In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de aanvraag van betrokkene, geboren in 1994, voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanvraag geweigerd, omdat betrokkene op zijn zeventiende verjaardag niet in Nederland woonde. Na bezwaar had de rechtbank het besluit van het Uwv vernietigd, omdat er voldoende bewijs was dat betrokkene op dat moment een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had.
In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat de feiten die door betrokkene zijn aangedragen onvoldoende onderbouwd zijn om te concluderen dat hij op zijn zeventiende verjaardag ingezetene was van Nederland. Betrokkene heeft echter aanvullende gegevens ingediend, waaronder inzage in zijn paspoort. De Raad heeft vervolgens beoordeeld of betrokkene op de relevante datum als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd. Hierbij is gekeken naar zijn Nederlandse nationaliteit, zijn geboorte in Nederland, en zijn verblijf in Marokko bij familie.
De Raad concludeert dat, ondanks het verblijf in Marokko, betrokkene op 22 maart 2011 nog steeds een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. De ouders van betrokkene bleven in Nederland wonen en hij bracht regelmatig tijd bij hen door. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 992,-.