Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 oktober 2023 in de zaak tussen
Belangenvereniging Wijkraad [naam] , uit [woonplaats] , eiseres
[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eiser 1 en 2
[naam] B.V.uit [vestigingsplaats] (vergunninghouder)
Inleiding
- eisers, waarbij eiser 1 online heeft deelgenomen en eiser 2 tevens is verschenen als de gemachtigde van eiser 1,
- [naam] en [naam] als de gemachtigden van eiseres,
- de gemachtigden van het college, vergezeld door [naam] ,
- [naam] en [naam] namens vergunninghouder.
Beoordeling door de rechtbank
vergund zijn de op- en overslag activiteiten van zowel stuk- en bulkgoederen in depots als van verpompbare goederen in silo's. De vergunde overslagcapaciteiten veranderen niet, alleen wordt het gebruik van het terrein voor deze op- en overslagactiviteiten aangepast.” Daarvoor wordt een overzicht van de vergunningen en meldingen gegeven en vervolgens een overzicht van wat vergund is (zonder dat dit kan worden herleid tot een van de daarboven genoemde vergunningen). In dit overzicht is de door het college genoemde omvang van de productiecapaciteit niet terug te vinden.
“2.1. Acceptatie meststoffen2.1.1 De inrichting mag op enig moment maximaal 2.500 ton pluimveemest en 500 ton andere stapelbare mestsoorten in de gesloten opslaghal hebben.
De geuremissie uit de schoorsteen mag niet meer bedragen dan 398 MouE(H) (hedonisch gewogen) per uur, gedurende 6000 uren per jaar.”
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat voorschrift 5.2.1, waarin de grenswaarde voor geuremissies is vervat, als een maatwerkvoorschrift dient te worden aangemerkt, omdat het college op grond van artikel 2.7a, vierde lid, bevoegd is om over geuremissies maatwerkvoorschriften vast te stellen. Anders dan [appellante] (dit was vergunninghouder; toevoeging rechtbank) stelt, vereist artikel 2.8a niet dat het bevoegd gezag voorschriften 5.2.1 per 1 januari 2016 met toepassing van artikel 2.7a, vierde lid, als maatwerkvoorschrift had moeten kunnen vaststellen. In aanvulling op de hiervoor onder 7.2 weergegeven overwegingen van de rechtbank neemt de Afdeling hierbij in aanmerking dat voor de toepassing van artikel 2.7a, vierde lid, is vereist dat het bevoegd gezag met toepassing van het derde lid het aanvaardbaar niveau van geurhinder heeft bepaald en dat in de hiervoor onder 7.4 weergegeven toelichting een periode van drie jaar, gerekend vanaf de inwerkingtreding van artikel 2.8a, te kort is geacht om geurvoorschriften als bedoeld in die bepaling met toepassing van artikel 2.7a, vierde lid, in maatwerkvoorschriften om te zetten.“ Deze overweging zag weliswaar op de emissiegrenswaarde, maar hieruit leidt de rechtbank af dat de rest van het voorschrift 5.2.1 ook als maatwerkvoorschrift geldt ingevolge artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit milieubeheer, dan wel als vergunningsvoorschrift, voor zover afdeling 2.7 niet de bevoegdheid verschaft om maatwerkvoorschriften te stellen over het aantal uren.
De geurimmissie vanwege alle vergunde activiteiten binnen de inrichting mag de rode (aangevraagde 0,5 OUe(H)/m3 98-percentiel contour zoals weergegeven in figuur 5-1 van rapport 12-EZGE-0146 Revisie nummer 5 d.d. 15 januari 2013 niet overschrijden.” Als onverhoopt sprake is van geuroverlast in het weekend, kan het college zo nodig hier op handhaven.
De opslag van hout en vloeibare organische meststoffen in silo's hebben geen geuremissies waardoor de verplaatsing van deze activiteiten ook geen invloed heeft op de milieugevolgen voor geur.”
De rechtbank ziet echter ook geen aanleiding voor een te ruime uitleg van het begrip wijziging, in die zin dat ieder onderdeel dat wordt vernieuwd in de installatie moet worden beschouwd als een wijziging van de installatie en een m.e.r.-beoordelingsplicht bij installaties met een capaciteit van meer dan 50 ton per dag. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen aansluiten bij de reden waarom de installatie in het Besluit m.e.r. is opgenomen en heeft kunnen kijken of de innamecapaciteit wijzigt. Het is immers een installatie bedoeld voor de verwijdering van afval. Als de installatie meer afval zal verwijderen met dezelfde technische capaciteit, ziet de rechtbank met verweerder voldoende aanleiding om te oordelen dat deze wijziging nadelige gevolgen voor het milieu zou kunnen hebben. De rechtbank is wel van oordeel dat er in beginsel wel sprake moet zijn van een substantiële wijziging.” In dit geval is volgens de rechtbank geen sprake van een substantiële wijziging van de installatie. De productiecapaciteit, de productietijd en het aantal productie-uren wijzigen niet. Ook overigens is niet sprake van een wijziging die zal leiden tot meer nadelige milieugevolgen. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake van een wijziging in de zin van het Besluit m.e.r. waarbij het college moet beoordelen of een milieueffectrapportage moet worden gemaakt. Overigens is er ook geen verplichting om een milieueffectrapportage te maken.