ECLI:NL:RBOBR:2024:1753

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
23/2757
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-uitkering wegens niet-ingezeten status op achttiende verjaardag

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een Wajong-aanvraag door het UWV. Eiser, geboren op 22 juni 1992, heeft zijn aanvraag ingediend op 17 maart 2023, maar het UWV heeft deze afgewezen omdat hij op zijn achttiende verjaardag, 22 juni 2010, geen ingezetene van Nederland was. Eiser heeft in 2009 met zijn ouders naar Servië verhuisd en was daar tot zijn terugkeer in Nederland in maart 2023 ingeschreven. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op zijn achttiende verjaardag geen duurzame band met Nederland had, aangezien hij en zijn ouders in Servië woonden en alle banden met Nederland waren verbroken, behalve voor sporadische bezoeken aan familie. Eiser heeft aangevoerd dat het UWV de hardheidsclausule en het evenredigheidsbeginsel had moeten toepassen, maar de rechtbank oordeelde dat de wetgeving dwingend is en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de Wajong-uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/2757

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: mr. A.G. Lavrijssen).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 13 april 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV overwogen dat eiser geen Wajong-uitkering kan krijgen omdat hij op zijn achttiende verjaardag niet in Nederland of een land van de EU, EER of Zwitserland woonde.
1.2.
Met het bestreden besluit van 18 september 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij deze afwijzing gebleven.
1.3.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: eiser die werd bijgestaan door zijn tante [naam] , de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt de beslissing van het UWV dat eiser geen Wajong-uitkering kan krijgen omdat hij op zijn achttiende verjaardag niet in Nederland of een land van de EU, EER of Zwitserland woonde. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten partijen
2.3.
Eiser voert- kort samengevat aan dat hij op 22 juni 1992 is geboren in ’s-Hertogenbosch met het syndroom van Down. Hij is hier destijds ook ingeschreven en heeft samen met zijn ouders in Nederland gewoond tot 26 oktober 2009. Daarna zijn zij verhuisd naar Servië. Eiser was toen 17 jaar en 4 maanden oud. Op 2 maart 2023 is eiser weer in Nederland komen wonen en is hij ingeschreven op het adres van zijn oom en tante in ’s-Hertogenbosch die de intensieve zorg voor hem op zich hebben genomen. Op 17 maart 2023 heeft hij een Wajong-uitkering aangevraagd. Eiser betwist niet dat hij op zijn achttiende verjaardag niet in Nederland woonde, maar is van oordeel dat het UWV al dan niet in het kader van het evenredigheidsbeginsel of de in de Wet Wajong 2015 (Wet Wajong) opgenomen hardheidsclausule, zijn situatie had moeten toetsen ten tijde van zijn zeventiende verjaardag toen hij wel voldeed aan de artikel 1:2 en 1:3 van de Wet Wajong in plaats van zijn achttiende verjaardag.
2.4.
Het UWV heeft in haar verweerschrift het volgende aangegeven. Als eiser niet op de momenten die zijn weergegeven in artikel 1a:1 lid 1 van de Wet Wajong als ingezetene is aan te merken, hij nooit voor een Wajong-uitkering in aanmerking kan komen als hij op de momenten die in artikel 1a:1 lid 2 en 3 van de Wet Wajong zijn weergegeven inmiddels wel ingezetene is geworden. Op zijn achttiende was hij geen ingezetene. Het UWV acht zich niet gehouden om in weerwil van de wettelijke bepalingen een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens het UWV kan een beroep op het evenredigheidsbeginsel niet slagen. Ook de bijzondere omstandigheden van zijn mantelzorger rechtvaardigen niet een beroep op het evenredigheidsbeginsel omdat het een belang van een derde betreft en dat kan geen reden zijn om een Wajong-uitkering toe te kennen.
Toetsingskader
2.5.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
2.6.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Wet Wajong is ingezetene in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen de natuurlijke persoon, die in Nederland woont. Dit begrip kan bij algemene maatregel van bestuur uitgebreid worden.
2.7.
Waar iemand woont wordt naar alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval beoordeeld. Op grond van vaste rechtspraak [1] komt het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze zodanig van aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met een ander land en het is niet noodzakelijk dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt.
Overwegingen van de rechtbank
Ingezetene
2.8.
De rechtbank overweegt dat eiser tot de verhuizing in 2009 toen hij zeventien jaar en vier maanden oud was, een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Daarna is dat veranderd, omdat zijn ouders hebben besloten om samen met hem te verhuizen naar Servië. Eiser heeft daarna ongeveer dertien jaar in Servië gewoond en het was ook de bedoeling van zijn ouders dat zij daar zouden blijven wonen. Zij hebben daar een stuk grond gekocht en een huis gebouwd. Alle banden met Nederland waren verbroken met uitzondering van korte bezoeken aan familieleden in Nederland, dat gebeurde één keer in de twee tot drie jaar. De rechtbank heeft tijdens de zitting gezien en gehoord dat de tante van eiser, nu eiser weer in Nederland woont, met veel toewijding de zorg voor eiser op zich heeft genomen. De tante van eiser heeft op de zitting ook aangegeven dat zij altijd een goede band met elkaar hebben gehouden en dat eiser, toen hij nog in Servië woonde, in de vakanties bij hun op bezoek kwam. De rechtbank beseft dat eiser afhankelijk was van zijn ouders en dat alle beslissingen gezien zijn verstandelijke beperking voor hem worden genomen. De rechtbank wil zonder meer aannemen dat eiser een goede band met zijn familie in Nederland heeft onderhouden, maar deze omstandigheden leggen gezien de duur van het verblijf in Servië te weinig gewicht in de schaal. De rechtbank overweegt dan ook dat uit de beschikbare feiten en omstandigheden niet kan worden geconcludeerd dat eiser op
22 juni 2010, de dag waarop hij achttien jaar werd, een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en als ingezetene kon worden aangemerkt. Deze grond slaagt niet.
2.9.
De vraag die overblijft is dan of het UWV op grond de in de Wet Wajong opgenomen hardheidsclausule of het evenredigheidsbeginsel de situatie van eiser had moeten toetsen op zijn zeventiende verjaardag in plaats van zijn achttiende verjaardag.
Hardheidsclausule
2.10.
Eiser voert aan dat het UWV op grond van de hardheidsclausule in artikel 1a:11 lid 4 van de Wet Wajong, bevoegd is om de Wajong-uitkering ambtshalve toe te kennen, als de toepassing van het eerste hoofdstuk van de Wet Wajong zou leiden tot een kennelijke hardheid. Volgens eiser is van een dergelijke hardheid sprake omdat eiser op zijn zeventiende verjaardag mee moest verhuizen naar Servië en hij daarbij volledig afhankelijk was van de zorg van zijn ouders. Wanneer hij nog enkele maanden langer in Nederland had gewoond, had hij wel als ingezetene een aanvraag kunnen doen voor een Wajong-uitkering. Zijn oom en tante komen als mantelzorger nu in de problemen enkel omdat zij de intensieve zorg voor eiser op zich hebben genomen omdat zijn moeder dat vanwege haar leeftijd en gezondheid niet meer kon.
2.11.
De vraag of de in artikel 1a:11, vierde lid, van de Wet Wajong opgenomen hardheidsclausule de mogelijkheid biedt om een Wajong-uitkering toe te kennen aan eiser, wordt ontkennend beantwoord door de rechtbank. Dit artikel kan volgens de wetsgeschiedenis [2] alleen een rol spelen in situaties waarin, bij toepassing van het eerste lid van het artikel, het niet of te laat doen van een aanvraag tot kennelijke hardheid zou leiden. Dit artikel voorziet niet in een mogelijkheid om af te wijken van de dwingendrechtelijke voorwaarde in artikel 1a:1, onder a, van de Wet Wajong dat de jonggehandicapte ingezetene moet zijn op de dag waarop hij achttien wordt. [3] Ook niet, zoals eiser op zitting heeft betoogd, in het geval dat de aanvrager (eiser) op een later moment dan zijn achttiende jaar weer ingezetene wordt. Deze grond slaag niet.
Evenredigheidsbeginsel
2.12.
Eiser heeft verder een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023 [4] . Eiser voert aan dat hij op zijn zeventiende verjaardag mee moest verhuizen naar Servië omdat hij volledig afhankelijk was van de zorg van zijn ouders. Hij had door zijn beperking niet de mogelijkheid om in Nederland achter te blijven. Dat maakt dat een starre interpretatie van artikel 1:2 Wet Wajong geen recht doet aan de situatie van eiser. Het lag op de weg van het UWV om mee te denken met eiser, zeker nu het voornaamste doel van de Wet Wajong is het bieden van kansen aan jonggehandicapte. De situatie wordt nog schrijnender als men zich realiseert dat eiser de Wajong-uitkering mee had mogen nemen naar het buitenland, indien de situatie zich enkele maanden later had voorgedaan en dus na de achttiende verjaardag van eiser en hij wel als ingezetene een Wajong-aanvraag had kunnen doen. De strikte toepassing van de wetgeving leidt in zijn geval tot zodanige onbillijke en onevenredige gevolgen dat het UWV van die wetgeving had moeten afwijken.
2.13.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of kan worden afgeweken van artikel 1:2 Wet Wajong, dat is opgenomen in een wet in formele zin. Uit twee uitspraken van 1 maart 2023 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, blijkt het volgende. [5] De toepassing van een dwingendrechtelijke bepaling, zoals artikel 1:2, Wajong 2015, kan niet worden getoetst aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verder kan een bepaling uit een wet in formele zin, zoals de Wet Wajong, niet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Wél staat het de rechtbank op grond van deze twee uitspraken vrij om in bepaalde gevallen een wetsbepaling buiten toepassing te laten. Dit is het geval als de toepassing van die bepaling vanwege omstandigheden waarmee de wetgever bij het maken van de wetgeving geen rekening heeft gehouden, in strijd zou kunnen komen met een fundamenteel rechtsbeginsel of (ander) ongeschreven recht. Bijvoorbeeld als de gevolgen van de toepassing van de wettelijke bepaling niet overeenkomt met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien.
2.14.
Van zo’n situatie is in deze zaak geen sprake. Het is namelijk de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest om alleen personen die op hun achttiende verjaardag als ingezetene kunnen worden beschouwd, in aanmerking te laten komen voor een Wajong-uitkering. [6] Het doel van Wet Wajong is namelijk inkomenssteun bieden voor jongeren die nooit meer kunnen werken, in het geval dat zij als ingezetene kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1:2, tweede lid, van de Wet Wajong heeft de wetgever de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur de kring van ingezetenen uit te breiden en te beperken. Ook op grond daarvan is eiser niet aan te merken als ingezetene. Daarom moet worden aangenomen dat de wetgever de gevolgen van de toepassing van een dergelijke bepaling, namelijk dat het zo kan zijn dat iemand vóór zijn achttiende verjaardag geen ingezetene meer is en dus niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, heeft bedoeld en voorzien. Dat eiser volledig afhankelijk was van zijn ouders gezien zijn beperkte verstandelijke vermogens en hij zelf niet de beslissing kon nemen om in Nederland te blijven, is dus geen bijzondere omstandigheid waarvan gezegd kan worden dat de wetgever daar geen rekening mee heeft gehouden. Er zijn verder door eiser ook geen omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Deze grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

2.15.
De rechtbank is van oordeel dat eiser op 22 juni 2010, zijn achttiende verjaardag, geen ingezetene van Nederland was en dat het UWV daarom terecht de Wajong-aanvraag heeft afgewezen.
2.16.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Venderbosch, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L. Burg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijk kader

Artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a
Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
(…)
Artikel 1:2, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat ingezetene is de natuurlijke persoon, die in Nederland woont.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Wajong wordt waar een natuurlijk persoon woont naar de omstandigheden beoordeeld.
Artikel 1a:11
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt op aanvraag vast of recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk bestaat.
2. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag waarop de aanvraag, bedoeld in dit artikel, werd ingediend, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de betrokkene achttien jaar wordt.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die door de jonggehandicapte bij de aanvraag worden verstrekt.
4. Indien de toepassing van het eerste lid zou leiden tot kennelijke hardheid, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering ambtshalve toe te kennen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld CRvB, 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908 en CRvB, 22 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2838.
2.memorie van toelichting, TK 2011-2012, 33 161, nr. 3, p. 96
3.memorie van toelichting, TK 2011-2012, 33 161, nr. 3, p. 96 en ECLI:NL:CRVB:2022:506
6.Staatblad 1997, 798