Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 maart 2021 in de zaken tussen
[eiseres 1] , te [vestigingsplaats 1] , eiseres 1,
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder
Procesverloop
9 september 2020 aangegeven dat de beroepen van eiseres 1 en eiser 4 (gemachtigde [naam] ) tegen de uitspraak van deze rechtbank van 5 april 2019 (ECLI:NL:RBOBR:2019:1896) zich van rechtswege richten tegen het bestreden besluit en deze beroepen (voor zover gericht tegen het bestreden besluit) met toepassing van
artikel 6:19, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verwezen naar deze rechtbank. De rechtbank heeft deze beroepen geregistreerd onder zaaknummers SHE 21/193 (eiseres 1) en SHE 21/191 (eiser 4)
Overwegingen
Inleiding
- Sinds 1996 heeft eiseres 1 een overslag-/mestverwerkingsbedrijf aan de [adres] . Voor het in werking hebben van deze inrichting zijn door verweerder aan eiseres diverse omgevingsvergunningen verleend. Op 5 december 2014 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend die de productie van mestkorrels met een capaciteit van 60.000 ton per jaar mogelijk maakt. Aan de veranderingsvergunning is onder meer doelvoorschrift 5.2.1 verbonden, waarin is bepaald dat de geuremissie uit de schoorsteen van de inrichting niet meer mag bedragen dan 398 MouE(H) (hedonisch gewogen) per uur, gedurende 6.000 uren per jaar.
- Het bedrijf ligt op korte afstand van de wijk Brouwhuis in de gemeente Helmond. Eisers 3 wonen in de directe omgeving van het bedrijf. Eiser 4 woonde eerst ook in de directe omgeving, maar is inmiddels verhuisd naar Nuenen. Tegen deze omgevingsvergunning uit 2014 is beroep ingesteld bij deze rechtbank. In de einduitspraak van 17 september 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:5458) heeft de rechtbank onder andere ook immissievoorschriften verbonden aan de omgevingsvergunning.
- Nadien is er een verzoek om handhaving ingediend door een omwonende. Dat is door verweerder afgewezen omdat verweerder geen overtreding kon constateren. De rechtbank heeft, na inschakeling van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (de StAB)) in een uitspraak van 7 juli 2017 (ECLI:NL:RBOBR:2017:3655), deze afwijzing in stand gehouden. De Afdeling heeft in een uitspraak van 10 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3254) op het hiertegen ingestelde hoger beroep geoordeeld dat op 10 december 2015 voorschrift 5.2.1 van de omgevingsvergunning van 5 december 2014 is overtreden.
- In het besluit van 25 april 2018 heeft verweerder, gelet op artikel 8.42 van de Wet milieubeheer (Wm) en artikel 2.7a, vierde lid, onder c, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm), voor de inrichting van eiseres maatwerkvoorschriften gesteld. Een van de nieuwe doelvoorschriften was voorschrift 1.1.6, waarin een geuremissienorm van 199 MouE, niet hedonisch gewogen, is opgenomen. Voorschrift 1.1.12 bevat een begrenzing van de productietijd.
- Eiseres 1 en eiser 4 hebben hiertegen beroep ingesteld. In de uitspraak van deze rechtbank van 5 april 2019 (ECLI:NL:RBOBR:2019:1896) heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, maatwerkvoorschrift 1.1.1 gedeeltelijk vernietigd en maatwerkvoorschriften 1.1.3 tot en met 1.1.6 alsmede maatwerkvoorschrift 1.1.15, tweede volzin, vernietigd. De rechtbank vond voorschrift 1.1.6 onvoldoende onderbouwd. De overige maatwerkvoorschriften zijn in stand gebleven. Eiseres 1 en eiser 4 hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Dit beroep is begin januari 2021 door de Afdeling behandeld.
- Verweerder heeft op 26 maart 2019 een controle uitgevoerd. De resultaten van deze controle zijn vastgelegd in het meetrapport van 18 april 2019. De ongecorrigeerde geurvracht van de meting van 26 maart 2019 bedroeg 800 MouE (H) per uur. Met toepassing van correctiefactor 2 bedroeg de gemeten geurvracht 400 MouE (H) per uur en dat is hoger dan is toegelaten in voorschrift 5.2.1 van de omgevingsvergunning van 5 december 2014. Bij besluit van 5 juli 2019 heeft verweerder aan eiseres 1 een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van voorschrift 5.2.1 van de omgevingsvergunning van 5 december 2014. Bij besluit van 7 januari 2020 heeft verweerder de bezwaren van onder andere eiseres 1 tegen het besluit van 5 juli 2019 deels gegrond verklaard en dat besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten met een begunstigingstermijn tot 31 juli 2019. Op 8 augustus 2019 heeft verweerder een controle uitgevoerd. Tijdens deze controle is een (ongecorrigeerde) hedonisch gewogen geurvracht geconstateerd van 1.240 MouE (H) per uur. Deze controle is de aanleiding geweest voor een invorderingsbesluit. In de uitspraak van deze rechtbank van 28 augustus 2020 (ECLI:NL:RBOBR:2020:4208) heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 januari 2020 en het invorderingsbesluit ongegrond verklaard.
- Op 25 oktober 2019 heeft eiseres 1 het geuronderzoek “Geuronderzoek Den Ouden Regionaal Overslagcentrum BV te Helmond DENO19A5” (verder: het Geuronderzoek) aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft dit onderzoek op 10 december 2019 goedgekeurd.
- Op 24 maart 2020 heeft verweerder een ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Eisers 1 tot en met 3 en het college hebben zienswijzen ingediend.
- De rechtbank heeft vernomen dat er verschillende gesprekken zijn geweest tussen eisers en het college over het bedrijf. Eisers 2 en 3 hebben een bezoek gebracht aan het bedrijf. Er zijn nadere onderzoeken verricht. Ondanks alle goede bedoelingen hebben deze gesprekken niet geleid tot een oplossing waar alle partijen achter kunnen staan.
ongewogen). Verweerder ziet hierbij aanleiding om af te wijken van de provinciale beleidsregel “Beleidsregel industriële geur Noord-Brabant 2018” (de Beleidsregel). Met het oog op de bouw van een hogere schoorsteen worden de maatwerkvoorschriften 1.1.7 tot en met 1.1.11 van het besluit van 25 april 2018 ingetrokken. Daarvoor in de plaats zijn de nieuwe maatwerkvoorschriften 1.1.6 en 1.1.7 gesteld in het bestreden besluit opgenomen. Tot slot stelt verweerder een aantal middelvoorschriften, onder andere in verband met maatregelen die worden genoemd in het Geuronderzoek.
van het Abm.
- Verweerder zal eerst moeten bepalen wat het aanvaardbaar hinderniveau is. Hierbij moet verweerder rekening houden met de in artikel 2.7a, derde lid, van het Abm genoemde aspecten: de bestaande toetsingskaders, de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten, de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij de betreffende inrichting, de historie van de betreffende inrichting en het klachtenpatroon met betrekking tot geurhinder, de bestaande en verwachte geurhinder van de betreffende inrichting, en de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels in de inrichting.
- Als verweerder het redelijk vermoeden heeft dat het geurhinderniveau niet tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt, kan verweerder op basis van artikel 2.7a, tweede lid, van het Abm bepalen dat het bedrijf een geuronderzoek laat uitvoeren overeenkomstig de NTA 9065 en de resultaten hiervan overlegt. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder nog niet hoeft te beschikken over een geuronderzoek overeenkomstig de NTA 9065 voor een vermoeden van overschrijding van het aanvaardbaar geurhinderniveau.
- Als een overschrijding van het aanvaardbaar geurhinderniveau zich kan voordoen, dan is verweerder bevoegd om maatwerkvoorschriften te stellen. Dat is wat anders dan de rechtbank oordeelde in de uitspraak van 5 april 2019, maar dat is het gevolg van de wijziging van de aanhef van artikel 2.7a, vierde lid, van het Abm per 1 juli 2019. Op grond van de nieuwe tekst bestaat de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen als blijkt dat de geurhinder ter plaatse van een of meer geurgevoelige objecten een aanvaardbaar hinderniveau
- Eiseres 1 heeft onvoldoende betwist dat de grenswaarde van 418 MouE/uur 50% strenger is dan de 398 MouE(H) (hedonisch gewogen) per uur uit het vergunningsvoorschrift 5.2.1 van de omgevingsvergunning van 5 december 2014. Zij heeft het niet onderbouwd in haar beroepsgronden. Ter zitting heeft eiseres 1 slechts in algemene bewoorden betwist dat de elementen van de berekening niet zouden kloppen.
- Eiseres 1 heeft evenmin betwist dat een goed werkend koolstoffilter een rendement heeft van minimaal 80%.
- De geuremissie die is aangeduid in de aanvraag die heeft geleid tot de vergunning van 5 december 2014 is lager dan de grenswaarde van 418 MouE/uur.
Verweerder hoefde in dit geval niet opnieuw te onderbouwen wat het aanvaardbaar geurhinderniveau is. Er blijft sprake van overschrijdingen van de in 2014 vergunde geuremissienorm en de omgeving blijft daar hinder van ondervinden. Verweerder is daarom bevoegd om maatwerkvoorschriften te stellen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen afwijken van de Beleidsregel omdat sprake is van bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft een grenswaarde 418 MouE/uur kunnen opleggen aan eiseres 1. De beroepsgronden van eiseres 1 tegen de maatwerkvoorschriften 1.1.2, 1.1.3 (tweede volzin), 1.1.6, 1.1.7, 1.1.9, 1.1.10 en 1.1.13 slagen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij deze maatwerkvoorschriften zijn opgelegd en formuleert nieuwe voorschriften 1.1.2, 1.1.9 en 1.1.13. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover het is vernietigd. De beroepen van eiseres 2 en eisers 3 zijn ongegrond. Het beroep van eiser 4 is niet-ontvankelijk.
Beslissing
- verklaart het beroep van eiser 4 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van eiseres 2 en eisers 3 ongegrond;
- verklaart het beroep van eiseres 1 gegrond;
- vernietigt maatwerkvoorschriften 1.1.2, 1.1.3 (tweede volzin), 1.1.6, 1.1.7, 1.1.9, 1.1.10 en 1.1.13 van het bestreden besluit en laat het bestreden besluit voor het overige onverkort in stand;
- bepaalt dat de volgende maatwerkvoorschriften worden verbonden aan het bestreden besluit: