ECLI:NL:RBOBR:2023:519

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
22/809 en 22/2282
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-waarden en rioolbelasting voor bedrijfsobjecten in Meierijstad

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, op 8 februari 2023, zijn de beroepen van eiseres, een besloten vennootschap, tegen de hoogte van de WOZ-waardes van twee bedrijfsobjecten, een autowasstraat en een parkeerkelder, behandeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad had de WOZ-waarden vastgesteld op respectievelijk € 199.000 en € 282.000, per waardepeildatum 1 januari 2019. Eiseres betwistte deze waarden en stelde dat de autowasstraat € 150.000 en de parkeerkelder € 250.000 waard zouden moeten zijn. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde waarden, onder andere door gebruik te maken van de HKW-methode en referenties van nabijgelegen autoshowrooms. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd om haar beweringen te onderbouwen.

Daarnaast werd de rioolbelasting aan de orde gesteld. Eiseres stelde dat de opbrengstlimiet was overschreden, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om de door eiseres aangevoerde twijfels weg te nemen, omdat deze niet gemotiveerd waren. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de procedure minder dan twee jaar had geduurd. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/809 en 22/2282

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.M. Vrolijk),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad,

(gemachtigde: mr. M.J.W. van den Kieboom).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de hoogte van de WOZ-waarde [1] van twee bedrijfsobjecten aan het [adres] in [vestigingsplaats] en tegen de aanslagen onroerende zaakbelasting en rioolheffing.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarden met de beschikking van 31 december 2020 vastgesteld op € 199.000 voor de autowasstraat en € 282.000 voor de parkeerkelder. De waarden zijn vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2019 en gelden voor het kalenderjaar 2020. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar ook de volgende aanslagen bekendgemaakt:
  • onroerende zaakbelasting eigenaar niet-woning 2020 voor de autowasstraat;
  • onroerende zaakbelasting eigenaar niet-woning 2020 voor de parkeerkelder;
  • onroerende zaakbelasting gebruiker niet-woning 2020 voor de parkeerkelder;
  • rioolheffing eigenarendeel 2020 voor de autowasstraat;
  • rioolheffing gebruikersdeel niet-woning 2020 voor de parkeerkelder.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspaak op bezwaar van 11 februari 2022 de waarden van de bedrijfsobjecten gehandhaafd. De heffingsambtenaar heeft daarbij ook de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. Het beroep tegen de aanslagen ten aanzien van de autowasstraat is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SHE 22/809. Het beroep tegen de aanslagen ten aanzien van de parkeerkelder is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SHE 22/2282.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 1 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de heffingsambtenaar en C.L.M. van Summeren als taxateur van de heffingsambtenaar.

Feiten

2. Eiseres, een besloten vennootschap, is eigenaar van de onroerende zaken, twee bedrijfsobjecten, een autowasstraat met kettingbaan, overdekte stofzuigerruimte en wachtruimte en een parkeerkelder. De autowasstraat is gebouwd in 2013 en heeft een oppervlakte van 370 m2. De parkeerkelder is gebouwd in 2001 en heeft een oppervlakte van 2.061 m2.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De WOZ-waarden
4. Partijen zijn het niet eens over de WOZ-waarden van de bedrijfsobjecten. Eiseres betoogt dat de waarde van de autowasstraat € 150.000 en de waarde van de parkeerkelder € 250.000 moet zijn. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarden van de autowasstraat van € 199.000 en van de parkeerkelder van € 282.000 twee taxatierapporten ingediend. In deze taxatierapporten zijn de waarde van de autowasstraat op € 212.000 en de waarde van de parkeerkelder op € 370.000 getaxeerd. De rapporten zijn opgesteld op 14 juni 2022 en 22 juni 2022 door taxateur C.L.M. van Summeren.
4.1.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. De rechtbank beoordeelt of hij daarin is geslaagd. Bij die beoordeling is onder andere van belang wat eiseres tegen die waarde heeft aangevoerd.
4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding de objectafbakening en de objectkenmerken van de bedrijfsobjecten, zoals die zijn opgenomen in de taxaties van de heffingsambtenaar, voor onjuist te houden. De rechtbank gaat bij de boordeling van de beroepen daar dan ook vanuit.
4.3.
In de taxaties van de heffingsambtenaar is voor de waardebepaling van de bedrijfsobjecten de methode van huurwaardekapitalisatie (HWK-methode) gebruikt. Daarbij wordt allereerst de huurwaarde van het bedrijfsobject bepaald aan de hand van een vergelijking met gerealiseerde bruto huurprijzen van vergelijkbare objecten. De aldus berekende huurwaarde wordt vervolgens vermenigvuldigd met een kapitalisatiefactor die de resultante is van de verkoopprijs van (een) vergelijkba(a)r(e) object(en) gedeeld door de (objectieve) huurwaarde die volgt uit de gerealiseerde huurprijzen van een aantal referenties. De rechtbank acht deze methode bruikbaar ter bepaling van de waarde van de bedrijfsobjecten, wat tussen partijen overigens ook niet in geschil is.
4.4.
Eiseres vindt de door de heffingsambtenaar voor beide objecten gehanteerde huurwaarden en kapitalisatiefactoren te hoog. Zij heeft in haar beroepschrift gezegd dat niet inzichtelijk is hoe tot de huurwaarden voor beide objecten wordt gekomen en dat het onduidelijk is wat de oorsprong van de gehanteerde m²-prijzen is.
4.4.1.
Voor het vaststellen van zowel de huurwaarden als de kapitalisatiefactoren heeft de heffingsambtenaar een aantal in de nabijheid gelegen autoshowrooms met garage als referenties gehanteerd. De heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift aangegeven deze objecten te hebben gehanteerd vanwege de beperkte beschikbaarheid van relevante marktcijfers.
4.4.2.
Eiseres bestrijdt niet dat er beperkt marktcijfers voorhanden zijn, maar heeft wel aangevoerd – zo begrijpt de rechtbank – dat een autowasstraat en een parkeerkelder andere soort objecten zijn dan een autoshowroom met garage en dat niet inzichtelijk is hoe de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de verschillen. De heffingsambtenaar heeft daarop op de zitting met betrekking tot de autowasstraat aangegeven dat het object eenzelfde uitstraling heeft als de referenties, op eenzelfde (of dezelfde) locatie is gelegen en dat in beide branches – autoverkoop/-onderhoud en carwash – goede omzetten worden gedraaid, zoals ook uit (de gegevens die zijn opgenomen in) de taxaties blijkt. De heffingsambtenaar hanteert een huurwaarde van € 50 per m² en ziet met wat hiervoor is overwogen geen aanleiding om een correctie toe te passen in de gemiddelde huurwaarde. Met betrekking tot de parkeerkelder ziet de heffingsambtenaar die aanleiding wel en corrigeert hij de huurwaarde tot 40% van het hiervoor genoemde bedrag, dus tot € 20 per m². Daarbij neemt de heffingsambtenaar als uitgangspunt dat hij op basis van zijn marktanalyse bij een extra verdieping op een gebouw tot een huurwaarde van € 43 per m² komt, dat de parkeerkelder – bedoeld voor opslag van te verkopen auto’s en toebehoren (zoals winterbanden) – zeker een waarde vertegenwoordigt, maar niet die van een (bovengrondse) verdieping op een gebouw. Bij die stand van zaken acht de taxateur van de heffingsambtenaar ongeveer de helft van de prijs per m² voor een verdieping een juist uitgangspunt.
4.4.3.
Eiseres heeft tegen de onderbouwing van de heffingsambtenaar slechts in algemene zin ingebracht dat nog altijd niet inzichtelijk is hoe rekening is gehouden met de verschillen tussen het object en de referenties. Mede in het licht van wat onder 4.1. is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de toelichting van de heffingsambtenaar te twijfelen en is zij van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft verschaft in de wijze waarop hij rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de objecten en de referenties.
4.4.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om anderszins aan de onderbouwing van de heffingsambtenaar te twijfelen. Ook al zou ten aanzien van de autowasstraat, anders dan de heffingsambtenaar heeft gedaan, wel worden gerekend met het rekenkundig gemiddelde van de huurprijzen per m² van de referenties, dan zou dat leiden tot een getaxeerde waarde van (afgerond) € 205.000 wat nog altijd boven de vastgestelde waarde is.
4.5.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarden van de bedrijfsobjecten niet te hoog zijn. Eiseres heeft niet door middel van toetsbare en verifieerbare gegevens inzichtelijk gemaakt hoe zij tot de door haar bepleite waarden is gekomen, zodat zij met wat is aangevoerd geen twijfel heeft gezaaid over de juistheid van de waarden die de heffingsambtenaar heeft vastgesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door de heffingsambtenaar voor de bedrijfsobjecten per waardepeildatum 1 januari 2019 vastgestelde waarden van € 199.000 voor de autowasstraat en van € 282.000 voor de parkeerkelder niet te hoog zijn.
De rioolbelasting
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de opbrengstlimiet wordt overschreden, omdat sprake is van € 6.764.145 aan geraamde lasten en € 6.973.945 aan geraamde baten.
5.1.
In de rechtspraak van de Hoge Raad zijn de uitgangspunten inzake de stelplicht en bewijslastverdeling uiteengezet bij de beoordeling van een geschil inzake een mogelijke overschrijding van de opbrengstlimiet. [2] Daaruit volgt dat, als een belanghebbende aan de orde stelt dat de opbrengstlimiet is overschreden, de heffingsambtenaar inzicht moet verschaffen in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen. Pas als vervolgens de belanghebbende gemotiveerd één of meerdere (kosten)posten in twijfel trekt, moet de heffingsambtenaar naar vermogen de geuite twijfel wegnemen. De bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op overschrijding van de opbrengstlimiet rust op de belanghebbende (eiseres). In het kader van die toetsing is pas dan plaats voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, als de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen.
5.2.
Eiseres stelt in haar (aanvullend) beroepschrift: “[De heffingsambtenaar heeft] de posten Overhead (€ 533.651) en Doorberekende salariskosten (€ 749.325) opgenomen. Niet inzichtelijk is of deze posten tot de respectievelijke bedragen zijn opgenomen in de Begroting en of ter zake inzicht is verstrekt in de omvang en samenstelling van deze bedragen.” Eiseres heeft op deze wijze de door haar genoemde posten niet gemotiveerd in twijfel getrokken. Wat zij stelt is daarvoor van te algemene aard. De heffingsambtenaar is bij deze stand van zaken niet gehouden om de door eiseres gestelde twijfel weg te nemen. De beroepsgrond van eiseres slaagt in zoverre niet.
5.3.
Op de zitting heeft eiseres zich afgevraagd of in het bedrag van de ‘Baten rioolafvoerrecht’ in de bijlage ‘Verdeling diverse kosten VGRP 2020 – 2024’ bij de uitspraak op bezwaar ook de aansluitkosten van de riolering zijn begrepen. De heffingsambtenaar heeft aangegeven hier niet meer op te kunnen reageren en, als eiseres dit punt eerder naar voren had gebracht, hij daar zonder meer toe bereid was geweest. De rechtbank acht om die reden het op de zitting aanvoeren van dit punt door eiseres in strijd met de goede procesorde. Niet valt in te zien waarom eiseres dit punt niet reeds in haar beroepschrift of in ieder geval ruim voor de zitting had kunnen indienen waardoor de heffingsambtenaar wel in staat was hierop inhoudelijk te reageren.
6. Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase niet tijdig de op de zaak betrekking hebbende stukken ter beschikking heeft gesteld en dat de tariefstelling niet met andere dan in de begroting opgenomen informatie mag worden onderbouwd.
6.1.
Over deze punten heeft deze rechtbank eerder uitspraak gedaan in een zaak van een andere partij, maar één die ook werd vertegenwoordigd door de gemachtigde van eiseres in een geschil met de heffingsambtenaar dat op hetzelfde belastingjaar (2020) betrekking had. [3]
6.2.
Met betrekking tot de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft de rechtbank in de hiervoor onder 6.1. genoemde uitspraak overwogen:
“30. De rechtbank is – anders dan eiser – van oordeel dat uit de Awb niet volgt dat verweerder de door hem overgelegde stukken reeds in bezwaar aan eiser had moeten verstrekken. Relevant voor dit oordeel is dat het inleidend bezwaarschrift van 9 april 2020 geen gronden bevat en alleen vraagt om toezending van een taxatieverslag. In de aanvulling van 13 mei 2020 wordt aan de gronden toegevoegd dat sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet rioolheffing gebruik. Een nadere invulling van de gronden is uitgebleven. Er zijn verder geen afspraken gemaakt over het onderwerp van bezwaar en eiser heeft tot het moment dat uitspraak is gedaan op het bezwaar ook geen invulling gegeven aan zijn bezwaargronden. Gelet op deze gang van zaken hoefde verweerder het VGRP, de Extracomptabele kosten VGRP en het kostendekkingsplan VGRP niet al tijdens de bezwaarfase te verstrekken. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 30 juli 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:2177). Het verstrekken (of ter inzage leggen) van stukken reikt niet zo ver dat verweerder alle stukken moet overleggen die hem ter beschikking staan. De omvang van de stukken laat zich begrenzen door wat eiser daarover stelt in zijn bezwaar en eventueel voorafgaand aan de hoorzitting daarop nog toelicht. Bovendien zijn alle documenten online vindbaar, zoals verweerder op de zitting van de rechtbank aangaf. Eiser heeft dat niet bestreden. (…) De beroepsgrond slaagt niet.”
6.3.
De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om anders te overwegen. Afgezien van de data van de (aanvullende) bezwaarschriften is het feitelijk verloop in deze zaak identiek. Volledigheidshalve merkt de rechtbank nog op dat in deze zaak de heffingsambtenaar reeds in het verweerschrift heeft aangegeven dat de bedoelde documenten online vindbaar zijn.
6.4.
Met betrekking tot de onderbouwende informatie ten aanzien van de tariefstelling heeft de rechtbank in de hiervoor onder 6.1. genoemde uitspraak overwogen:
“25. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder, anders dan eiser meent, naast de gemeentelijke begroting ook andere gegevens gebruiken om inzicht te geven in de geraamde baten en de lasten ter zake. Verweerder wijst in dit verband terecht op het arrest van de Hoge Raad van 6 januari 2012. [4] Daarbij moet, zoals de Hoge Raad oordeelt, als uitgangspunt worden genomen dat het gaat om gegevens die zijn terug te voeren op baten en lasten die in de gemeentebegroting zijn opgenomen. Die begroting moet immers als uitgangspunt dienen voor de ramingen.”
6.5.
De rechtbank zit in deze zaak geen aanleiding om anders te overwegen. Het betoog van eiseres slaagt niet.
6.6.
Eiseres heeft op de zitting nog gesteld dat de heffingsambtenaar artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht heeft geschonden door de toepasselijke “Financiële Verordening gemeente Meierijstad” en de huurovereenkomsten waaruit de gerealiseerde huurprijzen afkomstig zijn in de beroepsfase niet als op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Ten aanzien van genoemde verordening is geen sprake van een op de zaak betrekking hebbend stuk, maar van een algemeen verbindend voorschrift dat verder behoorlijk is gepubliceerd en – onbestreden – via internet raadpleegbaar is. Ten aanzien van de huurovereenkomsten is van belang dat stukken die de heffingsambtenaar wel heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn standpunt, maar die voor de beoordeling van de zaak door de rechtbank niet (langer) van belang zijn, niet behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Dit is bijvoorbeeld het geval ten aanzien van stukken die betrekking hebben op een element dat in beroep niet (meer) ter discussie staat. [5] Eiseres heeft niet bestreden dat de huurwaarden waarmee de taxateur heeft gerekend daadwerkelijk de gerealiseerde huurwaarden zijn, zodat genoemde huurovereenkomsten geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn.
Verzoek om schadevergoeding
7. Eiseres heeft op de zitting verzocht om schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn.
7.1.
Geschillen over de heffing van belastingen moeten binnen een redelijke termijn worden beslecht. Volgens vaste rechtspraak geldt voor een uitspraak door de rechtbank dat deze niet binnen een redelijke termijn is gedaan als het totale tijdsverloop van de berechting in eerste aanleg langer heeft geduurd dan twee jaren, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In dat laatste geval kan de rechtbank de duur van de redelijke termijn verlengen.
7.2.
Het bezwaarschrift van eiseres is op 11 februari 2021 door de heffingsambtenaar ontvangen. De uitspraak van deze rechtbank is vandaag gedaan. Dit betekent dat de procedure minder dan twee jaren heeft geduurd. De redelijke termijn is daarom niet overschreden. Om die reden wijst de rechtbank het verzoek van eiseres af.

Conclusie en gevolgen

8. Omdat de beroepen ongegrond zijn, krijgt eiseres geen gelijk in haar opvatting dat de WOZ-waarden lager moeten zijn en dat de opbrengstlimiet inzake de rioolheffing is overschreden. Dat betekent ook dat er geen reden is de heffingsambtenaar op te dragen eiseres het griffierecht terug te betalen dan wel de proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, voorzitter, en mr. G. de Jong en
mr. M.P. Schutte, leden, in aanwezigheid van mr. A. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
2.HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968 en HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777.
3.Rechtbank Oost-Brabant 23 december 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:6622.
5.HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, overweging 3.4.2.