ECLI:NL:CRVB:2022:506
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ingezetenschap en Wajong-uitkering: beoordeling van duurzame band met Nederland
In deze zaak gaat het om de vraag of appellant op zijn achttiende verjaardag als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd in het kader van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Appellant, geboren op [geboortedatum] 2005, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij al voor zijn meerderjarigheid banden met Nederland had, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat deze banden niet kwalificeren als een duurzame band van persoonlijke aard. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin werd geoordeeld dat appellant op zijn achttiende verjaardag geen ingezetene was, omdat hij pas op zijn twintigste in Nederland was ingeschreven. De Raad wijst erop dat de omstandigheden die appellant aanvoert, zoals de steun van zijn moeder en de aanwezigheid van familie in Nederland, niet voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake was van een duurzame band met Nederland. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.