ECLI:NL:RBOBR:2023:4702

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
22/3143
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en beoordeling van medische situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 september 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV. Eiseres, die voorheen werkzaam was als ambulant jeugd- en gezinsprofessional, had zich op 22 november 2019 ziekgemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het UWV weigerde deze aanvraag, stellende dat eiseres op 19 november 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat haar medische situatie onvoldoende was onderkend, met name wat betreft haar angsten en fysieke klachten. Tijdens de zitting op 8 september 2023 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had geoordeeld dat eiseres op de relevante datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen adequaat waren gemotiveerd. Eiseres had geen objectieve medische onderbouwing voor verdergaande beperkingen kunnen aanvoeren. De rechtbank verwierp ook het verzoek van eiseres om een onafhankelijke verzekeringsarts te benoemen. Tot slot oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, waardoor eiseres geen recht had op schadevergoeding. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/3143

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Akdeniz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: P.M.W. van der Helm).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 21 november 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B).
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar partner, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiseres heeft voor het laatst gewerkt als ambulant jeugd- en gezinsprofessional voor gemiddeld 27,82 uur per week. Op 22 november 2019 heeft eiseres zich ziekgemeld voor dit werk vanwege gezondheidsklachten.
2. Eiseres heeft een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiseres op 19 november 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft daarom geweigerd om aan haar een WIA-uitkering toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 21 oktober 2022. De medische belastbaarheid van eiseres is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 november 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 21 november 2022.

Wat vindt eiseres

6. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij stelt dat in het rapport van de verzekeringsarts B&B staat dat er geen aanwijzingen zijn voor bijzondere angsten of daarmee verband houdende uitingen. Volgens eiseres is dit niet juist en heeft zij duidelijk gecommuniceerd dat zij grote angsten heeft ten aanzien van autorijden en verkeersdeelname in het algemeen. Momenteel is zij nog steeds onder behandeling voor deze angsten (EMDR en Imaginaire exposure behandelingen). Daarnaast vindt eiseres dat zij fysiek onderzocht had moeten worden. Eiseres stelt dat de situatie in november 2021 schrijnend was (continue duizeligheid, misselijkheid, sufheid, vergeetachtigheid en veel fysieke klachten). De verergerde situatie waar zij op doelt is de periode van november 2021 tot en met januari 2022. De situatie in oktober 2022 is nog altijd zwaar, maar niet te vergelijken met die van een jaar geleden. Verder is eiseres van mening dat haar klachten en stoornissen (duizeligheid/vertigo, sufheid met name door medicatiegebruik, angsten en fysieke klachten) zijn onderschat en dat er op medische gronden meer beperkingen in de FML moeten worden aangenomen. Ook wijken de overwegingen van de verzekeringsarts B&B af van de behandelaars van eiseres, Ergatis en de bedrijfsarts. Het standpunt van het UWV dat de FML van Ergatis is opgesteld in het kader van een opbouwende re-integratie volgt eiseres niet. De beperkingen zijn volgens eiseres door het UWV sterk verlaagd in de veronderstelling dat er een zekere tijd is verstreken en dat er dus sprake zal moeten zijn van enig herstel. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de geestelijke gesteldheid van eiseres, cognitie en psychische belemmeringen. Eiseres heeft het gesprek met het UWV als dusdanig onprettig ervaren dat zij hierna vrijwillig is opgenomen en is gestart met antidepressiva. Deze medicatie heeft geleid tot nog meer sufheid, slaperigheid en aandachtsproblemen. Eiseres vindt dat een goed onderbouwd medisch rapport ontbreekt en er sprake is van gebrekkig onderzoek. Eiseres heeft haar standpunt onderbouwd met een huisartsenjournaal en een medicatieoverzicht. Ter zitting heeft eiseres verzocht een onafhankelijke verzekeringsarts te benoemen als deskundige, omdat naar haar mening voldoende twijfel is gezaaid gelet op de beschikbare medische informatie.
7. Eiseres geeft aan dat zij sinds 15 juli 2022 in aanmerking is gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Daarvoor had zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), waarbij zij was vrijgesteld van de sollicitatieverplichting. Zij begrijpt niet hoe de weigering van de WIA-uitkering zich verhoudt tot het vervolgens wel toekennen van een ZW-uitkering en de vrijstelling bij haar WW-uitkering. Eiseres stelt dat zij de doorlooptijd van bijna twaalf maanden van het UWV schandalig vindt en dat is wat haar betreft ook in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
8. Ten slotte stelt eiseres dat in verband met haar beperkingen de geduide functies niet haalbaar voor haar zijn.

Wat vindt de rechtbank

9. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres geen recht heeft op een
WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiseres op 19 november 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
10. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiseres op 19 november 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
11. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennisgenomen van het dossier en het bezwaar van eiseres. Hij heeft eiseres gesproken tijdens de hoorzitting en aansluitend onderzocht. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten (waaronder de duizeligheid/vertigo, sufheid met name door medicatiegebruik, angsten en fysieke klachten) heeft betrokken bij de medische beoordeling.
12. Eiseres voert aan dat zij fysiek onderzocht had moeten worden en dat het onderzoek gebrekkig is. De rechtbank volgt deze standpunten van eiseres niet. Uit het rapport van 21 oktober 2022 volgt dat eiseres lichamelijk, specifiek aan de nek en schouders, en psychisch is onderzocht door de verzekeringsarts B&B. Ook in de primaire fase is eiseres fysiek onderzocht. De rechtbank merkt hierbij op dat het in beginsel tot de expertise van een verzekeringsarts behoort om te beoordelen welke onderzoeksmethoden worden gekozen, hoe de onderzoeksresultaten worden beoordeeld en vast te stellen tot welke beperkingen in arbeid dit leidt. Verder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat een spreekuurcontact één van de onderzoekshandelingen is om de medische feiten in een concreet geval vast te stellen. Naast voornoemde onderzoekshandelingen heeft de verzekeringsarts B&B ook kennisgenomen van het dossier met een grote hoeveelheid aan medische informatie. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiseres heeft gemist.
De beoordeling van de belastbaarheid
13. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiseres op 19 november 2021 in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts B&B geeft aan dat de beperkingen die zijn aangenomen voor de psychische gesteldheid van eiseres voldoende zijn. Dat meer beperkingen moeten worden aangenomen voor concentratie en vasthouden van de aandacht volgt hij niet. De verzekeringsarts B&B geeft aan dat er geen cognitieve beperkingen worden geobjectiveerd bij eerder verricht onderzoek, bij zijn eigen onderzoek en dat van de verzekeringsarts, waardoor hiervoor geen beperkingen worden aangenomen. Er worden lichte afwijkingen gezien in de nek- en rechterschouderfunctie en rekening houdend met de reeds gestelde beperkingen voor tillen, dragen, boven schouderhoogte actief zijn en gebogen werken wordt in voldoende mate rekening gehouden met de lichamelijke klachten van eiseres. Voor het medicatiegebruik verwijst de verzekeringsarts B&B naar de beperkingen die hij heeft aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, hoog persoonlijk risico en het beroepsmatig besturen van een voertuig. Daarmee wordt in voldoende mate rekening gehouden met het gebruik van psychofarmaca. De verzekeringsarts B&B geeft aan dat hij geen reden ziet voor een urenbeperking indien rekening wordt gehouden met de reeds gestelde psychische en fysieke beperkingen. Er is geen sprake van een aandoening met dusdanige stoornis in de energiehuishouding dat op basis van energetische, preventieve of beschikbaarheidsgronden hier een aanvullende beperking voor moet worden aangenomen. Wel deelt hij het standpunt dat nacht- en onregelmatigheidsdiensten vermeden moeten worden.
14. Het standpunt van eiseres dat haar beperkingen zijn onderschat en dat het rapport van Ergatis van 26 januari 2021 en de informatie van de specialisten onvoldoende zijn betrokken in de beoordeling volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts B&B voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Ook volgt uit het rapport van de verzekeringsarts B&B dat hij de informatie van Ergatis en de specialisten heeft meegenomen in de heroverweging. De rechtbank merkt hierbij – net als de verzekeringsarts B&B – op dat Ergatis in het betreffende onderzoek beperkingen opstelt in het kader van de re-integratie naar (eigen of ander) werk. Dit ziet dus niet op de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid volgens de regels van de Wet WIA. Bovendien stelt Ergatis deze beperkingen vast na het spreekuur in november 2020 (rapport van 26 januari 2021) en hebben de verzekeringsartsen van het UWV de beperkingen van eiseres vastgesteld per 19 november 2021. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het uitsluitend de taak van de verzekeringsarts is om de beperkingen van verzekerden in kaart te brengen en vast te leggen in een FML en de verzekeringsarts is daarbij niet gehouden tot een bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan een door de bedrijfsarts ingevuld exemplaar van de FML. [1] Zoals hiervoor aangegeven kan er niet aan worden voorbijgegaan dat een door de bedrijfsarts opgestelde FML bedoeld is om de re-integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen, wat een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. Het is de rechtbank niet gebleken dat de vertaalslag van de medische feiten naar beperkingen in arbeid door de verzekeringsarts B&B de toets der kritiek niet kan doorstaan.
15. Eiseres heeft haar standpunt met medische informatie onderbouwd. Het UWV heeft ter zitting aangegeven dat dit geen nieuwe medische informatie betreft gelet op de rapporten van de verzekeringsartsen. De medicatie en de klachten die uit de medische informatie volgen worden ook genoemd in de rapporten van de verzekeringsartsen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te veronderstellen dat de verzekeringsartsen deze informatie niet hebben meegewogen in hun beoordeling. Ook ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de medische belastbaarheid van eiseres zoals de verzekeringsarts B&B die heeft vastgesteld. In de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiseres haar klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiseres ervaren impact van haar klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 19 november 2021.
16. Eiseres voert aan dat het weigeren van een WIA-uitkering haaks staat op het toekennen van een WW-uitkering waarbij zij is vrijgesteld van de sollicitatieplicht en het vervolgens toekennen van een ZW-uitkering. De omstandigheid dat eiseres tijdens het ontvangen van haar WW-uitkering was vrijgesteld van de sollicitatieplicht, geeft geen aanleiding de medische beoordeling per 19 november 2021 voor onjuist te houden. Dit geldt ook voor de toekenning van de ZW-uitkering, welk standpunt eiseres overigens ook niet heeft onderbouwd. Hierbij wordt in overweging genomen dat de Wet WIA een eigen specifiek afwegingskader kent, een inzichtelijke medische onderbouwing voor de vrijstelling van de sollicitatieplicht ook ontbreekt [2] en het bovendien gaat om een andere datum in geding.
17. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres op 19 november 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen zoals vastgesteld in de FML van 1 november 2021. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals eiseres heeft verzocht.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
18. De stelling van eiseres dat zij de functies gezien haar klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite gericht tegen de vaststelling van de medische beperkingen en daarmee de FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
19. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiseres op 19 november 2021 met de middelste van de drie geduide functies 73,35% kan verdienen van het loon dat zij verdiende met haar eigen werk, zodat zij voor de overige 26,65% arbeidsongeschikt is.
Schadevergoeding
20. Eiseres heeft aangegeven dat zij het kwalijk vindt dat de bezwaarprocedure zo lang heeft geduurd. De rechtbank ziet dit als een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
21. De vraag of de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiseres tijdens de hele procesgang, en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiseres zoals ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De omstandigheden van het geval kunnen dus aanleiding geven een langere behandelduur te rechtvaardigen.
22. Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan het UWV respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid ten laste van het UWV respectievelijk de Staat worden uitgesproken. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
23. Het UWV heeft op 11 januari 2022 het bezwaarschrift van eiseres ontvangen tegen het primaire besluit. Met de uitspraak van heden heeft de behandeling van het bezwaar en beroep gezamenlijk minder dan 2 jaar geduurd. Er is daarom geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn, op grond waarvan eiseres recht zou hebben op een schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

24. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiseres per 19 november 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
25. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 september 2023 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 21 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2215 en 12 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1833.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 19 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4288 en 23 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1014.