Uitspraak
RECHTBANK Oost-Brabant
1.Het procesverloop
- het vonnis van deze rechtbank van 30 november 2022, gewezen tussen partijen onder zaaknummer C/01/385870 / HA ZA 22-522
- de verzetdagvaarding van [opposant] (conclusie van antwoord)
- de mondelinge behandeling met zittingsaantekeningen, producties 21 en verder van mr. Verbart en de spreekaantekeningen van beide advocaten.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
(i) hij verbleef in de tweede helft van 2022 tot in april 2023 bij zijn zus in Antwerpen, dus in het buitenland, zodat een termijn van acht weken geldt
(ii) de toedracht begin 2023:
- hij zag in januari 2023 in zijn bank-app dat er iets aan de hand was met zijn rekening
- hij vermoedde fraude (een hack) en had onverwijld contact met de bank
- [opposant] had contact met mr. Kuijlaars (zijn vorige advocaat), die ging mailen (met de deurwaarder) om informatie te verzamelen (dat verklaart de e-mails van 20 en 30 januari 2023)
- in dit stadium hadden hij en mr. Kuijlaars het verstekvonnis niet en wisten zij niets, anders dan dat volgens de bank beslag was gelegd; het betekende verstekvonnis lag (vermoedelijk) in [plaats] op het ingeschreven adres van [opposant] , maar het is niet in persoon betekend en op dat ingeschreven adres was hij al geruime tijd niet geweest, waardoor hij het verstekvonnis ook daar niet had gezien
- begin februari 2023 ontvingen hij en mr. Kuijlaars (via de deurwaarder) het verstekvonnis
- toen werd duidelijk dat abusievelijk hoger beroep werd ingesteld (mr. Kuijlaars had dit gedaan omdat [opposant] aan haar vertelde dat hij verweer had gevoerd, maar dat betrof, zo bleek later, overleg buiten rechte)
- de verzetdagvaarding is vervolgens opgemaakt en uitgebracht.
“4.20.Anders dan Aegis heeft aangevoerd wordt met het bekend zijn van het adres in het buitenland in artikel 143 lid 2 Rv. niet een subjectieve (bij de wederpartij aanwezige) bekendheid met het buitenlandse adres van de gedaagde bedoeld. Van een bekend adres in de zin van dit artikel is ook sprake indien dat adres op de gebruikelijke wijze kan worden achterhaald, zoals door het raadplegen van een uittreksel uit het bevolkingsregister.”[opposant] heeft niets naar voren gebracht waaruit volgt dat zijn adres in Antwerpen op de gebruikelijke wijze kon worden achterhaald. Zijn standpunt dat hij bij zijn zus verbleef, impliceert eerder het tegendeel. [opposant] heeft ook niet gesteld dat [geopposeerde] op de hoogte was van het adres van [opposant] in Antwerpen.
“Namens cliënt, de heer [opposant] , wend ik mij tot u in verband met het volgende.In onderstaande mail [een mail van de deurwaarder met bijlage(n), rechtbank] zijn de stukken opgevraagd op basis waarvan beslag is gelegd. Cliënt werd immers geheel onverwacht met het beslag geconfronteerd. Cliënt wenst hoger beroep in te stellen. In dat kader ontvang ik graag de dagvaarding.”“Dank voor de toezending van de dagvaarding.Namens cliënt kan ik u mededelen dat hij hoger beroep wenst in te stellen. In dit kader verneem ik graag van u of het mij vrijstaat de dagvaarding in hoger beroep op uw kantoor te betekenen.”
“Naar bewoordingen en strekking van art. 81, eerste lid, Rv. — dat voor de daar geregelde situatie uitwerking geeft aan het beginsel van hoor en wederhoor — moet de daad waarvan daar sprake is, zijn een daad van de veroordeelde zelf, en mag een daad van diens raadsman, waaruit de bekendheid met het vonnis bij deze laatste noodzakelijk voortvloeit, niet daarmede worden gelijkgesteld, ook niet indien deze raadsman bij die daad als vertegenwoordiger van de veroordeelde optrad (HR 18 november 1966, NJ 1967, 34).”
“dat naar bewoordingen en strekking van art. 81, eerste lid, Rv. de daad, waarvan daar sprake is, moet zijn een daad van de veroordeelde zelf, en daarmede een daad van diens raadsman waaruit de bekendheid met het vonnis bij deze laatste noodzakelijk voortvloeit, niet mag worden gelijkgesteld, ook niet, indien deze raadsman bij die daad als vertegenwoordiger van de veroordeelde optrad;
dat echter, in het algemeen en behoudens bijzondere door de veroordeelde aan te voeren omstandigheden, zal moeten worden aangenomen dat aan zulk een daad van de vertegenwoordiger van de veroordeelde een daad van deze zelf waaruit diens bekendheid met het vonnis wel noodzakelijk voortvloeit, zal zijn voorafgegaan;
dat, nu de man zich in dit geval ook op zulk een daad van de veroordeelde beroepen had, het Hof niet had mogen nalaten daarnaar een onderzoek in te stellen;”.
“(…) Zoals onder 5.3 overwogen gaat het om de vraag of sprake is van ‘enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is’ kortweg een daad van bekendheid. Daartoe is vereist een door de veroordeelde partij zelf verrichte daad waarbij daden door zijn raadsman buiten een procedure verricht in beginsel niet aan de veroordeelde mogen worden toegerekend (HR 2 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ1249, NJ 2009, 480). De Hoge Raad heeft in een zaak waarin door de deurwaarder aan de veroordeelde een brief werd toegezonden waarin van het verstekvonnis sprake was de enkele kennisneming van die brief en het daarop reageren, onvoldoende geacht als daad van bekendheid (HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652, NJ 2009, 491). Het moet gaan om een eigen daad van de veroordeelde waaruit noodzakelijkerwijs en ondubbelzinnig zijn bekendheid met het vonnis voortvloeit. Zelfs het enkele aanhoren van en het globaal op de hoogte zijn van de inhoud van het verstekvonnis is onvoldoende (HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4071, NJ 2005, 487).”
- a) De eerste stap in dit onderzoek betreft de wijze waarop mr. Kuijlaars de stukken in de zaak heeft ontvangen.
- b) De tweede stap in de analyse betreft de uitlatingen van [opposant] , die de basis waren voor de e-mails van mr. Kuijlaars van 20 en 30 januari 2023.
Het ligt, in het licht van de e-mails van 20 en 30 januari 2023, voor de hand dat mr. Kuijlaars [opposant] heeft verteld over belangrijke punten in de stukken (de globale inhoud ervan). Maar ook dit is niet genoeg voor de aanvang van de verzettermijn. Zie de bronnen in het arrest van het hof Arnhem-Leeuwaarden (citaat onder 4.9 (c) hiervoor).
De rechtbank neemt ook aan dat [opposant] eind januari 2023 in elk geval op de hoogte was van een probleem met zijn bankrekening. Maar ook dit is in de visie van de rechtbank niet genoeg voor de aanvang van de verzettermijn, omdat voor de aanvang van deze termijn naar buiten gerichte bekendheid met het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging (het beslag) is vereist. De rechtbank wijst in deze context op een passage uit de noot van mr. I.P.M. van den Nieuwendijk bij het arrest van het hof Den Bosch (citaat onder 4.5 (b) hiervoor; zie ook de vermelding in GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 143 Rv, aant. 7.3, mr. drs. P.A. Fruytier, noot 1):
Onder 9:“Met – naar buiten gerichte – bekendheid van bijvoorbeeld beslag op de bankrekening neemt de verzettermijn een aanvang (zie Ynzonides 1996, p. 147-148; anders: Rb. Dordrecht 2 november 1921, NJ 1923, p. 525). Gedaagde zal zelf moeten nagaan waarop de executie is gebaseerd om vervolgens na kennisname van het verstekvonnis al dan niet verzet in te stellen (zie Ynzonides 1996, p. 148). Het vorenstaande neemt niet weg dat bekendheid met de aangevangen tenuitvoerlegging veelal zal bestaan uit bekendheid met schriftelijke stukken waaruit de aangevangen tenuitvoerlegging blijkt (brieven, beslagstukken, etc.). Dan zal voor de bekendheid van de aangevangen tenuitvoerlegging mijns inziens wel ook de eis van bekendheid met de (hoofd)inhoud van die stukken gelden zoals zulks ook ten aanzien van de inhoud van het verstekvonnis geldt. Laatstgenoemde bekendheid met de inhoud van de genoemde stukken moet dan wel weer naar buiten gerichte bekendheid zijn (…)”.
- a) De e-mail van de hypotheekadviseur wijst mogelijk in de richting van een fout van [opposant] in die zin dat hij te veel financiering heeft aangevraagd (en niet “subsidiair” € 322.000,00 conform koopovereenkomst). De e-mail is echter in de visie van de rechtbank niet duidelijk genoeg – is het een verwachting van de adviseur of een mededeling/beslissing van de bank, en is het aangekondigde verlies van zijn baan daarin verdisconteerd? Daarom is een dergelijke fout volgens de rechtbank hier niet voldoende onderbouwd (andere feiten naast deze e-mail zijn niet naar voren gebracht).
- b) [opposant] zou, na ontvangst van de aankondiging dat hij zijn baan zou kwijtraken, zonder meer, al om die reden, geen enkele financiering hebben gekregen. Dat staat hier als onweersproken vast. Daaruit volgt – ook als een fout van [opposant] aan de orde is (in die zin dat hij voor een te hoog bedrag financiering heeft aangevraagd) – dat zijn beroep op de ontbindende voorwaarde volgens de rechtbank toch gegrond is. Want: de fout heeft niets te maken met de afwijzing, omdat de afwijzing geheel is veroorzaakt door het verlies van de baan en hoe dan ook, ook als [opposant] financiering zou hebben aangevraagd voor € 322.000,00, zou hebben plaatsgevonden. [opposant] heeft in de visie van de rechtbank de ontbindende voorwaarde (NVM-model) redelijkerwijs mogen opvatten in die zin dat (i) hij zich onder deze omstandigheden mag beroepen op de ontbindende voorwaarde en (ii) de boete onder deze omstandigheden niet verschuldigd is.
- dat hij [geopposeerde] , nog vóór de dag van de dagvaarding, heeft gevraagd hem per e-mail op de hoogte te houden omdat [opposant] in het buitenland zou verblijven
- dat [geopposeerde] desondanks geen enkele e-mail heeft gestuurd (of andere digitale mededeling waarvan redelijkerwijs mocht worden verwacht dat [opposant] die in het buitenland zou ontvangen)
- dat [geopposeerde] de dagvaarding, het verstekvonnis en de beslagstukken heeft betekend aan het ingeschreven adres van [opposant] in [plaats] , waarvan [geopposeerde] redelijkerwijs moest vermoeden dat [opposant] daar niet was zodat [opposant] niet onverwijld zou kunnen kennis nemen van de stukken
- dat deze handelwijze neerkomt op een poging om een verstekvonnis met kracht/gezag van gewijsde te verkrijgen.