ECLI:NL:RBOBR:2023:3695

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
22/271
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loonsanctie opgelegd aan een werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van een werknemer met myasthenia gravis

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 20 juli 2023, wordt het beroep van eiseres tegen een loonsanctie van het UWV beoordeeld. Eiseres, een werkgever, had een loonsanctie opgelegd gekregen omdat het UWV meende dat zij niet voldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werknemer, die lijdt aan myasthenia gravis. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts B&B de bedrijfsarts volgt in zijn oordeel dat re-integratie niet haalbaar was voor de werknemer, die te maken had met aanzienlijke medische beperkingen. De rechtbank stelt vast dat de loonsanctie ten onrechte was opgelegd, omdat de werkgever in redelijkheid niet meer re-integratie-inspanningen kon worden verwacht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het UWV en herroept de loonsanctie, waarbij het UWV ook wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het UWV om de re-integratie-inspanningen van werkgevers zorgvuldig te beoordelen, vooral in gevallen met complexe medische aandoeningen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/271

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J.P.M. van Zijl),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. B.N. van Driel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde loonsanctie.
1.1.
In het besluit van 23 april 2021 heeft het UWV bepaald dat eiseres het loon van de heer [werknemer] (de werknemer) moet doorbetalen tot 25 mei 2022 (loonsanctie), omdat eiseres niet zou hebben voldaan aan haar re-integratieverplichtingen.
1.2.
Na onderzoeken van een verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) en een arbeidsdeskundige B&B, heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard met het besluit van 16 december 2021 (het bestreden besluit).
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
De werknemer heeft toestemming verleend om stukken met medische informatie aan partijen in dit geding toe te sturen. De werknemer wil niet als belanghebbende aan deze procedure deelnemen.
1.5.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend en het UWV heeft hierop gereageerd.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [HR-adviseur] (HR-adviseur bij eiseres), en de gemachtigde van het UWV
.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV aan eiseres terecht een loonsanctie heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevante feiten en omstandigheden
3. De werknemer is op 3 oktober 2016 in dienst getreden van eiseres als financieel administratief medewerker voor 32 uur per week. Op 29 mei 2019 heeft de werknemer zich ziekgemeld wegens klachten die hem belemmerden in de uitvoering van zijn werkzaamheden. De werknemer had onder meer last van vermoeidheid, niet verklaarbare slikklachten en hangende oogleden. Na langdurige niet goed te duiden klachten is de diagnose myasthenia gravis gesteld met onder meer oculaire en bulbaire klachten. Tevens was er sprake van cardiologische problemen en blaasklachten.
3.1.
In de Eerstejaarsevaluatie van 28 mei 2020 rapporteert de bedrijfsarts dat diverse re-integratieactiviteiten zijn ondernomen, maar dat de werknemer keer op keer terugvalt in volledig verzuim. De werknemer is op het moment van de Eerstejaarsevaluatie volgens de bedrijfsarts niet geschikt voor arbeid in eigen of aangepast werk.
3.2.
BakxWagenaar heeft op verzoek van eiseres een re-integratieonderzoek uitgevoerd en daarvan verslag gedaan in het rapport van 22 juli 2020. De conclusie is dat de werknemer niet geschikt is voor het eigen werk bij de eigen werkgever. Het eigen werk is niet passend te maken door voorzieningen of aanpassingen. Ook is de werknemer niet geschikt voor ander werk bij de werkgever. Het advies is om te starten met een traject in spoor 2.
3.3.
Op verzoek van eiseres is adviesbureau Margolin in augustus 2020 gestart met een re-integratietraject in spoor 2.
3.4.
In het Actueel oordeel van 5 maart 2021 schrijft de bedrijfsarts dat de werknemer niet werkt en dat hij nog steeds fors energetisch beperkt is. De bedrijfsarts heeft een lijst van functionele beperkingen en arbeidsmogelijkheden van de werknemer opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangenomen in alle rubrieken. Ook is een urenbeperking aangenomen die inhoudt dat de werknemer 2 uur per dag (10 uur per week) kan werken.
3.5.
Op 7 maart 2021 vraagt de werknemer een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een sociaal-medische beoordeling en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Dit om na te gaan of eiseres aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Dit onderzoek heeft geleid tot de besluitvorming zoals genoemd in de inleiding.
Het standpunt van het UWV
4. Het UWV stelt zich op het standpunt dat de re-integratie-inspanningen van eiseres in spoor 1 onvoldoende zijn. Daartoe verwijst het UWV naar de rapporten van de verzekeringsarts B&B en de arbeidsdeskundige B&B.
4.1.
De verzekeringsarts B&B schrijft in het rapport van 24 november 2021 dat hij meer waarde toekent aan de visie van de bedrijfsarts en de arts-gemachtigde van eiseres dan aan de primaire verzekeringsarts van het UWV. De verzekeringsarts B&B heeft in het rapport van 24 november 2021 vermeld dat de bedrijfsarts de werknemer jaren heeft gevolgd en dat sprake is van een consistent patroon. Daarbij heeft de bedrijfsarts steeds de afweging gemaakt of re-integratie haalbaar was, maar de werknemer bleek de stress niet aan te kunnen
.De verzekeringsarts B&B concludeert vervolgens dat de werknemer marginale mogelijkheden heeft en past de door de verzekeringsarts opgemaakte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan en vult deze ook aan.
4.2.
De arbeidsdeskundige B&B heeft zich daarna op het standpunt gesteld dat in het kader van spoor 1 onvoldoende is onderzocht of voor de werknemer herplaatsingsmogelijkheden aanwezig waren in (aangepast) ander werk bij eiseres. Het rapport van de door eiseres ingeschakelde arbeidsdeskundige (BakxWagenaar) van 22 juli 2020, is volgens de arbeidsdeskundige B&B te summier waardoor een inzichtelijke afweging op basis van de belastingen in de functies en de belastbaarheid van de werknemer ontbreekt.
4.3.
Ook is volgens de arbeidsdeskundige B&B niet onderzocht of er voor de werknemer functies passend te maken zijn.
4.4
De bedrijfsarts heeft vanaf maart 2021 de arbeidsbeperkingen van de werknemer bijgesteld. Na de wijziging van de belastbaarheid had eiseres volgens het UWV opnieuw moeten onderzoeken of er hervattingsmogelijkheden waren voor de werknemer. Dat is niet gebeurd.
4.5.
Daarnaast heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat eiseres ten onrechte geen onderzoek gedaan naar passende functies bij andere organisaties van de PaliGroup, waaraan eiseres verbonden is. De PaliGroup presenteert zich als één organisatie en alle ondernemingen maken gebruik van een gezamenlijke personeelsdienst. Eiseres had bij haar onderzoek andere organisaties van de PaliGroup moeten betrekken.
Het standpunt van eiseres
5.1.
Eiseres voert – kort weergegeven – aan dat zij voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht waarbij zij van belang acht dat de werknemer niet of nauwelijks over arbeidsmogelijkheden beschikte. Inmiddels is met ingang van 25 mei 2022 aan de werknemer een IVA-uitkering toegekend.
5.2.
Volgens eiseres was er ook geen reden voor haar om in maart 2021 opnieuw onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor werkhervatting.
5.3.
Eiseres is van mening dat zij voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat zij niet op taakniveau hoefde te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor re-integratie. Ook voor het zogenoemde jobcarving ziet zij geen aanleiding.
5.4.
Verder is eiseres van mening dat in de samenvatting van het rapport van de arbeidsdeskundige B&B van 13 december 2021 niet alle tekortkomingen ten aanzien van de re-integratie-inspanningen zijn vermeld. Daardoor was het voor eiseres onvoldoende duidelijk waaruit de tekortkomingen bestonden.
Het beoordelingskader
6. In artikel 65 van de Wet WIA is bepaald dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde (werknemer) in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
6.1.
Het UWV moet zijn besluit deugdelijk motiveren. Een loonsanctiebesluit, zoals bedoeld in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, is een belastend besluit. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat in verband daarmee op het UWV de plicht rust om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, of dit zonder deugdelijke grond is geschied en daarbij inzichtelijk en concreet te motiveren waaruit de tekortkoming van de werkgever heeft bestaan. [1]
6.2.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter [2] (Beleidsregels) heeft het UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
6.3
Daarnaast is van belang de Werkwijzer Poortwachter 2018 (Werkwijzer 2018), waarmee het UWV aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij de
re-integratie van een werknemer wordt verwacht.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
7. Niet in geschil is dat in spoor 2 voldoende re-integratieactiviteiten zijn verricht.
7.1
De rechtbank beoordeelt of het UWV met juistheid heeft geoordeeld dat eiseres onvoldoende re-integratieactiviteiten in spoor 1 heeft verricht en dat daarvoor een deugdelijke grond ontbrak.
7.2.
Eiseres vindt dat er voor de werknemer geen reële re-integratiemogelijkheden waren. Bij de werknemer was sprake van marginale mogelijkheden in die zin dat er niet of nauwelijks arbeidsmogelijkheden bestonden.
7.3.
Uit de Beleidsregels volgt dat de in wet- en regelgeving neergelegde re-integratieverplichtingen gelden wanneer de werknemer nog arbeidsmogelijkheden heeft, ook al is de omvang van de arbeidsmogelijkheden beperkt. Er zijn dan immers mogelijkheden voor re-integratie.
7.4.
Volgens de Werkwijzer 2018 wordt met marginale mogelijkheden bedoeld dat de werknemer uiterst beperkt is, tegen de grens van Geen Benutbare Mogelijkheden aan. Bij marginale mogelijkheden wordt verwacht dat er inspanningen gepleegd worden om te bekijken of deze geringe mogelijkheden kunnen worden benut.
7.5.
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts B&B in het rapport van
24 november 2021 weliswaar heeft vermeld dat de werknemer marginale mogelijkheden heeft, maar in dat rapport heeft de verzekeringsarts B&B ook het volgende overwogen:
Ik ben van mening dat de argumenten die aangevoerd worden in bezwaar door arts- gemachtigde en de bedrijfsarts zwaarder wegen dan de argumenten van de primaire verzekeringsarts. Op de eerste plaats is het zo dat er in het geval van betrokkene sprake is van ingrijpende en langdurige medische problematiek in de vorm van de myasthenie. Bekend is dat dit ziektebeeld vaak gepaard gaat met vermoeidheid en een wisselend functioneren. Tevens is bekend dat zeker de oculaire en bulbaire variant kunnen leiden tot psychosociale stress. In het geval van betrokkene blijkt dat stressfactoren en afwijken van zijn dagelijkse (beperkte) dag invulling leidt tot toename van symptomen van onder andere slikproblemen. Waarbij voorstelbaar is dat dit op zichzelf weer een stress verhogend effect heeft. Ook een mogelijke deelname aan de hoorzitting gaf aanleiding tot deze symptomen.
Daarnaast laat het dagverhaal van betrokkene een patroon zien van - rustig - aan doen en verspreid over de dag naast rustmomenten, activiteiten ontplooien. Een wijziging hierin levert voor betrokkene al stress op en leidt tot luxeren van klachten.
Verder is het zo dat de bedrijfsarts betrokkene jaren heeft gevolgd en gesproken tijdens zijn ziekteproces en daarbij steeds de afweging heeft gemaakt of re-integratie haalbaar was, maar bleek dat betrokkene de stress niet aan kon.
7.6
Hieruit kan de rechtbank niets anders afleiden dan dat de verzekeringsarts B&B de bedrijfsarts volgt in zijn afwegingen of re-integratie van de werknemer haalbaar was, waarbij de uitkomst van die afwegingen steeds is geweest dat de werknemer de stress niet aankon. De verzekeringsarts B&B heeft vervolgens in het rapport vermeld dat sprake is van marginale mogelijkheden van de werknemer. Ook heeft hij in een FML de belastbaarheid aangepast en een urenbeperking opgenomen in lijn met de visie van de bedrijfsarts. Die vermelding dat er marginale mogelijkheden zijn en de vaststelling van de belastbaarheid kunnen niet los gezien worden van het overwogene zoals hierboven geciteerd. Hoewel ook bij beperkte arbeidsmogelijkheden naar vaste rechtspraak van de CRvB [3] van een werkgever gevergd kan worden dat hij binnen de bestaande mogelijkheden re‑integratie‑inspanningen verricht, wordt in dit geval een duidelijke ondergrens bereikt. De verzekeringsarts B&B staat blijkens het rapport van 24 november 2021 duidelijk achter de afwegingen die de bedrijfsarts steeds maakte over de haalbaarheid van re-integratie van de werknemer. Het gegeven dat de verzekeringsarts B&B zich schaart achter de afwegingen van de bedrijfsarts dat re-integratie steeds niet haalbaar is geweest, maakt dat verdere re-integratie-inspanningen van eiseres in redelijkheid niet van haar konden worden verwacht.
7.7.
In het rapport van de verzekeringsarts B&B zijn verder geen aanknopingspunten te vinden voor een verbetering in de belastbaarheid per maart 2021, die voor eiseres zou moeten leiden tot verder onderzoek naar hervattingsmogelijkheden voor de werknemer. De verzekeringsarts B&B heeft namelijk in het rapport van 24 november 2021 vermeld dat de belastbaarheid zoals weergegeven in de FML geldt vanaf februari 2021 en dat die aansluit bij de visie van de bedrijfsarts. Zoals hiervoor is gebleken heeft de bedrijfsarts steeds de afweging gemaakt of re-integratie haalbaar was, wat niet het geval bleek. Hernieuwd onderzoek naar hervattingsmogelijkheden vanaf maart 2021 kon onder die omstandigheden in redelijkheid niet van eiseres worden verwacht.
7.8
Dat de verzekeringsarts B&B zich achter de afwegingen van de bedrijfsarts heeft geschaard maakt ook dat er een deugdelijke (medische) grond is die rechtvaardigt dat eiseres geen verdere re-integratie-inspanningen heeft verricht.
7.9.
Wat hiervoor is overwogen betekent ook dat eiseres geen verdere re-integratie-inspanningen hoefde te doen in de vorm van verdergaand onderzoek naar herplaatsingsmogelijkheden in haar onderneming, zoals de arbeidsdeskundigen van het UWV voorstaan. In dit geval kon eiseres dus volstaan met het rapport van de door haar ingeschakelde arbeidsdeskundige, hoefde er geen nader onderzoek plaats te vinden naar deeltaken of jobcarving en hoefde eiseres ook geen inspanningen te verrichten bij aan haar verbonden ondernemingen.

Conclusie en gevolgen

8. Uit wat onder 7.5 tot en met 7.9 is overwogen volgt dat het UWV ten onrechte een loonsanctie aan eiseres heeft opgelegd. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 23 april 2021, waarbij de loonsanctie werd opgelegd, te herroepen.
8.1
De rechtbank ziet aanleiding het UWV te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage vastgesteld op € 2.868 voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (namelijk 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597 en een wegingsfactor 1. Verder 1 punt wegens het indienen beroepschrift en een punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).
Eiseres heeft in de bezwaarfase een rapport ingediend van een door hem ingeschakelde deskundige. Niet betwist is dat deze 260 minuten, ofwel afgerond en met inachtneming van artikel 9 van het Besluit tarieven in strafzaken (Bts), 4,5 uur aan zijn rapportage heeft besteed. Het aan eiseres te vergoeden bedrag voor de inschakeling van een deskundige bedraagt met inachtneming van het Bts (4,5 x € 134,04) € 603,18 bedraagt.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank ook dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht (€ 360) dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit van 23 april 2021 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat het UWV aan eiseres het in beroep betaalde griffierecht vergoedt van
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.471,18.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.S. Requisizione, voorzitter, en mr. R. Grimbergen en mr. J.J.J. Sillen, leden, in aanwezigheid van mr. F.C. Meulemans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2023.
Griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van 12 december 2018 en 5 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2018:3959 en ECLI:NL:CRVB:2019:2235.
2.Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2726.