ECLI:NL:CRVB:2022:506

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
19/4256 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingezetenschap en Wajong-uitkering: beoordeling van duurzame band met Nederland

In deze zaak gaat het om de vraag of appellant op zijn achttiende verjaardag als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd in het kader van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Appellant, geboren op [geboortedatum] 2005, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij al voor zijn meerderjarigheid banden met Nederland had, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat deze banden niet kwalificeren als een duurzame band van persoonlijke aard. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin werd geoordeeld dat appellant op zijn achttiende verjaardag geen ingezetene was, omdat hij pas op zijn twintigste in Nederland was ingeschreven. De Raad wijst erop dat de omstandigheden die appellant aanvoert, zoals de steun van zijn moeder en de aanwezigheid van familie in Nederland, niet voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake was van een duurzame band met Nederland. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

19 4256 WAJONG

Datum uitspraak: 2 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
30 augustus 2019, 19/309 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.P. Smit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, door middel van videobellen, plaatsgevonden op 19 januari 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Smit. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1987, is in 2008 in Nederland komen wonen. Op
1 maart 2012 heeft appellant een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) ingediend. Bij besluit van 2 maart 2012 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant op zijn zeventiende jaar niet woonachtig was in Nederland of een land van de EU, EER of Zwitserland. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit in rechte is komen vast te staan.
1.2.
Op 12 juli 2018 heeft appellant met het formulier ‘Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen’ opnieuw een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Bij besluit van 1 augustus 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet op zijn achttiende verjaardag in Nederland of een land van de EU, EER, of Zwitserland woonde. Appellant is pas ingeschreven in Nederland toen hij twintig jaar oud was. Bij besluit van 21 december 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 augustus 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het eerdere afwijzingsbesluit van 2 maart 2012 was gebaseerd op de Wajong 2010. Gelet op de uitspraak van de Raad van 8 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1242) is het relevante recht gewijzigd en moet de tweede aanvraag worden opgevat als een nieuwe aanvraag op grond van hoofdstuk 1A van de Wajong 2015. Aangezien appellant op zijn achttiende jaar geen ingezetene was van Nederland, kan hij op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015 niet als jonggehandicapte worden aangemerkt. Het Uwv heeft de aanvraag van appellant dan ook terecht afgewezen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij al voor zijn meerderjarigheid zodanige banden met Nederland had ontwikkeld dat hij wel degelijk als ingezetene kan worden beschouwd. Daartoe stelt appellant dat er voor zijn achttiende verjaardag heel veel inspanningen zijn verricht om hem in Nederland te herenigen met zijn moeder, maar dat dit door tegenwerking van zijn (biologische) vader niet is gelukt. Feitelijk had appellant al een bijzondere band met Nederland, omdat zijn zus in 2005 met hun moeder in Nederland is herenigd en een andere zus iets later. Al die tijd dat appellant door zijn vader in Brazilië werd vastgehouden, werd hij financieel en geestelijk ondersteund door zijn moeder. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft appellant (onder meer) een verklaring van zijn vader van 8 december 2021 overgelegd en een verklaring van zijn oma van 8 oktober 2021.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.2.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Wajong is ingezetene in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen de natuurlijke persoon, die in Nederland woont.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellant op zijn achttiende verjaardag, [geboortedatum] 2005, als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd.
4.3.
Waar iemand woont wordt naar alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval beoordeeld. Op grond van vaste rechtspraak, onder meer de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908), komt het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt.
4.4.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt er niet toe dat anders moet worden geoordeeld dan de rechtbank. Niet in geschil is dat appellant in 2008 naar Nederland is gekomen en dus op zijn achttiende jaar niet in Nederland woonachtig was. Uit de door appellant overgelegde stukken kan slechts worden afgeleid dat de band die appellant voorafgaande aan zijn achttiende verjaardag met Nederland had eruit bestond dat zijn moeder en zus in Nederland woonden, dat zijn moeder hem ondersteunde en zij – eerst zonder succes – geprobeerd heeft voor appellant een verblijfsvergunning te verkrijgen. Een dergelijke band is niet te kwalificeren als een band van persoonlijke aard, noch als een duurzame band met Nederland. In dit verband wordt gewezen op de uitspraak van de Raad van 18 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2901, waarin is overwogen dat het feit dat er familieleden in Nederland wonen en er de intentie was om eerder naar Nederland te verhuizen onvoldoende reden is om aan te nemen dat sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard. De door appellant geschetste omstandigheden waarin hij destijds in Brazilië woonde en dat zijn vader vertrek uit dit land enige tijd heeft tegengehouden, leiden niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheden – hoe ingrijpend die ook voor appellant zijn geweest – maken namelijk niet dat er tussen appellant en Nederland op [geboortedatum] 2005 een duurzame band van persoonlijke aard was.
4.5.
Ook de stelling ter zitting dat het Uwv toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule zoals opgenomen in artikel 1a:11, vierde lid, van de Wajong treft geen doel. Deze bepaling ziet op de bevoegdheid van het Uwv om in bepaalde situaties ambtshalve het recht op uitkering vast te stellen, bijvoorbeeld als de jonggehandicapte niet in staat was om zelf een aanvraag in te dienen (zie voor dit voorbeeld de memorie van toelichting bij de Wajong 2015, Kamerstukken II 2011-2012, 33161, nr. 3, blz. 96). Dit artikel voorziet niet in een mogelijkheid om af te wijken van de dwingendrechtelijke voorwaarde in artikel 1a:1, onder a, van de Wajong dat de jonggehandicapte ingezetene moet zijn op de dag waarop hij achttien wordt.
4.6.
De overwegingen 4.3, 4.4 en 4.5 leiden tot de conclusie dat appellant op [geboortedatum] 2005, zijn achttiende verjaardag, geen ingezetene van Nederland was en daarom terecht niet als jonggehandicapte is aangemerkt. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S.C. Scholten
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.