Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen
[eiser 1] , uit [plaatsnaam]
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, het college
[bedrijf]uit [plaatsnaam] , derde-partij
Inleiding
Dat verzoek is bij uitspraak van vandaag door de voorzieningenrechter afgewezen.
de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college, alsmede [naam] namens de derde-partij en zijn gemachtigde.
Beoordeling
Overtreding en beginselplicht
- en ook nu nog niet - geen concreet zicht op legalisering bestaat. Weliswaar heeft het college, zoals verwoord tijdens de zitting van 28 november 2023, de verwachting en intentie dat voor de pluimveehouderij vergunning kan worden verleend, maar op dit moment staat alleen al het beleid dat het college zelf voert, zoals dat is opgenomen in de mededeling van het college van 28 februari 2023 aan Provinciale Staten (de zogenoemde Statenmededeling), in de weg aan vergunningverlening.
Standpunt van het college
- De feitelijke gevolgen voor de te beschermen Natura 2000-gebieden zijn dusdanig gering dat de ingrijpende maatregel tot het stilleggen van het bedrijf niet kan worden gerechtvaardigd. In de praktijk is al extern gesaldeerd om de depositie van het bedrijf te mitigeren, zodat feitelijk geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden.
- Het stilleggen van het bedrijf heeft een significante financiële impact.
- Het feit dat de vergunningverlening op dit moment door de geconstateerde verslechtering van de natuur door het college is stilgelegd, is niet te wijten aan de derde-partij.
- Het college wil medewerking verlenen aan de vergunning voor de pluimveehouderij door toepassing te geven aan de hardheidsclausule uit de Beleidsregel natuurbescherming NoordBrabant. Aan de bereidheid om medewerking te verlenen mag volgens het college enig vertrouwen worden ontleend.
- De derde-partij beschikt over een omgevingsvergunning “milieu”. Verder is in het toepasselijke bestemmingsplan, waarvoor een MER is opgesteld, het aantal te houden dieren begrensd. Daarin heeft ook een natuurtoets plaatsgevonden, omdat er sprake was van een één op één inpassing.
De derde-partij houdt de pluimveehouderij namelijk in werking zonder te beschikken over de vereiste natuurvergunning. Ook moet, anders dan het college stelt, worden aangenomen dat de feitelijke gevolgen voor de omliggende Natura 2000-gebieden niet gering zijn.
Daarbij moet van de stikstofdepositie van de pluimveehouderij worden uitgegaan, zonder dat extern kan worden gesaldeerd met de saldo-gevende bedrijven waarvan de derde-partij de rechten heeft overgenomen. De overwegingen in de hiervoor aangehaalde uitspraken van de Afdeling uit 2017 en 2021 over de verleende natuurvergunningen zijn nog steeds van betekenis. Dat betekent dat de pluimveehouderij een stikstofdepositie op de Strabrechtse Heide veroorzaakt van 5,09 mol/ha/jaar. Het college heeft niet bestreden dat dit de depositie is die de pluimveehouderij veroorzaakt, als de externe saldering daarbij wordt weggedacht. Daar waar de derde-partij tijdens de zitting heeft gesteld dat de depositie van de pluimveehouderij vanwege de afstand tot de omliggende natuurgebieden is te verwaarlozen, leidt dat niet een ander oordeel. De derde-partij stelt dat de stikstofdepositie zich alleen in de directe omgeving van de pluimveehouderij voordoet. De derde-partij heeft deze stelling niet ondersteund met bewijs, in de vorm van bijvoorbeeld een rapport van deskundigen. Tot op heden is algemeen wetenschappelijk aanvaard dat stikstofdepositie ook buiten de directe omgeving en dus op grotere afstand dan de directe omgeving de een significant effect kan hebben.
Dat neemt namelijk niet weg dat op dit moment geen enkel zicht bestaat op wanneer vergunningverlening voor de pluimveehouderij zou kunnen plaatsvinden. Tijdens de zitting van 28 november 2023 heeft het college laten weten dat het voornemens is om in het eerste kwartaal van 2024 nieuw beleid vast te stellen. Een ontwerp van dat beleid is echter nog niet beschikbaar. Het is dus op dit moment niet duidelijk of, en zo ja in hoeverre, het beleid in vergunningverlening voor de pluimveehouderij kan of gaat voorzien.
Ter ondersteuning van dit oordeel verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 5 juli 2019 en naar de uitspraken van de Afdeling van 9 april 2014 en van 11 november 2020. [6] Voor zover de gronden van het beroep door eiser [naam] naar voren zijn gebracht, laat de rechtbank deze op grond van artikel 8:69a van de Awb buiten beschouwing.
Conclusie en gevolgen
De rechtbank zal daarom deze besluiten vernietigen.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2023.