7.3Aan de StAB zijn in dit verband de volgende vragen gesteld:
- Wat zijn de bevindingen van de StAB ten aanzien van de onderbouwing van de provincie van het redelijk vermoeden inzake overschrijding van een aanvaardbaar geurhinderniveau op grond van artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit?
- Wat zijn de bevindingen van de StAB ten aanzien van het door de provincie uitgevoerde geurbelevingsonderzoek?
- Is hiermee sprake van een overschrijding van een aanvaardbaar geurniveau?
7.4.1De StAB heeft aangegeven dat het klachtenpatroon en bestaande en verwachte geurhinder twee van de in artikel 2.7a, derde lid, van het Abm genoemde aspecten zijn voor het bepalen van het aanvaardbaar geurhinderniveau. In de onderbouwing geeft verweerder aan dat hij zich onder meer gebaseerd heeft op de vele hindersignalen die aan het bedrijf toe te schrijven zijn. Uit het door verweerder verstrekte klachtenoverzicht over de afgelopen jaren blijkt volgens de StAB echter dat het merendeel van de geuite klachten door de ODZOB niet aan het bedrijf kan worden toebedeeld. In de periode juli 2015 tot en met oktober 2017 waren er 48 klachten die aan eiseres konden worden gerelateerd. In 2018 kon geen specifieke relatie tussen geurklachten en eiseres worden aangetoond. De StAB wijst er in dit kader op dat er meerdere geurhinder veroorzakende bedrijven in de directe omgeving van het bedrijf van eiseres liggen en dat de emissiepunten van sommige bedrijven bij een bepaalde windrichting in één lijn liggen met de woonwijk Brouwhuis.
7.4.2Verweerder heeft in reactie op het StAB advies benadrukt dat er een forse toename van hindersignalen was nadat eiseres de in 2014 vergunde uitbreiding in werking had genomen. Verweerder moet erkennen dat niet alle signalen direct aan een bepaald bedrijf zijn toegerekend, maar zegt daarbij dat de signalen wel aanleiding zijn geweest voor de 18 geurmetingen.
7.4.3Eiseres merkt in dit verband nog op dat de 48 klachten die wel aan haar kunnen worden toegerekend eigenlijk resulteren in maar 22 dagen waarop over haar werd geklaagd (op één dag werden 26 klachten geregistreerd). Bovendien laat de norm in de Beleidsregel in 98-percentiel toe dat in 2% van de tijd een bepaalde geurbelasting wordt overschreden (ofwel 7,2 dagen per jaar). De klachten moeten daarom worden gerelativeerd.
7.4.4De rechtbank stelt op basis van het StAB advies vast dat de hindersignalen zich niet laten kwalificeren als een onderzoek overeenkomstig de NTA 9065. Verweerder kan de grote hoeveelheid klachten niet zomaar alleen tegenwerpen aan eiseres, gelet op de aanwezigheid van meerdere geurveroorzakende bedrijven op het bedrijventerrein. Verweerder en het college hebben er op gewezen dat twee van de bedrijven maatregelen hebben getroffen. Over één bedrijf heeft de rechtbank een uitspraak gedaan op 21 oktober 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:5839), die door de Afdeling is bevestigd op 22 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3201). Het is de rechtbank daarom bekend dat bij dat bedrijf medio 2016 een geur beperkende maatregel is genomen. Verweerder heeft echter geen onderscheid gemaakt in de klachten in de periode voor en na het nemen van deze maatregel. Bovendien kan de rechtbank niet uitsluiten dat dit bedrijf in het geheel geen geurhinder meer veroorzaakte. De rechtbank hecht evenmin doorslaggevende waarde aan de afwezigheid van klachten over het bedrijf van eiseres voordat gebruik werd gemaakt van de vergunning van5 december 2014. Dat neemt niet weg dat de hindersignalen hebben kunnen bijdragen aan het vermoeden dat de geurhinder niet tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt. Op basis van de hindersignalen kan echter niet aannemelijk worden gemaakt dat sprake is van overschrijding van een aanvaardbaar geurhinderniveau. 7.5.1De StAB heeft ook gekeken naar het geurbelevingsonderzoek. Dit onderzoek geeft volgens de StAB geen inzicht in de bijdrage van de geurbelasting van eiseres in de wijk Brouwhuis, terwijl dit wel mogelijk was geweest. Er is slechts een algemene snuffelconcentratie vastgesteld. Er kon geen veroorzaker van de hinder worden aangewezen. Dat kan de StAB alleen maar bevestigen.
7.5.2Verweerder stelt dat zowel de waarnemingen van zijn toezichthouders als het geurbelevingsonderzoek een duidelijk beeld van de hindersituatie in de woonwijk geven waarvan de bevindingen terecht zijn meegewogen bij zijn besluitvorming. Verweerder merkt ook op dat ten tijde van het onderzoek de geurreductie bij het hierboven bedoelde bedrijf al zou hebben plaatsgevonden en vindt dat de StAB ten onrechte eiseres meent te moeten uitsluiten als (mede)veroorzaker van vorenbedoelde ernstige hinder.
7.5.3De rechtbank merkt op dat de StAB eiseres niet uitsluit als veroorzaker, maar heeft aangegeven dat het geurbelevingsonderzoek geen inzicht geeft in de oorzaak van de geurhinder in de wijk. Met deze conclusie van de StAB is de rechtbank het eens. Het geurbelevingsonderzoek bestond uit vijf bezoeken in de wijk, de laatste in juli 2016. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat op dat moment de geur reducerende maatregel bij het andere bedrijf al was uitgevoerd. Bovendien zijn er nog andere geurveroorzakende bedrijven. Al met al kan het geurbelevingsonderzoek in beperkte mate bijdragen aan het ontstaan van een vermoeden dat de geurhinder niet tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt. Op basis van de hindersignalen kan echter niet aannemelijk worden gemaakt dat sprake is van overschrijding van een aanvaardbaar geurhinderniveau.
7.6.1De StAB heeft ook gekeken naar de uitgevoerde geurmetingen. Dit zijn allemaal onderzoeken overeenkomstig de NTA 9065. Er zijn 18 metingen uitgevoerd in de periode van 17 juli 2015 tot en met 9 oktober 2018. In 13 gevallen werd de emissiegrenswaarde van 398 MouE(H) overschreden. Na correctie was volgens de StAB in 6 gevallen sprake van een zekere overschrijding van de geurnorm in voorschrift 5.2.1 van de omgevingsvergunning van 5 december 2014. De StAB merkt op dat in het bestreden besluit en de nadere onderbouwing verweerder niet heeft aangegeven in hoeverre technische voorzieningen afdoende werken en er de best beschikbare technieken worden toegepast. De StAB is hier vervolgens nader op ingegaan.
7.6.2Verweerder stelt dat hij zich op de hoogte heeft gesteld van de mate waarin de huidige technische (emissiebeperkende) voorzieningen bij eiseres niet afdoende werken. Er zijn diverse end-of-pipe geurmetingen uitgevoerd onder representatieve bedrijfsomstandigheden. Daarbij zijn geuremissies gemeten die de gestelde norm overschrijden. Volgens verweerder wordt niet voldaan aan de Beleidsregel bij een geuremissie van 460 MouE(H). Verweerder heeft berekend dat er op 10 momenten zonder correctie en 5 momenten na correctie niet wordt voldaan aan de Beleidsregel ten tijde van de nadere onderbouwing van het vermoeden van overschrijding van het aanvaardbaar geurhinderniveau.
7.6.3Eiseres benadrukt dat de StAB niet heeft gezegd dat de overschrijding van de vergunde geuremissie ook tot hinder heeft geleid. Om dat te bezien, had op basis van de gemeten geuremissie na correctie de geurimmissie moeten worden berekend. Eiseres merkt in dit verband op dat om de meetonzekerheid binnen een acceptabele marge van factor 2 te krijgen, drie afzonderlijke metingen moeten worden verricht, hetgeen niet is gebeurd. Als deze methode zou zijn toegepast, is volgens eiseres slechts op één moment sprake van een overschrijding van de vergunde geuremissie van 398 MouE(H). Eiseres stelt vraagtekens bij de opmerking van de StAB dat de toegepaste technische voorzieningen niet zouden kunnen werken. Dat wil nog niet zeggen dat geen sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau.
7.6.4Eiser merkt op dat de geuremissie fluctueert ook al wordt onder dezelfde condities geproduceerd. Dat is overigens door eiseres ook erkend. Zij had niet verwacht dat dit zou kunnen gebeuren.
7.6.5De rechtbank volgt de constatering van de StAB dat in 13 gevallen sprake is geweest van een overschrijding en na correctie in 6 gevallen sprake was van een overschrijding van de geurnorm in voorschrift 5.2.1 van de omgevingsvergunning van 5 december 2014. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de StAB ook is ingeschakeld in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 7 juli 2017 (ECLI:NL:RBOBR:2017:3655). In het verlengde daarvan twijfelt de rechtbank niet aan de juistheid van de conclusie van verweerder dat in10 gevallen (en in 5 gevallen na correctie) de gemeten geuremissie tot een hogere immissie leidt dan is toegelaten in de Beleidsregel. De rechtbank ziet geen aanleiding om de door eiseres voorgestane benadering van de meetonzekerheid toe te passen. Het gaat hier niet om handhaving, maar om de vraag of maatwerkvoorschriften mogen worden vastgesteld. In het algemeen wordt bij vergunnen géén meetcorrectie toegepast. Dit volgt ook uit de Handreiking Nieuw Nationaal Model paragraaf 3.2.2, waarin staat dat ten aanzien van de interpretatie van resultaten bij geurmetingen de rekenresultaten bij vergunningverlening als “exacte waarden” worden geïnterpreteerd. In dezelfde handreiking staat ook dat bij handhaving de meetonzekerheid “in het voordeel van het bedrijf” wordt uitgelegd. De rechtbank ziet niet in waarom niet van de exacte meetresultaten zonder correctie zou kunnen worden uitgegaan bij het ontstaan van de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de maatwerkvoorschriften in dit geval dienen om een aanvaardbaar geurhinderniveau te bereiken en niet om een eerder vergunde emissie of immissie te beperken. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de geurmetingen kunnen bijdragen aan een redelijk vermoeden van overschrijding van een aanvaardbaar geurhinderniveau. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder op basis van deze geurmetingen heeft kunnen vaststellen dat het aanvaardbaar geurhinderniveau is overschreden. De enkele overschrijding van de vergunde geuremissie wil nog niet zeggen dat het aanvaardbaar geurhinderniveau is overschreden. Er is echter meer aan de hand geweest. In 10 gevallen leidde de gemeten geuremissie tot een hogere immissie dan is toegelaten in de Beleidsregel. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres erkent dat de geuremissie van het productieproces meer fluctueert dan vooraf werd gedacht en dat bepaalde technieken zoals de actieve koolstoffilter niet het verwachte rendement leveren. 7.7.1De StAB is ook nog ingegaan op de evaluatie van de eNose campagne 2016-2017 waarbij een meetinstrument met gassensoren doorlopend wordt gebruikt om emissies te meten. In de evaluatie is geconstateerd dat in 83% van de gevallen een relatie kon worden gelegd tussen een klacht en een gemeten emissie. De StAB constateert echter dat de eNose in de installatie van eiseres op de verkeerde plek is geplaatst en ziet geen verband tussen de geurklachten en de meetresultaten van de eNose.
7.7.2Verweerder is van mening dat de enkele omstandigheid dat de eNose op de verkeerde plek is geplaatst niet wil zeggen dat hieraan geen redelijk vermoeden kon worden ontleend.
7.7.3De evaluatie was pas beschikbaar na het bestreden besluit, dus verweerder heeft deze evaluatie niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. De rechtbank volgt de StAB en is van oordeel dat de resultaten van de evaluatie niet kunnen bijdragen aan het vermoeden dat de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt, laat staan dat op basis van de evaluatie aannemelijk is dat sprake is van een overschrijding.