3.6De vraag is of eiseres degene is die op het vakantiepark gelegenheid heeft geboden tot verblijf aan arbeidsmigranten en daarom terecht als belastingplichtige is aangemerkt. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend.
3.6.1Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat eiseres belastingplichtig is voor de toeristenbelasting. Daarin is de heffingsambtenaar niet geslaagd.
3.6.2Uit artikel 2, eerste lid, van de toepasselijke verordeningen vloeit voort dat belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 1. Een aanslag toeristenbelasting kan alleen aan de belastingplichtige worden opgelegd en dus niet aan meerdere mogelijke belastingplichtigen. De heffingsambtenaar heeft [naam] B.V. en [naam] B.V. aangeslagen, telkens voor het geheel van overnachtingen van arbeidsmigranten op het park. Daarnaast zijn uitzendbureaus, huisvestingsbureaus en werkgevers aangeslagen, steeds voor dat deel van de arbeidsmigranten die zij volgens de heffingsambtenaar op het vakantiepark gelegenheid tot verblijf hebben geboden. In deze zaak betekent dit dat de heffingsambtenaar naast eiseres aan [naam] B.V. en [naam] B.V., aanslagen toeristenbelasting heeft opgelegd, steeds voor dezelfde belastbare feiten, voor dezelfde belastingjaren en deze aanslagen na het maken van bezwaar heeft gehandhaafd. Dit kan niet. Het na de bezwaarfase niet maken van een keuze door de heffingsambtenaar is in strijd met de in de toepasselijke verordeningen neergelegde eis dat de heffingsambtenaar moet vaststellen wie belastingplichtig is. Door dit na te laten zijn de bestreden uitspraken op bezwaar in strijd met de verordening en met de in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde eis van zorgvuldige besluitvorming.
3.6.3De heffingsambtenaar zegt hierover dat [naam] B.V. medio 2020 ter discussie begon te stellen dat zij belastingplichtig was voor de toeristenbelasting, terwijl zij dat jarenlang niet in twijfel had getrokken. Eiseres heeft deze gang van zaken niet bestreden. Om te voorkomen dat het vanwege het tijdsverloop niet meer mogelijk zou zijn om aanslagen op te leggen, heeft de heffingsambtenaar aan eiseres [naam] B.V. en [naam] B.V. aanslagen toeristenbelasting opgelegd en die met de uitspraken op bezwaar gehandhaafd ter behoud van rechten. De rechtbank is het bij deze stand van zaken met de heffingsambtenaar eens dat hij aan eiseres in zoverre aanslagen toeristenbelasting kon opleggen – zeker in de gevallen waarin de wettelijke opleggingstermijn in zicht kwam – ter behoud van rechten. Toen de heffingsambtenaar dat eenmaal had gedaan en eiseres, [naam] B.V. en [naam] B.V. tegen de aanslagen bezwaar hadden gemaakt, verzette er zich echter niets tegen om tijdens de bezwaarprocedure alsnog onderzoek te doen naar wie van deze partijen belastingplichtig is. Integendeel, dat is de heffingsambtenaar volgens de verordeningen zelfs verplicht.
3.6.4Dat de diverse partijen in de bezwaarprocedure (telkens) andere feiten stellen en daarmee elkaar tegenspreken of simpelweg weigeren informatie aan hem te verstrekken maakt zo’n onderzoek er niet gemakkelijker op. Dat doet er echter niet aan af dat de heffingsambtenaar bij de voorbereiding van de uitspraken op bezwaar de nodige kennis over de relevante feiten moest vergaren. De heffingsambtenaar heeft daartoe in de wet ook diverse bevoegdheden gekregen, zoals – maar niet uitsluitend – het opleggen van de verplichting om informatie te verstrekken, al dan niet gevolgd door het opleggen van een informatiebeschikking. De heffingsambtenaar heeft op de zitting nog gezegd dat het goed kan zijn dat, ondanks het inzetten van die middelen, een partij blijft weigeren informatie te verstrekken. Dat overtuigt naar het oordeel van de rechtbank niet, al is het maar omdat niet is gebleken dat de heffingsambtenaar een van deze bevoegdheden heeft ingezet.
3.6.5Op zich heeft de heffingsambtenaar terecht op het belang gewezen dat hij aanvankelijk aanslagen ter behoud van rechten heeft opgelegd en dat die exercitie bij voorbaat nutteloos is als hij die positie bij het doen van uitspraak op bezwaar hoe dan ook moet prijsgeven ten aanzien van een partij die hij niet belastingplichtig acht. Immers kan zich dan de situatie voordoen dat de belastingrechter in (hoger) beroep tot het oordeel komt dat die partij (of een andere partij) belastingplichtig is die door verloop van tijd (of andere factoren) niet meer kan worden aangeslagen. Dit risico betreft een risico op het maken van een onjuiste keuze, een fout, door de heffingsambtenaar. Het afdekken van een risico op een onjuiste keuze rechtvaardigt echter niet de handelwijze van de heffingsambtenaar die erin bestaat dat hij tot in beroep, ook na het verzoek daartoe op de regiezitting, in strijd met de toepasselijke verordeningen geen keuze maakt wie belastingplichtig is. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de aanwijzing van een belanghebbende als belastingplichtige hem, gezien het evenredigheidsbeginsel, niet onevenredig mag benadelen.
3.6.6Het niet maken van een keuze leidt bovendien tot een procedure die niet eerlijk is. Zo is de rechtbank gebleken dat de heffingsambtenaar in de dossiers van [naam] B.V. en [naam] B.V., feiten en omstandigheden heeft gesteld die moeten leiden tot de conclusie dat zij belastingplichtig zijn. Dat laat de reële mogelijkheid toe dat zich in die dossiers informatie bevindt die eiseres zou kunnen gebruiken om zich te verweren tegen haar door de heffingsambtenaar aangenomen belastingplicht. Eiseres heeft echter geen kennis van laatstgenoemde feiten en kan die ook niet hebben, omdat de feiten die door de heffingsambtenaar zijn gepresenteerd in die andere zaken niet aan haar ter beschikking zijn gesteld. Het gevolg hiervan is dat eiseres te zeer wordt geschaad in haar mogelijkheden om zich goed te verweren tegen de feiten die door de heffingsambtenaar worden gesteld.
3.6.7De heffingsambtenaar heeft nog aangegeven dat hij in de beroepsfase heeft bepleit dat alle beroepszaken van alle betrokken partijen in elkaars gezamenlijkheid konden worden behandeld zodat partijen alsnog kennis kregen van alle feiten en de rechtbank de tegenstrijdigheden in de verklaringen van partijen kon wegen. Afgezien van het feit dat de heffingsambtenaar zijn verplichtingen die hij op grond van artikel 3:2 van de Awb heeft niet naar de rechtbank kan exporteren, is op de comparitiezitting (en in de aanloop daarnaartoe) gebleken dat er onvoldoende draagvlak was bij diverse partijen voor een dergelijke behandeling. Op de comparitiezitting heeft de rechtbank vervolgens het volgende verzoek gedaan: “
Van de zijde van de heffingsambtenaar ziet de rechtbank graag het verweerschrift komen en vooral waar volgens de heffingsambtenaar vermoedelijk de belastingplicht ligt.” De heffingsambtenaar heeft in de vervolgens ingediende verweerschriften hier geen uitvoering aan gegeven en is per door hem aangeslagen partij tot een belastingplicht blijven concluderen.
4. Het voorgaande betekent dat de beroepen gegrond zijn. Omdat de beroepen van eiseres gegrond zijn, zal de rechtbank de uitspraken op bezwaar vernietigen. Omdat er onderzoek naar de feiten nodig is om duidelijkheid te krijgen over de vraag wie belastingplichtig is voor het houden van verblijf met overnachting van arbeidsmigranten in de belastingjaren 2015 en 2017 en de uitkomst van dat onderzoek onzeker is, zal de rechtbank de zaak terugwijzen naar de heffingsambtenaar en hem opdragen om met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen opnieuw uitspraak te doen op de bezwaren van eiseres.