ECLI:NL:HR:2009:BJ1249

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00214
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis en bekendheid in procesrecht

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Volksrepubliek Bangladesh tegen een uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bangladesh had Tulip Computers International B.V. gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch en verzet ingesteld tegen een verstekvonnis van 14 mei 2003, waarbij de ontbinding van een 'Commercial Contract' was toegewezen en Bangladesh was veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 4.216.648,--. Tulip betwistte de ontvankelijkheid van het verzet van Bangladesh, stellende dat dit niet tijdig was ingesteld. De rechtbank verklaarde Bangladesh in haar verzet niet-ontvankelijk, wat door het hof in hoger beroep werd bekrachtigd. Bangladesh stelde dat zij niet op de hoogte was van het verstekvonnis, maar het hof oordeelde dat een faxbericht van de Bengaalse ambassade op 15 september 2003, waarin het verstekvonnis was meegedeeld, als een daad van bekendheid moest worden aangemerkt. Hierdoor was de verzettermijn verstreken. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en verwierp het cassatieberoep, waarbij Bangladesh werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

2 oktober 2009
Eerste kamer
08/00214
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
In de zaak van:
DE VOLKSREPUBLIEK BANGLADESH,
gevestigd te Dhaka, Bangladesh,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering,
t e g e n
TULIP COMPUTERS INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Bangladesh en Tulip.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bangladesh heeft bij exploot van 15 november 2004 Tulip gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch en verzet ingesteld tegen het vonnis van 14 mei 2003 van de rechtbank 's-Hertogenbosch waarbij bij verstek de ontbinding van het 'Commercial Contract' is toegewezen en Bangladesh is veroordeeld tot betaling van vervangende schadevergoeding ten bedrage van € 4.216.648,--.
Tulip heeft de vordering bestreden en bij wege van incident onder meer gevorderd Bangladesh niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzet wegens overschrijding van de verzettermijn. Bangladesh heeft betwist dat het verzet niet tijdig is ingesteld.
De rechtbank heeft, na een tussenvonnis van 30 november 2005, bij eindvonnis van 26 april 2006 in de incidenten de vordering van Bangladesh inzake onbevoegdheid afgewezen, de vordering van Tulip inzake overschrijding verzettermijn toegewezen en in de hoofdzaak het verzet van Bangladesh niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen beide vonnissen heeft Bangladesh hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 11 september 2007 heeft het hof de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Bangladesh beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tulip heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Bangladesh heeft bij brief van 9 juli 2009 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In deze zaak gaat het om het volgende. Bij dagvaarding van 21 november 2002 heeft Tulip - naast ontbinding van de in de stukken als Commercial Contract aangeduide, door haar op 30 juni 2001 met Bangladesh gesloten overeenkomst aangaande de koop van computers en cursussen - gevorderd Bangladesh te veroordelen tot vervangende schadevergoeding ten bedrage van € 4.216.648,--. De rechtbank heeft deze vordering bij verstekvonnis van 14 mei 2003 in haar geheel toegewezen. Bangladesh is bij dagvaarding van 15 november 2004 in verzet gekomen van dit verstekvonnis, maar de rechtbank heeft haar in dit verzet niet-ontvankelijk verklaard, zulks op de grond dat het niet tijdig was ingesteld. Bangladesh is van het desbetreffende vonnis in hoger beroep gekomen, maar tevergeefs: ook het hof oordeelde dat het verzet niet tijdig was ingesteld.
Dat oordeel berust, naar in cassatie niet in geschil is, op twee zelfstandige gronden. De eerste komt erop neer dat een op 15 september 2003 door de Bengaalse ambassade verzonden faxbericht, met daaraan gehecht een Engelse vertaling van het verstekvonnis, aan te merken is als een daad van bekendheid in de zin van art. 143 Rv., zodat de verzettermijn van acht weken op 15 september 2003 was gaan lopen en dus op 15 november 2004 ruimschoots was verstreken (rov. 4.14-4.16). Met betrekking tot de tweede grond overwoog het hof als volgt:
"4.17 Geheel ten overvloede voegt het hof nog toe dat zelfs ingeval dit faxbericht tezamen met de andere in r.o. 4.14 genoemde gedragingen niet als een daad van bekendheid in de zin van artikel 143 Rv zou kunnen worden beschouwd, in ieder geval de namens Bangladesh ingediende "note" in de Schotse exequaturprocedure als een daad van bekendheid in de zin van artikel 143 Rv moet worden aangemerkt. Tulip merkt terecht op dat aan het indienen van deze "note" een opdracht van Bangladesh ten grondslag moet liggen en daaruit volgt dat Bangladesh noodzakelijkerwijs bekend moet zijn geweest met de hoofdinhoud van het vonnis. Aangezien deze "note" op 16 september 2004 is ingediend, is ook in dat geval de verzetdagvaarding van 15 november 2004 niet tijdig ingediend."
3.2 Met de in genoemde exequaturprocedure namens Bangladesh ingediende "note", waarin door haar Schotse advocaat bezwaar wordt gemaakt tegen de "registration of A Judgement of the Court of Hertogenbosch, Holland, Dated the 14th day of May 2003 ", heeft het hof onmiskenbaar mede het oog op een, blijkens paragraaf 2 van dit processtuk luidende:
"On 7th May 2004 Lord Penrose pronounced an Interlocutor in a Petition believed to be the present process. The petitioner in the Certified Copy Interlocutor is "Tulip Computers International BV". The respondents are unaware of the circumstances by which the identity of the Petitioner changed. A copy of said Certified Copy Interlocutor is produced herewith, and its terms are held repeated herein brevitatis causa.",
bij die "note" gevoegde en daarvan deel uitmakende beslissing van genoemde Schotse rechter, waarin onder meer het volgende valt te lezen:
"The Lord Ordinary (...) grants warrant to the Keeper of Registers of Scotland to register the certified copy of the Judgment of the Court of Hertogenbosch, Holland at the instance of Tulip Computers International BV against the People's Republic of Bangladesh (Ministry of Education) dated 14 May 2003 for payment of € 4,216,648,00 together with interest (...)"
3.3.1 De klachten van onderdeel 2 zijn gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 4.17 dat het in de Schotse exequaturprocedure indienen van de hiervoor genoemde "note" moet worden aangemerkt als een daad van bekendheid in de zin van art. 143 Rv.
3.3.2 Onderdeel 2.1 betoogt in de eerste plaats dat het hof heeft miskend dat uit het indienen van de "note" alleen dan een, aan Bangladesh toe te rekenen, daad van bekendheid van de Schotse advocaat met het Nederlandse verstekvonnis kan worden afgeleid voor zover die "note" een erkenning van dat vonnis zou bevatten. Dit betoog, waarvoor blijkens de schriftelijke toelichting steun wordt gezocht bij HR 26 januari 1951, NJ 1951, 420, in welk arrest werd geoordeeld dat de bij dupliek in eerste aanleg gedane erkenning dat het verstekvonnis in kracht van gewijsde was gegaan een daad van bekendheid van eiser tot cassatie was, faalt. Niet slechts een erkenning als in het onderdeel bedoeld, maar ook andere uitlatingen en handelingen in rechte - waaronder het (in een buitenlandse procedure) in het geding brengen van een productie als de onderhavige "note"- kunnen een (aan de desbetreffende procespartij toe te rekenen) daad van bekendheid in de zin van art. 143 Rv. opleveren.
3.3.3 Onderdeel 2.1 behoeft gelet op het in 3.3.2 overwogene nog slechts behandeling voor zover daarin als zelfstandige klacht gelezen zou moeten worden dat het indienen van de "note" ook daarom niet een daad van bekendheid oplevert omdat uit dat stuk niet valt af te leiden dat de Schotse advocaat van Bangladesh wist op vordering van wie, tot welk bedrag en door welk gerecht zijn cliënte was veroordeeld. Deze klacht faalt omdat uit hetgeen hiervoor onder 3.2 is overwogen omtrent de inhoud van de "note" ondubbelzinnig volgt dat die Schotse advocaat met een en ander wel bekend was, zoals ook in rov. 4.17 besloten ligt.
3.3.4 De beide rechtsklachten van onderdeel 2.2 vinden, voor zover zij - nu zij uitgaan van de veronderstelling dat de "note" een erkenning van het verstekvonnis inhoudt - al feitelijke grondslag hebben, weerlegging in de slotzin van 3.3.2 onderscheidenlijk 3.3.3.
3.3.5 De motiveringsklacht van onderdeel 2.3 gaat uit van de opvatting dat het indienen van de "note" alleen dan als een daad van bekendheid van Bangladesh zou kunnen worden aangemerkt als uit de instructie van Bangladesh aan haar Schotse advocaat zou blijken dat zij van de hoofdinhoud van het verstekvonnis op de hoogte was. Die opvatting vindt geen steun in het recht, zodat onderdeel 2 ook in zoverre geen doel treft.
3.4 Nu het door onderdeel 2 tevergeefs bestreden oordeel de beslissing van het hof dat het verzet niet tijdig is ingesteld zelfstandig draagt, behoeven de klachten van onderdeel 1 geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Bangladesh in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Tulip begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 2 oktober 2009.