ECLI:NL:CRVB:2019:4288

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
18/425 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.T. Kwaasteniet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en beoordeling van medische beperkingen in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ziekengeld van appellante, die zich op 8 augustus 2016 ziek had gemeld met linkerschouder- en armklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellante per 16 januari 2017 geschikt geacht voor haar laatst verrichte arbeid en het ziekengeld beëindigd. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat haar beperkingen als gevolg van psychische klachten in samenhang met fysieke klachten waren onderschat.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was geweest. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, waaronder het niet meenemen van een recent vastgesteld vitamine B12-tekort in de beoordeling. De Raad oordeelde echter dat appellante ook in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die haar stellingen konden ondersteunen. De omstandigheid dat het vitamine B12-tekort niet kon worden uitgesloten, was onvoldoende om te concluderen dat de verzekeringsarts de gezondheidstoestand van appellante onjuist had beoordeeld.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellante per 16 januari 2017 geschikt was om haar maatgevende arbeid te verrichten. De beslissing van de rechtbank werd onderschreven, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18/425 ZW
Datum uitspraak: 19 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2017, 17/2586 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.G.M. Ceder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ceder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerker voor gemiddeld 39,05 uur per week. Op 8 augustus 2016 heeft zij zich ziek gemeld met linkerschouder- en armklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet.
1.2.
Appellante heeft op 13 januari 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 16 januari 2017 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van administratief medewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 13 januari 2017 het ziekengeld met ingang van 16 januari 2017 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 maart 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 maart 2017 en van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 maart 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat het besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom hij tot de conclusie komt dat de fysieke klachten en de pijnklachten van appellante niet maken dat zij ongeschikt is voor de maatgevende arbeid. Door zich te baseren op de informatie van de behandelend neuroloog, de eigen onderzoeksbevindingen en de onderzoeksbevindingen van de bedrijfsarts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn bevindingen over de lichamelijke klachten van appellante naar het oordeel van de rechtbank voldoende en inzichtelijk gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn bevindingen met betrekking tot de mentale klachten eveneens voldoende gemotiveerd. Aan de hand van de bevindingen bij psychisch onderzoek door de bedrijfsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, alsmede op basis van de in de verslagen diagnostisch onderzoek opgenomen anamnestische gegevens, onderzoeksgegevens en de daarin aangegeven GAF-score, is voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat geen sprake is van een psychische component die dusdanig ernstig is dat appellante niet in staat is om de maatgevende arbeid te verrichten. Uit de door appellante in beroep overgelegde informatie van haar huisarts, de verslagen van diagnostisch onderzoek en een verklaring van neuroloog prof. dr. P. Portegies volgt niet dat appellante meer of andere beperkingen heeft dan waarvan de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan. Voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige heeft de rechtbank geen aanleiding gezien.
3.1.
In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellante herhaald dat haar beperkingen als gevolg van haar psychische klachten in samenhang met haar fysieke klachten zijn onderschat. De rechtbank heeft niet alle omstandigheden, medische documenten en aanvullend gegeven informatie voldoende afgewogen. Het onderzoek door het Uwv is onzorgvuldig geweest omdat appellante niet fysiek is onderzocht. Appellante heeft aangevoerd dat de praktijk heeft uitgewezen dat appellante haar eigen werk niet kan doen en zelfs minder dan dat. Ten onrechte is geen rekening gehouden met de klachten van appellante op het gebied van geheugen en concentratie. Bij appellante is recent een vitamine B12-tekort vastgesteld en dit speelde ook al bij het onderzoek door de verzekeringsarts maar is niet in het onderzoek meegenomen. Op basis van de medische verklaringen, het werkbeeld van appellante na de datum in geding en de nieuwe medische feiten moet worden geconcludeerd dat de feitelijke medische situatie door het Uwv niet juist is vastgesteld. Appellante heeft in hoger beroep informatie van een anesthesioloog van 7 maart 2018 en van haar huisarts van 13 april 2018 ingebracht waarin het vitamine B12-gebrek is vermeld en algemene informatie over vitamine B12-gebrek. Ten slotte heeft appellante erop gewezen dat zij per brief van 11 september 2019 is ontheven van de sollicitatieplicht in het kader van de Participatiewet.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de relevante wet- en regelgeving en de uitleg daarvan wordt verwezen naar de onderdelen 7 en 8 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Daar wordt het volgende aan toegevoegd. Appellante heeft ook in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar stellingen kunnen ondersteunen. De omstandigheid dat in december 2017 bij appellante een vitamine B12-tekort is vastgesteld kan in dit geding geen rol spelen. Er zijn geen gegevens over het vitamine B12-gehalte van appellante rond de datum in geding. Dat niet kan worden uitgesloten dat het vitamine B12‑tekort ook aan de orde was op 16 januari 2017 is onvoldoende om te oordelen dat de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) de gezondheidstoestand van appellante ten tijde in geding onjuist heeft beoordeeld. Geconcludeerd wordt dat het door appellante in beroep ingebrachte diagnostisch onderzoek, dat dichter bij de datum in geding ligt, geen grond biedt voor de stelling dat rekening had moeten worden gehouden met geheugen- en concentratieproblemen. De omstandigheid dat appellante vanaf 11 september 2019 is vrijgesteld van de sollicitatieplicht, geeft ook geen aanleiding de medische beoordeling per 16 januari 2017 voor onjuist te houden. Hierbij wordt in overweging genomen dat de Wet WIA een eigen specifiek afwegingskader kent en een inzichtelijke medische onderbouwing voor de vrijstelling van de sollicitatieplicht ontbreekt.
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellante per 16 januari 2017 geschikt was om de maatgevende arbeid te verrichten.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2019.
(getekend) A.T. Kwaasteniet
(getekend) M. Graveland