strijd met de hieraan ten grondslag gelegde wettelijke bepalingen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Daarnaast berust het bestreden besluit volgens eiser op een onjuiste feitelijke grondslag. Eiser merkt op dat hij niet door een verzekeringsarts is gezien en beoordeeld. Eiser is verder van mening dat er door de verzekeringsarts te weinig beperkingen zijn aangenomen en dat hierdoor de arbeidsdeskundige is uitgegaan van onjuiste informatie. Eiser vindt dat hij onverminderd volledig arbeidsongeschikt is en daarom niet in staat is om de geduide functies te verrichten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een huisartsenjournaal over de periode van 31 augustus 2020 tot en met 27 mei 2022 overgelegd. Daarnaast wijst eiser op brieven van behandelaren waaruit volgens hem blijkt dat hij meer klachten heeft dan de verzekeringsarts B&B heeft aangenomen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Allereest merkt de rechtbank op dat haar ter zitting duidelijk is geworden dat eiser op 11 januari 2024 een aanvullend beroepschrift heeft ingediend.
6.1.
Op de zitting zat dat fysiek (nog) niet in het dossier van de rechtbank en was het door de rechtbank ook niet doorgestuurd aan het UWV. Het UWV heeft ter zitting aangegeven wel op de hoogte te zijn van het aanvullend beroepschrift, omdat eisers gemachtigde hen een kopie had toegezonden. De rechtbank heeft na de zitting vastgesteld dat het aanvullend beroepschrift op 11 januari 2024 bij de rechtbank is binnengekomen. Daarmee maakt het sindsdien onderdeel uit van het rechtbankdossier en de rechtbank zal het – nu ook gebleken is dat het UWV kennis heeft genomen van het stuk – dan ook bij de beoordeling betrekken.
6.2.
De rechtbank had het op 11 januari 2024 ontvangen aanvullend beroepschrift moeten doorsturen aan het UWV en moeten toevoegen aan het fysieke zaaksdossier. Dat is in deze zaak niet goed gegaan en dat is aan de rechtbank te wijten. Tegelijkertijd is deze situatie mede ontstaan door een – zo lijkt het – standaardwerkwijze van eisers gemachtigde om een beroepschrift met algemeen geformuleerde gronden in te dienen wat pas 10 dagen voor de zitting met een aanvullend beroepschrift wordt aangevuld. Dat heeft er in een eerdere zaak van eisers gemachtigde toe geleid dat het aanvullend beroepschrift wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing is gelaten. [1] Dat oordeel spreekt de rechtbank in deze zaak niet uit, maar zij wil wel (wederom) benadrukken deze werkwijze onwenselijk te vinden. De rechtbank verzoekt eisers gemachtigde dan ook om voortaan zo spoedig mogelijk in de procedure de beroepsgronden kenbaar te maken. Dit stelt het UWV in staat daar adequaat op te reageren en dat stelt de rechtbank in staat het een en ander bij de voorbereiding van de zaak te kunnen betrekken. Dat is daarmee ook in het belang van de (eisende) partij die de gemachtigde bijstaat.
7. De rechtbank is van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser per 11 oktober 2021 heeft beëindigd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
8. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) heeft het medisch onderzoek zorgvuldig verricht. Zij heeft kennisgenomen van het dossier en het bezwaar van eiser en de door eiser ingebrachte medische informatie meegewogen in haar beoordeling. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist. De verzekeringsarts B&B heeft voldoende gemotiveerd waarom er geen verdergaande beperkingen worden aangenomen.
8.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de beroepsgrond van eiser dat hij niet door een verzekeringsarts is gezien niet slaagt. Bij een EZWb is het namelijk niet vereist dat het onderzoek door een verzekeringsarts wordt verricht. [2]
De medisch inhoudelijke beoordeling
9. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat het UWV eisers belastbaarheid onjuist heeft ingeschat. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
9.1.
De verzekeringsarts B&B geeft in het rapport van 11 april 2022 aan dat de gestelde diagnoses (
de rechtbank begrijpt: de diagnoses waar de primaire arts van uitgaat) aansluiten bij wat over eiser bekend is vanuit het dossier. Ook de medische informatie die eiser in bezwaar aanlevert is hiermee in lijn. Er zijn volgens de verzekeringsarts B&B geen redenen om te veronderstellen dat de gestelde diagnoses incorrect zouden zijn. Verder wijst de verzekeringsarts B&B erop dat eiser aan geen van de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid voldoet. Er is bij eiser geen sprake van opname in een ziekenhuis of Wlz [3] -instelling, bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid of onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Daarom is er geen sprake van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts B&B legt uit waarom zij het eens is met de beperkingen die de primaire arts heeft opgenomen in de FML. Het betreft flinke beperkingen die passen bij de onderzoeksbevindingen. Verder geeft de verzekeringsarts B&B aan dat er geen medische grondslag is voor een beperking in de duurbelastbaarheid. Er zijn bij eiser geen energetische tekorten die herleidbaar zijn tot een medisch objectiveerbare oorzaak die een beperking in de duurbelasting zou rechtvaardigen. Ook is geen sprake van verminderde beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt wegens een medische behandeling die gevolgd wordt. Voor een beperking in de duurbelastbaarheid op preventieve gronden is ook geen aanleiding volgens de verzekeringsarts B&B.
9.2.
Ten aanzien van het huisartsenjournaal dat eiser in beroep heeft overgelegd stelt het UWV dat eiser niet heeft aangegeven welke stelling hij met die medische informatie wil onderbouwen. In de bezwaarprocedure is door eiser uitgebreide medische informatie ingebracht betreffende de periode rond de datum in geding (11 oktober 2021). Dit betreft onder andere een huisartsenjournaal over de periode van 1 september 2020 tot en met 29 november 2021. Het UWV wijst erop dat deze informatie is meegewogen in de beoordeling. De rechtbank kan het UWV hierin volgen.
9.3.
De rechtbank heeft geen reden om aan de motiveringen van de verzekeringsarts B&B te twijfelen. De verzekeringsarts B&B heeft inzichtelijk gemaakt waarom de beperkingen zijn aangenomen die zijn weergegeven in de FML.
9.4.
In het aanvullend beroepschrift van 11 januari 2024 wijst eiser op een verslag van zijn behandelaar [naam] van 11 juni 2022. De rechtbank constateert dat eiser dit verslag niet heeft overgelegd aan de rechtbank. Ter zitting heeft het UWV aangegeven dit verslag ook niet te hebben ontvangen. De rechtbank kan het verslag van [naam] daarom niet bij de beoordeling betrekken. De rechtbank merkt daarbij op dat het verslag van [naam] van meer dan negen maanden na de datum in geding is. Daarnaast wijst eiser in het aanvullend beroepschrift van 11 januari 2024 op een verslag van zijn behandelaar [naam] . Ter zitting geeft het UWV aan dat dit verslag al bij de beoordeling in de bezwaarfase is betrokken. Omdat eiser geen nieuwe medische informatie heeft ingediend ziet de rechtbank geen reden om aan de motiveringen van de verzekeringsarts B&B te twijfelen.
De arbeidskundige beoordeling
10. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiser zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie ook: rechtbank Oost-Brabant 2 februari 2024, ELCI:NL:RBOBR:2024:331.
2.Zie de uitspraken van de CRvB van 7 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1268 en 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.
3.Wlz = Wet langdurige zorg.